ECLI:NL:RBNNE:2019:3282

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
18/930149-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag in studentenwoning te Emmen met voorwaardelijk opzet op de dood

Op 3 september 2018 heeft de verdachte zijn huisgenote en medestudente in hun gezamenlijke studentenwoning te Emmen om het leven gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor moord met voorbedachte rade, maar dat er wel sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. De verdachte heeft verklaard dat hij in een worsteling met het slachtoffer is geraakt, waarbij hij haar met een mes in de hals heeft gestoken. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de forensische bevindingen zorgvuldig gewogen. De sectie op het lichaam van het slachtoffer heeft geen zekere doodsoorzaak aangetoond, maar de deskundigen hebben geconcludeerd dat verstikking en geweldpleging op de hals als mogelijke oorzaken van het overlijden moeten worden overwogen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar voor doodslag, waarbij de omstandigheden van de zaak en de impact op de nabestaanden zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, aangezien de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer: 18/930149-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te Justitieel Complex Zaanstad.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 december 2018, 19 februari 2019, 14 mei 2019, 13 juni 2019, 14 juni 2019, 27 juni 2019 en 11 juli 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Wormmeester, advocaat te Assen en
mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na aanpassing van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 september 2018 te Emmen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte (met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg),
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals en/of de keel gestoken en/of gesneden, en/of
- die [slachtoffer] al dan niet met kracht op het bed heeft gegooid en/of geduwd, en/of
- die [slachtoffer] gesmoord en/of verstikt, in elk geval met het hoofd in een kussen geduwd/gedrukt en/of gehouden en/of zijn hand over de mond en/of de neus van voornoemde [slachtoffer] gehouden en/of gedrukt, waardoor de mond en/of de neus werden afgedekt en/of die [slachtoffer] de adem werd ontnomen, in elk geval handelingen verricht waardoor die [slachtoffer] de adem werd ontnomen en/of is gesmoord en/of verstikt,
althans een of meer vorm(en) van uitwendig en/of mechanisch geweld op en/of tegen het hoofd, althans het lichaam van die, [slachtoffer] , toegepast,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 september 2018 te Emmen, aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten steekletsel in de hals en/of beschadiging van de (linker) halsslagader en/of een of meerdere (bloed)vaten en/of hersenletsel, heeft toegebracht, door
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals en/of de keel te steken en/of snijden, en/of
- die [slachtoffer] al dan niet met kracht op het bed te gooien en/of duwen, en/of
- die [slachtoffer] met het hoofd in een kussen te duwen/drukken en/of te houden en/of zijn hand over de mond en/of neus van voornoemde [slachtoffer] te houden en/of drukken,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 september 2018 te Emmen, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals en/of de keel te steken en/of snijden, en/of
- die [slachtoffer] al dan niet met kracht op het bed te gooien en/of duwen, en/of
- die [slachtoffer] met het hoofd in een kussen te duwen en/of drukken en/of te houden en/of zijn hand over de mond en/of de neus van voornoemde [slachtoffer] te houden en/of drukken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

Vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv)

