ECLI:NL:RBNNE:2019:339

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
18/700416-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugplaatsing van een veroordeelde in een justitiële jeugdinrichting na eerdere plaatsing in FPA

Op 31 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de terugplaatsing van een veroordeelde in een justitiële jeugdinrichting. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot terugplaatsing toegewezen, na een eerdere plaatsing van de veroordeelde in FPA Zuidlaren, locatie Cederborg. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een PIJ-maatregel, niet meer welkom was in de FPA vanwege problematisch gedrag en dat er geen andere geschikte instellingen beschikbaar waren voor zijn behandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde na de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel op 17 december 2018 in FPA Zuidlaren was geplaatst, maar dat deze plaatsing niet succesvol was. De veroordeelde had moeite met de nieuwe omgeving en vertoonde ongewenst gedrag, wat leidde tot een escalatie en zijn terugplaatsing naar de jeugdinrichting. De rechtbank benadrukte het belang van een zorgvuldige en uitgebreide indicatiestelling voor vervolgplaatsing, vooral gezien de jonge leeftijd en psychische kwetsbaarheden van de veroordeelde.

De rechtbank heeft de reclassering opgedragen om binnen de termijn van de terugplaatsing een andere geschikte instelling voor de veroordeelde te zoeken, met speciale aandacht voor de mogelijkheid van plaatsing bij Stichting Phusis in Assen. De beslissing om de veroordeelde voor drie maanden terug te plaatsen in een justitiële jeugdinrichting werd genomen in het belang van zijn resocialisatie en om de nodige zorg te bieden tijdens het proces van terugkeer in de maatschappij. De rechtbank heeft daarbij artikel 77tb van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/700416-12
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 31 januari 2019 op een vordering van de officier van justitie tot terugplaatsing van de veroordeelde in een justitiële jeugdinrichting
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende te RJJI Den Hey-Acker te Breda.

Procesverloop

De officier van justitie heeft bij vordering van 21 december 2018 gevorderd dat de rechtbank de terugplaatsing van veroordeelde in een inrichting voor jeugdigen zal bevelen.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, diens raadsman mr. A.P.E.M. Pover, de officier van justitie mr. A. van den Oever en mevrouw [naam] (reclasseringswerker) als deskundige.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het door de reclassering Leger des Heils opgemaakte rapport van 16 januari 2019.