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van verdachte op de plaats waar hij werd aangehouden voor het bewijs moet worden uitgesloten, omdat uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 3 september 2018 niet blijkt dat verdachte duidelijk is gewezen op zijn recht om een advocaat te raadplegen of dat hij ondubbelzinnig afstand van dat recht deed. De mededeling dat verbalisant [verbalisant 1] verdachte op alle rechten had gewezen is te ongewis om dat daaruit uit af te leiden. Nu dit verzuim in het voorbereidend onderzoek niet kan worden hersteld, meent de verdediging dat die verklaring van verdachte op grond van artikel 359a Sv niet mag bijdragen aan het bewijs.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 3 september 2018, geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, zodat geen aanleiding bestaat om over te gaan tot bewijsuitsluiting van die verklaring.
Oordeel van de rechtbank [1]
Uit de inhoud van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 3 september 2018 omstreeks 5:15 uur kregen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de melding te gaan naar het adres [straatnaam] te Emmen, omdat een persoon 112 had gebeld met de mededeling dat hij op genoemd woonadres zijn huisgenote had gedood. Verbalisanten waren omstreeks 5:22 uur ter plaatse. Zij troffen verdachte aan in de woning. Omstreeks 5:24 uur hebben zij verdachte ter plaatse aangehouden. Verbalisant [verbalisant 2] communiceerde gedurende de aanhouding met verdachte in de Engelse taal en constateerde dat verdachte die taal in voldoende mate beheerste om zijn mededelingen te kunnen begrijpen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft aan verdachte meegedeeld waarvan hij verdacht werd, dat hij niet tot antwoorden verplicht was en dat hij recht had op consultatie- en verhoorbijstand. [2]
Nadat de in woning aanwezige ambulancemedewerkers hadden aangegeven dat het van belang was helder te krijgen hoe de verwondingen van het slachtoffer waren ontstaan, heeft verbalisant [verbalisant 1] (hulpofficier van justitie) verdachte op 3 september 2018 ter plaatse gehoord in het kader van de voorgeleiding na aanhouding en enkele vragen gesteld. Voorafgaand aan de voorgeleiding heeft verbalisant [verbalisant 1] verdachte in het Engels gevraagd of hij haar goed kon verstaan en begrijpen. Dit was het geval. [3]
Uit het proces-verbaal van voorgeleiding na aanhouding blijkt dat verdachte is gewezen op zijn rechten, ook op het recht op consultatiebijstand en verhoorbijstand. Uit dit
proces-verbaal blijkt niet dat verdachte uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn recht op verhoorbijstand, dan wel dat hem de gelegenheid is geboden om een advocaat te raadplegen over het doen van afstand van dat recht. [4] Strikt genomen is sprake van een vormverzuim nu niet ondubbelzinnig blijkt dat verdachte op dat moment afstand heeft gedaan van verhoorbijstand. Onder de gegeven omstandigheden zal de rechtbank hieraan echter geen gevolgen verbinden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Door de raadsman is niet gesteld dat verdachte op dat moment gebruik had willen maken van zijn consultatierecht dan wel verhoorbijstand. Bij zijn inverzekeringstelling waarbij verdachte andermaal uitdrukkelijk op zijn consultatierecht en verhoorbijstand is gewezen heeft verdachte aangegeven geen gebruik te willen maken van verhoorbijstand en dat hij geen advocaat wil. Uit het meldingsformulier inverzekeringstelling blijkt dat het de politie is geweest die heeft aangedrongen op verhoorbijstand, ondanks het feit dat verdachte had aangegeven dat hij geen advocaat wilde. [5] Daarnaast is van belang dat verbalisant [verbalisant 1] een beperkt aantal vragen heeft gesteld en dat die vragen met name betrekking hadden op de hulpverlening aan het slachtoffer. Ten slotte is van belang dat verdachte als 112-melder ook al informatie had verstrekt zonder dat sprake was van verhoorbijstand. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding aan het vormverzuim op de voet van artikel 359a Sv gevolgen te verbinden en volstaat met de enkele constatering van het verzuim.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig het door haar overgelegde schriftelijke requisitoir - veroordeling van verdachte gevorderd voor het primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde feit, doodslag. De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit, moord, niet wettig en overtuigend bewezen, nu er onvoldoende aanknopingspunten voorhanden zijn om te kunnen concluderen dat verdachte zijn huisgenote [slachtoffer] heeft gedood na kalm beraad en rustig overleg.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen - betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair en impliciet subsidiair ten laste gelegde, te weten moord en doodslag, als het subsidiair ten laste gelegde, te weten zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd, samengevat weergegeven.
In de kern komt de verklaring van verdachte tot op de dag van vandaag overeen met zijn eerste mededeling aan de meldkamer, namelijk dat hij een worsteling met [slachtoffer] heeft gehad en dat dit op de één of andere manier, zonder dat hij weet hoe, tot haar dood heeft geleid. Veel van de verzamelde objectieve forensische gegevens ondersteunen in zoverre de door verdachte geschetste gang van zaken of zijn op zijn minst daarmee niet in tegenspraak.
In de tenlastelegging zijn drie opzetdelicten opgenomen. Van voorbedachte raad of opzet op de dood is geen sprake. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Afhankelijk van de variant moet een van die gevolgen, door zijn handelen, daadwerkelijk zijn ingetreden. Voor alle gevallen is het verder van belang dat wordt vastgesteld of het handelen van verdachte daadwerkelijk de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad. Uit de verklaringen van verdachte kan op geen enkele manier worden afgeleid dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat [slachtoffer] zou worden gedood of zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Wanneer de verklaring van verdachte voor wat betreft zijn handelen zou worden gevolgd en niet voor wat betreft zijn intenties, dan zouden hier hooguit gedragingen uit kunnen worden afgeleid die naar hun uiterlijke verschijningsvormen zouden kunnen zijn gericht op de gevolgen van eenvoudige mishandeling. Van de bevindingen van de pathologen kan niet worden gezegd dat zij de lezing van verdachte weerleggen. Geen van beide pathologen sluit één van de door prof. dr. Kubat genoemde mogelijkheden uit en geen van beiden lijkt te zeggen dat er zonder meer een doodsoorzaak valt aan te wijzen. Er kan anderszins een stress veroorzakende gebeurtenis zijn geweest. Gelet op het vorenstaande is voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Voorts kan, aldus de verdediging, noch in het geval van het subsidiair [de rechtbank begrijpt: impliciet subsidiair] tenlastegelegde feit, noch in het geval van het meer subsidiair [de rechtbank begrijpt: subsidiair] tenlastegelegde feit bewezen worden verklaard dat [slachtoffer] is overleden als het gevolg van de handelingen die in de tenlastelegging zijn genoemd, voor zover deze bewezen worden verklaard. Het overlijden van [slachtoffer] kan binnen de grenzen van de tenlastelegging niet aan verdachte worden toegerekend.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het meer subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard (eenvoudige mishandeling) echter zonder dat de ingetreden dood aan verdachte kan worden verweten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal uitwerking meldkamergesprek d.d. 5 september 2018, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie

Noord-Nederland, Recherche district Drenthe (onderzoek Periotiet) met nummer 2018232613 d.d. 9 mei 2019, inhoudend:
(B = beller en M = mobilofonist):
“(…)
B: I have just killed my friend and I need you to arrest me right now
M: You have what, just killed your friend?
B: Yes please come and arrest me, [straatnaam]
M: And what is your name?
B: My name is [verdachte]
M: Ok and how did you kill him?
B: To be honest mam I don't know.. we just had a struggle.. please just come and arrest me (…)”

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 september 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

Aangekomen op de [straatnaam] te Emmen zag ik dat een donkergetinte man op diens knieën zat. Voorts sprak de man in het Engels: "I killed my roommate". Vanuit de positie waarin ik mij op dat moment bevond zag ik dat er een persoon naast een bed in de kamer aan de linkerzijde van de hal lag. Deze persoon, een vrouw, lag met het hoofd voorover in elkaar gedoken, waarbij de onderbenen op de grond lagen. Door verbalisant [verbalisant 2] werd geconstateerd dat de vrouw nog warm was, waarop wij haar hebben verplaatst.
De vrouw bleek enkel gekleed te zijn in een zwart t-shirt en sokken. Ik zag een tweetal verwondingen aan de linkerzijde van haar hals. Verbalisant [verbalisant 2] startte met reanimeren te 05.28 uur. Hierna werd door het inmiddels aanwezige ambulancepersoneel andere apparatuur aangesloten. In de tussentijd werd in de slaapkamer waarin het slachtoffer werd aangetroffen een studentenpas gevonden. Deze studentenpas was voorzien van een foto. De persoon op die foto kwam qua uiterlijke kenmerken sterk overeen met het
slachtoffer. De naam op de pas betrof [slachtoffer] .

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 september 2018, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Omdat het voor de ambulancemedewerkers van belang was om snel een beeld van de verwondingen te krijgen, heb ik meteen specifiek naar de verwonding in haar hals gevraagd. Ik vroeg de verdachte of hij haar gestoken of gesneden heeft. Verdachte vertelde mij dat hij haar heeft gestoken. Ik vroeg hem waar hij haar gestoken heeft. De verdachte vertelde dat hij haar in de hals heeft geraakt.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 september 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :

Ik hoorde verdachte tegen [verbalisant 1] verklaren dat hij het slachtoffer in de hals had gestoken met een mes.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 september 2018, opgenomen op pagina 499 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :

Ik vertelde [slachtoffer] van mijn problemen, dat ik plannen had om zelfmoord te plegen.
Ik ben naar de keuken gelopen en heb het mes uit de keukenla gepakt. Hierna ben ik naar de badkamer gegaan. [slachtoffer] probeerde mij te stoppen. Ik stond achter haar en heb het mes op een kant van haar hals gezet. Het mes zat best strak op haar keel. Ze rende weg en ik ben achter haar aan gerend naar haar kamer. Ik duwde haar voorover op het bed. Ik hoorde een gorgelend geluid en dacht dat ze stikte. Ik heb haar omgedraaid, zodat ze op haar rug op haar bed kwam te liggen. Ik dacht op dat moment dat ik haar gedood had.
Ik ben er vrijwel zeker van dat ik de punt van het mes op haar keel heb gezet.