Motivering

De opgelegde maatregel
Bij vonnis van 11 december 2012 heeft deze rechtbank veroordeelde wegens twee brandstichtingen, openlijke geweldpleging, inbraak, beschadiging en diefstal de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de maatregel) opgelegd.
De maatregel is aangevangen op 17 december 2012 en is van rechtswege voorwaardelijk geëindigd met ingang van 17 december 2018. Bij beslissing van 28 november 2018 heeft de rechtbank vastgesteld aan welke voorwaarden veroordeelde zich tijdens de voorwaardelijke beëindiging moest houden.
Het advies van de instelling
In het voormeld reclasseringsrapport wordt geadviseerd veroordeelde terug te plaatsen in een inrichting voor jeugdigen. In dit rapport is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Na de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel op 17 december 2018 werd veroordeelde geplaatst in FPA Zuidlaren, locatie Cederborg. Gebleken is dat veroordeelde (zoals ook werd verwacht) de overgang van de jeugdinrichting naar Cederborg lastig vond. Hij moest wennen aan het nieuwe leefklimaat. Vrijwel direct na de plaatsing daar heeft hij de grenzen opgezocht door meerdere malen zijn radio hard aan te zetten en zich niet te willen houden aan het geadviseerde kamerprogramma. Hij kreeg hierdoor een eerste waarschuwing van Cederborg. Op 19 december 2018 is er een gesprek geweest met veroordeelde, de groepsleiding en de behandelverantwoordelijken. Dit gesprek verliep moeizaam omdat veroordeelde de regels en afspraken ter discussie stelde. Zo wilde veroordeelde in strijd met de regels en afspraken graag blowen en (tijdens verlof) alcohol drinken. Bij veroordeelde liep de spanning toen snel en hoog op. Op dat moment lijkt het dat hij geen informatie meer binnen krijgt en wordt hij dwingend en onprettig in contact. Hoewel veroordeelde zich niet in alle gemaakte afspraken kon vinden, is het gesprek uiteindelijk goed afgesloten.
Op 20 december 2018 nam de psychiater van Cederborg contact op met de reclassering, omdat sprake was van een acute noodsituatie. Tijdens een gesprek met veroordeelde over zijn gedrag van de afgelopen dagen en het feit dat hij medicatie weigerde, liep de spanning bij veroordeelde onverwacht en snel hoog op. Dit resulteerde uiteindelijk in vernielingen en doodsbedreigingen richting de psychiater. Veroordeelde werd door meerdere personeelsleden in bedwang gehouden en in het kader van een voorlopige terugplaatsing opgehaald door de politie. Op 21 december 2018 is veroordeelde op grond van de beslissing van de rechter-commissaris van die datum (voorlopig) teruggeplaatst naar de RJJI Den Hey Acker. Gebleken is dat veroordeelde niet meer welkom is op Cederborg. Cederborg schat in dat zowel het beveiligingsniveau als het soort leefklimaat van een FPA niet aansluit bij de problematiek van veroordeelde. Verder heeft Cederborg geadviseerd om bij het zoeken naar een andere instelling in te steken op de lage sociaal emotionele ontwikkeling van veroordeelde en denkt bijvoorbeeld aan een kliniek voor mensen met een verstandelijke beperking. Ook een kliniek met een pedagogisch leefklimaat is mogelijk passend. Er is hierna gezocht naar een andere instelling, maar dat heeft nog niet tot het gewenste resultaat geleid. Zo acht Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen een opname aldaar niet gewenst en is van mening dat gezocht moet worden naar een instelling die meer pedagogisch georiënteerd is. Ook is De Catamaran benaderd, dit betreft een kliniek voor Forensisch Jeugd- en Orthopsychiatrie. Veroordeelde komt niet in aanmerking voor een plaatsing daar vanwege zijn leeftijd en gebrek aan perspectief. Er is overwogen om FPA de Boog, die expertise heeft op het gebied van verslaving, te benaderen. Nu echter alle deskundigen van mening zijn dat een FPA niet het gewenste beveiligingsniveau kan bieden, is dat uiteindelijk niet gedaan.
Naar aanleiding van het voorgaande heeft de RJJI de DIZ gevraagd om een herindicatie. De DIZ heeft aangegeven de zitting over de terugplaatsing te willen afwachten, voordat ze overgaan tot het geven van een nieuwe indicatiestelling. Ten tijde van het schrijven van het rapport zijn er geen mogelijkheden om uitvoering te geven aan de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel, omdat er geen passende voorziening voorhanden is.
Geadviseerd wordt om veroordeelde terug te plaatsen, zodat er meer tijd is om opnieuw onderzoek te doen naar een passende verblijfsplek voor tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel.
De deskundige heeft tijdens de zitting het advies nader toegelicht en medegedeeld dat op dit moment de reclassering de terugplaatsing in een jeugdinrichting als enige mogelijkheid ziet. Na een terugplaatsing kan de jeugdinrichting een artikel 48-procedure starten en daarbij de DIZ om een herindicatie vragen. De indicatie die de DIZ afgeeft in het kader van die procedure kan dan worden gebruikt om een vervolgvoorziening te vinden waar veroordeelde kan verblijven tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vordering tot terugplaatsing van veroordeelde in een inrichting voor jeugdigen voor een periode van drie maanden.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