6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 september 2018, opgenomen op pagina 508 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :

Ik greep haar vast.
Opmerking verbalisant: Verdachte maakt een gebaar met zijn linkerarm, alsof hij iemand omarmt. In overleg met de advocaat doet de verdachte voor bij verbalisant [verbalisant 5] hoe hij [slachtoffer] heeft vastgepakt en waar hij het mes heeft geplaatst. Verdachte stond achter verbalisant en legde zijn rechterarm om de hals van verbalisant. Hij verklaarde het mes tegen de linkerzijkant van de hals van [slachtoffer] te hebben gedrukt. Op dat moment hield hij verbalisant [verbalisant 5] met zijn linkerhand bij zijn linkerschouder/bovenarm vast. Verdachte verklaarde dat dit de manier was, hoe hij [slachtoffer] had vastgepakt. Hij verklaarde, dat [slachtoffer] door haar knieën was gegaan om zich te bevrijden.
Toen zij bij mij wegliep duwde ik haar op het bed. Ze viel met haar hoofd op het kussen. Ik duwde haar hoofd naar beneden. Ik stond op en liep naar de gang. Ik hoorde een verstikkend geluid.

7. Een schriftelijk bescheid, te weten het schouwverslag afkomstig van de GGD Drenthe d.d.

3 september 2018, opgemaakt door drs. [naam 1] , opgenomen op pagina 227 e.v. van het forensisch dossier met nummer 2018232613 (onderzoek Periotiet) d.d. 7 mei 2019, voor zover inhoudend:
Conclusie: Niet natuurlijk overlijden.
8. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (NFI), zaaknummer 2018.09.03.157, d.d. 31 oktober 2018 opgemaakt door Prof. dr. B. Kubat op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 161 e.v. van voornoemd forensisch dossier, voor zover inhoudend als haar verklaring:
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1998, is het
navolgende gebleken:
(…)
4. Er waren in de bindvliezen van de ogen stipvormige bloeduitstortingen beiderzijds.
(…)
6. Er was links aan de voorzijde van de hals, op ca. 131 cm vanaf de voetzoolrand en ca. 3,5 cm van de middenlijn, een streepvormige, scherprandige huidperforatie met een lengte van ca. 2 cm en één stomp en één spits uiteinde (Letsel A). Aansluitend was een wondkanaal verlopend rugwaarts, naar rechts en voetwaarts, met een lengte van ca. 4,6 cm. In het kader van dit steekkanaal was er bloeduitstorting links in de weke delen van de hals en er werd
beschadiging van de linker halsslagader (a. carotis communis) aangetroffen.
(…)
Conclusie:
Bij de sectie op [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] -1998, werd geen
zekere doodsoorzaak aangetoond. Voor overwegingen ten aanzien van mogelijke
doodsoorzaken zie 'bespreking'.
(…)
Bespreking:
Ervan uitgaande dat er geen toxicologische verklaring voor het overlijden wordt
aangetoond dient als mogelijke oorzaak voor het overlijden verstikking door smoren en/of samendrukkend geweld op de hals, fatale hartritmestoornis door steken in of drukken op de hals of erfelijke hartritmestoornis of een combinatie van (eventueel) meerdere van deze factoren te worden overwogen. Smoren en hartritmestoornissen kunnen middels sectie niet worden aangetoond.

9. Een schriftelijk bescheid, te weten een Deskundig verslag d.d. 13 februari 2019, opgemaakt door Prof. dr. W. Jacobs, professor gerechtelijke Geneeskunde aan de universiteit van Antwerpen, los opgenomen in het strafdossier in het mapje deskundige Jacobs, voor zover inhoudend:

Op basis van de verhaalde omstandigheden en de medicolegale bevindingen zoals beschreven in het sectieverslag kan worden gesteld dat het slachtoffer is overleden door verstikking als gevolg van afsluiting van de ademwegen (smoring) en/of geweldpleging op de hals (samendrukkend dan wel toesnoerend alsook scherp).