Veroordeelde en zijn raadsman hebben zich verzet tegen de terugplaatsing. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat veroordeelde geen eerlijke kans heeft gekregen om aan de nieuwe omgeving van de FPA te wennen. Hij heeft dan ook niet kunnen laten zien dat hij wel wil meewerken aan de behandeling en begeleiding. De raadsman verzoekt om de vordering tot terugplaatsing af te wijzen en te bepalen dat veroordeelde wederom in de FPA moet worden opgenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Allereerst overweegt de rechtbank dat het stelsel van voorwaardelijke beëindiging van de maatregel is ontworpen om de jeugdige veroordeelde de nodige zorg te bieden bij zijn resocialisatieproces en de terugkeer in de maatschappij. Gelet op de jonge leeftijd van de veroordeelden en hun psychische kwetsbaarheden, is te verwachten dat voorafgaand aan een indicatiestelling voor plaatsing in een vervolginstelling een zorgvuldig en uitgebreid onderzoek wordt gedaan. De ervaring die men heeft opgedaan gedurende de periode dat de veroordeelde in de jeugdinrichting verbleef, moet daarbij als bijzondere indicator fungeren. Het valt dan ook te verwachten dat het beveiligingsniveau en leefklimaat van de vervolgvoorziening uitvoerig is besproken, voordat een veroordeelde daarheen gaat.
Ondanks vorenstaande heeft zich al heel snel een escalatie voorgedaan en is veroordeelde na een verblijf van drie dagen in de vervolgvoorziening Cederborg al (voorlopig) naar de jeugdinrichting teruggeplaatst. Gebleken is dat veroordeelde in de Cederborg niet meer terecht kan. Een zoektocht naar andere geschikte instellingen heeft tot op heden niets opgeleverd. Deze gang van zaken is zeer spijtig en demotiverend voor veroordeelde.
Gelet op het standpunt van FPA Zuidlaren, locatie Cederborg - na het incident dat daar heeft plaatsgevonden - acht de rechtbank een verblijf aldaar niet meer aangewezen en niet in het belang van veroordeelde.
De reclassering zal op zoek moeten gaan naar een andere mogelijkheid om veroordeelde op korte termijn te plaatsen in het kader van de - wettelijk verplichte - voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de wens dat veroordeelde in het noorden van het land wordt geplaatst, daarbij in elk geval moet worden onderzocht of er een mogelijkheid is tot plaatsing van veroordeelde bij de
Stichting Phusis te Assen. (Telefoon [telefoonnummer] ,
www.stichtingphusis.nl,
[emailadres], Esstraat 1a, 9401 NS Assen).
Het is onwenselijk om het ene onderzoek te laten wachten op het andere, gelet op de beperkte tijd die er is om een goede plek voor veroordeelde te vinden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat daarnaast en tegelijkertijd de reclassering verder moet zoeken naar andere mogelijkheden en dat DIZ onderzoekt of zij een indicatie dan wel advies kan geven voor een andere instelling. Desgewenst kan DIZ daarover advies vragen aan het NIFP. Een aanhouding van de beslissing van de rechtbank, opdat de rechtbank advies vraagt aan het NIFP middels een ProJustitia rapportage, zoals door de reclassering is verzocht, lijkt de rechtbank niet opportuun en zal nodeloze vertraging opleveren.
Nu op dit moment geen geschikte instelling voorhanden is waar veroordeelde kan verblijven zal de rechtbank bepalen dat veroordeelde tijdelijk, te weten voor een periode van drie maanden, zal worden teruggeplaatst in een justitiële jeugdinrichting, met aftrek van de periode gedurende welke veroordeelde reeds voorlopig is teruggeplaatst. Gedurende deze periode zullen de reclassering en de jeugdinrichting op zoek moeten gaan naar een passende instelling, waar veroordeelde de begeleiding kan krijgen die hij nodig heeft tijdens de voorwaardelijke beëindiging. De rechtbank verwacht hierbij dat de betrokken partijen zich hieraan zullen committeren en zich tot het uiterste zullen inspannen.
De rechtbank heeft gelet op artikel 77tb van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering toe en beveelt dat de veroordeelde wordt teruggeplaatst in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen voor de duur van drie maanden met aftrek van de duur van de voorlopige plaatsing.
De rechtbank geeft opdracht aan de reclassering om binnen de termijn van deze terugplaatsing een andere geschikte instelling voor veroordeelde te zoeken en
geeft opdracht aan de reclassering om daarbij in elk geval de mogelijkheid tot plaatsing bij de Stichting Phusis te Assen te onderzoeken.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. R. Depping en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2019.