10. De door de deskundigen Prof. dr. B. Kubat en Prof. dr. W. Jacobs ter terechtzitting van 13 juni 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

Een combinatie van handelingen kan hebben geleid tot stress, hetgeen een factor kan zijn die heeft meegespeeld bij het intreden van de dood.

11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 25 januari 2019, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd forensisch dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :

De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Goednummer : PL0100-2018232613-1047645
SIN : AAJG4466NL
Object : Kleding (Shirt)
Merk/Type : T-Shirt
Kleur : Zwart
Land : Nederland
Bijzonderheden : Gedeeltelijk gedragen door slachtoffer
(…)
Goednummer : PL0100-2018232613-1047828
SIN : AAJG4459NL
Object : Mes
Merk/Type : Keukenmes
Bijzonderheden : Op bed slaapkamer slachtoffer
12. Een (Herzien) Rapport Bloedspoorpatroononderzoek, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Emmen op 3 september 2018, afkomstig van het NFI d.d. 29 april 2019 met bijlagen, opgesteld door ing. [naam 3] , dr. [naam 4] en dr. [naam 5] , opgenomen op pagina 191 e.v. van voornoemd forensisch dossier, voor zover inhoudend:(…)
Tabel l Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
Mes AAJG4459NL
AAJG4459NL#01
DNA-hoofdprofiel van een vrouw
DNA-nevenkenmerken van minimaal één andere persoon
- Slachtoffer [slachtoffer]
- Verdachte [verdachte]
Kleiner dan l op l miljard
Zie 'Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek'
AAJG4459NL#02 AAJG4459NL#03
DNA-profiel van een vrouw
- Slachtoffer [slachtoffer]
Kleiner dan l op l miljard
AAJG4466NL#01
t/m #07
DNA-profiel van een vrouw
- Slachtoffer [slachtoffer]
Niet berekend (zie toelichting 1)
Interpretatie en conclusie bloedsporenbeeld T-shirt slachtoffer AAJG4466NL:
Hoewel de bloedsporen op het T-shirt omzichtig dienen te worden beoordeeld, zijn in het bloedsporenbeeld enkele aanwijzingen verkregen van waaruit (een) mogelijke houding(en) van het lichaam kan/kunnen worden afgeleid ten tijde van het ontstaan van deze bloedsporen. Op het T-shirt zijn namelijk aan zowel de buiten- als binnenkant van de linker voorzijde passieve bloedspatten met een (schuin) voetwaartse beweegrichting aangetroffen. Ook aan de linker voorzijde juist onder het halsboord vertonen enkele bloedsporen een voetwaartse beweeg- en vloeirichting. Dit bloedsporenbeeld past beter bij een situatie waarbij het (boven)lichaam van het slachtoffer enige niet nader te bepalen tijd in een enigszins voorover gebogen verticale positie verkeerde tijdens het bloeden, dan wanneer het (boven)lichaam in een horizontale positie verkeerde tijdens het bloeden. Tevens toont de concentratie bloed bij de halsboord een meer voet- dan zijwaartse uitvloei. De kans op een dergelijk uitvloei is groter onder een verticale houding dan een horizontale houding van het bovenlichaam.
13.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt Relaas proces-verbaal Forensisch onderzoek, opgesteld door verbalisant, [verbalisant 8] , brigadier van politie, senior medewerker
forensische opsporing bij het Team Forensische Opsporing van de Eenheid Noord-Nederland, forensisch coördinator van het opsporingsonderzoek Periotiet, opgenomen op pagina 002 e.v. van voornoemd forensisch dossier, voor zover inhoudend:
Met behulp van de uitgevoerde temperatuurmetingen is er onderzoek gedaan naar een indicatie van het tijdstip van overlijden van het slachtoffer. Dit onderzoek is uitgevoerd met behulp van het Nomogram van Henssge.
Bij het invullen van de om 09.18 uur gemeten waarden in het Nomogram van Henssge ligt het tijdstip van overlijden van slachtoffer [slachtoffer] op maandag 3 september 2018, tussen circa 03.18 uur en 08.54 uur. Omdat het slachtoffer die dag, door de collega's van de uniformdienst, omstreeks 05.20 uur was aangetroffen en na de reanimatiepoging, omstreeks 05.50 uur was vastgesteld dat zij was overleden, kan het tijdstip van overlijden worden teruggebracht tussen 03.18 uur en 05.20/05.50 uur.
Bewijsoverwegingen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen daarover door de verdediging en de officier van justitie is aangevoerd het volgende.
Op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte terwijl hij achter het slachtoffer stond en haar vasthield, haar in haar hals heeft gestoken. Dit vindt steun in het geconstateerde letsel in de hals en het onderzoek naar het bloedspoorpatroon van het t-shirt van het slachtoffer. Dit vond plaats in de hal van de woning. Nadat het slachtoffer zich heeft weten te onttrekken aan de greep van verdachte is zij naar haar slaapkamer gelopen. Verdachte is achter haar aan gelopen, heeft het slachtoffer op haar bed geduwd en heeft haar hoofd in het kussen gedrukt met haar gezicht naar beneden en enige tijd gedrukt gehouden. Ten gevolge daarvan is zuurstoftekort ontstaan. Dat laatste vindt steun in de bevindingen met betrekking tot de bindvliezen van haar ogen. Hoewel het steekletsel op zichzelf niet heeft geleid tot de dood acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de combinatie van de handelingen heeft geleid tot het overlijden van het slachtoffer, hoogstwaarschijnlijk mede beïnvloed door (opkomende) stress bij haar door het handelen van verdachte.
Verdachte heeft in de betreffende nacht van 3 september 2018, vlak na het incident, aan verbalisant [verbalisant 1] verteld dat hij het slachtoffer heeft gestoken, hetgeen verbalisant [verbalisant 4] heeft bevestigd. Dat, zoals de verdediging stelt, mogelijk sprake zou zijn van een taalbarrière tussen verdachte en verbalisant [verbalisant 1] is niet gebleken, ook niet uit de verklaringen die verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] hebben afgelegd bij de rechter-commissaris. [6] Voorts volgt de rechtbank de verdediging niet in haar stelling, inhoudende dat de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] onbetrouwbaar zijn omdat zij haar bevindingen heeft opgeschreven nadat zij een debriefing heeft gehad op het politiebureau. Van beïnvloeding van verbalisant [verbalisant 1] op welke wijze dan ook, is de rechtbank niet gebleken.
De verdediging heeft betoogd dat wanneer de rechtbank de verklaring van verdachte voor wat betreft zijn handelen zou volgen en niet voor wat betreft zijn intenties, hier dan hooguit gedragingen uit zouden kunnen worden afgeleid die naar hun uiterlijke verschijningsvormen zouden kunnen zijn gericht op de gevolgen van een eenvoudige mishandeling. Met betrekking tot dit standpunt overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel verdachte gedurende het strafrechtelijk onderzoek een- en andermaal heeft aangegeven dat hij in de nacht van 3 september 2018 in een worsteling is geraakt met het slachtoffer en dat dit, zonder dat hij weet hoe, tot haar dood heeft geleid, heeft hij slechts voor een deel openheid van zaken gegeven dan wel kunnen geven. Zo heeft verdachte
- onder meer - niet kunnen verklaren hoe het kan dat het slachtoffer is aangetroffen naast het bed op de grond in een onnatuurlijke houding, met haar hoofd omlaag en bedekt met een deken, terwijl verdachte stellig heeft verklaard dat hij het slachtoffer onbedekt op het bed heeft achtergelaten met een handdoek over haar gezicht. Daarnaast is zij enkel gekleed in een
t-shirt en sokken aangetroffen, terwijl verdachte stellig heeft verklaard dat het slachtoffer ondergoed aan had toen hij haar achterliet op het bed. Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt de rechtbank de lezing van verdachte slechts ten dele en wordt het standpunt van de verdediging op dit punt niet gevolgd.
De stelling dat verdachte niet de bedoeling had het slachtoffer te steken en dat zij mogelijk tijdens de worsteling in aanraking is gekomen met het mes toen zij weg wilde komen, wordt door de rechtbank evenmin gevolgd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat bij de sectie bij het slachtoffer links aan de voorzijde van de hals een streepvormige, scherprandige huidperforatie met een lengte van ca. 2 cm is aangetroffen en aansluitend een wondkanaal verlopend rugwaarts, naar rechts en voetwaarts, met een lengte van ca. 4,6 cm. Verdachte heeft de steekverwonding en het rug- en voetwaartse verloop van deze verwonding niet kunnen uitleggen. Uit het bloedspoorpatroononderzoek volgt - onder meer - dat het waargenomen bloedsporenbeeld op het t-shirt beter past bij een situatie waarbij het (boven)lichaam enige niet nader te bepalen tijd in een enigszins voorover gebogen verticale positie verkeerde tijdens het bloeden, dan wanneer het (boven)lichaam in een horizontale positie verkeerde tijdens het bloeden. Tevens toont de concentratie bloed bij de halsboord een meer voet- dan zijwaartse uitvloei. De kans op een dergelijk uitvloei is groter onder een verticale houding dan een horizontale houding van het bovenlichaam. Verdachte is groter dan het slachtoffer en hij hield haar naar eigen zeggen rechtopstaand vast. Dat zij daarbij mogelijk heeft bewogen om zich aan de greep te onttrekken kan niet worden uitgesloten.
Als het slachtoffer met het mes zou zijn geraakt terwijl zij door haar knieën was gegaan om zich te bevrijden, zou het wondkanaal niet voetwaarts lopen. Verdachte stelt eerst ter terechtzitting dat het slachtoffer niet door de knieën ging, maar "ducked", hetgeen een gelijktijdige beweging naar voren en naar beneden zou inhouden. Vlak na het incident heeft verdachte herhaaldelijk en consistent verklaard dat hij het mes strak en met de punt op de keel van het slachtoffer heeft gezet (in staande positie) en dat hij haar met het mes heeft gestoken. De rechtbank zal verdachte dan ook aan die verklaring(en) houden en acht een andere lezing niet aannemelijk.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande bewezen dat verdachte het slachtoffer met een mes in de hals heeft gestoken, hetgeen steun vindt in de bevindingen van de sectie en de uitkomsten van het bloedspoorpatroononderzoek.
Verder heeft verdachte consistent verklaard dat hij het slachtoffer op het bed heeft geduwd en haar hoofd met haar gezicht naar beneden in een kussen heeft geduwd en gedurende enige tijd gedrukt gehouden. Deze verklaring vindt steun bij de bevindingen van de sectie en de aldaar aangetroffen stipvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen. Tevens heeft verdachte consistent en herhaaldelijk verklaard dat hij bij het weglopen uit de slaapkamer een verstikkend geluid hoorde.
(Voorwaardelijk) opzet
Voor een bewezenverklaring van doodslag is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood, al dan niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadslieden van oordeel dat gelet op de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte de dood van het slachtoffer heeft gewild. Van vol opzet kan dan ook niet worden gesproken.
De vraag is vervolgens of er sprake is van opzet in voorwaardelijke zin. Als algemene toetsingsmaatstaf geldt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van het slachtoffer - aanwezig is als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voorts is voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat de in de bewijsmiddelen opgenomen handelingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De causaliteit
Voor de beantwoording van de vraag of er voldoende causaal verband bestaat tussen de bewezen verklaarde handelingen van verdachte en het overlijden is het criterium of het overlijden redelijkerwijs als gevolg van de handelingen van verdachte aan hem kan worden toegerekend. Allereerst is hiervoor vereist dat het handelen van verdachte een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het overlijden hebben geleid, en voorts dat aannemelijk is dat het overlijden met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door dat handelen is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke mate van waarschijnlijkheid hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden het verweten handelen naar zijn aard geschikt is om dat overlijden teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat het het vermoeden wettigt dat dit handelen heeft geleid tot het intreden van het overlijden van het slachtoffer. Daarbij kan ook betrokken worden dat bij wijze van verweer gestelde andere, niet aan de bewezenverklaring gerelateerde, oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot het overlijden hebben geleid.
De rechtbank heeft kennis genomen van de hiervoor reeds genoemde rapportages van de deskundigen Kubat en Jacobs. Uit de hiervoor weergegeven beschouwingen en conclusies van de deskundigen kan worden afgeleid dat Kubat en Jacobs het grotendeels met elkaar eens zijn. Kubat concludeert in het rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood met bijlagen d.d. 31 oktober 2018 dat als mogelijke oorzaak voor het overlijden dient te worden overwogen verstikking door smoren en/of samendrukkend geweld op de hals, fatale hartritmestoornis door steken in of drukken op de hals of erfelijke hartritmestoornis of een combinatie van (eventueel) meerdere van deze factoren.
Jacobs concludeert in het Deskundigenverslag d.d. 13 februari 2019 dat op basis van de verhaalde omstandigheden en de medicolegale bevindingen zoals beschreven in het sectieverslag kan worden gesteld dat het slachtoffer is overleden door verstikking als gevolg van afsluiting van de ademwegen (smoring) en/of geweldpleging op de hals (samendrukkend dan wel toesnoerend alsook scherp).
Ter terechtzitting van 13 juni 2019 benadrukken zowel Kubat als Jacobs dat een combinatie van handelingen kan hebben geleid tot stress, hetgeen een factor kan zijn die heeft meegespeeld bij het intreden van de dood.
Voor het redelijkerwijs toerekenen van het overlijden van het slachtoffer aan de door verdachte gepleegde handelingen is in de eerste plaats vereist dat wordt vastgesteld dat deze handelingen een onmisbare schakel kunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot dat overlijden hebben geleid, en ook dat het aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de geweldshandelingen van verdachte is veroorzaakt.
De rechtbank is gelet op alle feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met de bevindingen van de deskundigen Kubat en Jacobs, van oordeel dat de handelingen van verdachte naar hun aard geschikt zijn om het ten laste gelegde gevolg teweeg te brengen. Bovendien zijn deze handelingen naar ervaringsregels van dien aard dat zij het vermoeden wettigen dat deze hebben geleid tot het intreden van het gevolg, het overlijden van het slachtoffer.
De verdediging heeft aangevoerd dat het slachtoffer mogelijk is overleden aan een fatale hartritmestoornis. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Van een erfelijke aandoening is niet gebleken. De deskundige Jacobs heeft hierover verklaard dat deze vooropgestelde doodsoorzaak meer theoretisch dan realistisch lijkt. [7]
Ter terechtzitting van 13 juni 2019 zijn Kubat en Jacobs als deskundigen gehoord.
Zij hebben hun bevindingen en conclusies nader toegelicht. Kubat heeft de theoretische mogelijkheid van een plots en onverklaard overlijden door een fatale hartritmestoornis aan de hand van nieuwe literatuur besproken. Zij gaf daarbij - onder meer - aan dat de kans daarop alleen maar kleiner is geworden, maar niet kan worden uitgesloten. Jacobs heeft daaraan toegevoegd dat het eenzelfde kans is als een winnend lot uit de loterij.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen het slachtoffer die bewuste nacht is overkomen, de kans dat zij is overleden aan een fatale hartritmestoornis verwaarloosbaar is en sluit deze oorzaak van het overlijden dan ook uit.
Het voorgaande brengt mee dat het overlijden van [slachtoffer] in redelijkheid kan worden toegerekend aan de door verdachte gepleegde geweldshandelingen, waarmee het in deze zaak vereiste causale verband bewezen is.
Welk strafbaar feit levert dit op?
De rechtbank acht het primair (impliciet primair) ten laste gelegde, moord, niet wettig en overtuigend bewezen, nu de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende concrete aanknopingspunten geven dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen het primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde feit, doodslag, wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 3 september 2018 te Emmen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet,
- die [slachtoffer] , met een mes in de hals gestoken en
- die [slachtoffer] al dan niet met kracht op het bed gegooid en/of geduwd en
- die [slachtoffer] met het hoofd in een kussen geduwd/gedrukt en gehouden, waardoor de mond en de neus werden afgedekt en die [slachtoffer] de adem werd ontnomen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair (impliciet subsidiair): doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in geval van veroordeling, voor welke variant dan ook, gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur, waarbij - in het bijzonder - de persoonlijke problematiek van verdachte, de omstandigheid dat er bij verdachte in het geheel geen intentie is geweest om het slachtoffer pijn te doen, laat staan haar dood te veroorzaken, alsmede het gegeven dat verdachte niet doelbewust keuzes heeft gemaakt waar hij de consequenties van heeft doordacht, een verlagend effect op de straf moeten hebben. De verdediging acht een stevige voorwaardelijke straf met behandelverplichtingen gezien de persoon van verdachte passend, waarbij rekening dient te worden gehouden met de jonge leeftijd van verdachte. De verdediging pleit voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het uitgebrachte Pro Justitia rapport d.d. 21 maart 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 november 2018, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 3 september 2018 zijn huisgenote en medestudente [slachtoffer] in hun gezamenlijke studentenwoning aan de [straatnaam] te Emmen om het leven gebracht. Daarmee heeft hij het slachtoffer, een jonge vrouw die nog een hele toekomst voor zich had, die toekomst ontnomen. Verdachte heeft een onomkeerbaar verlies teweeg gebracht en zeer groot leed toegebracht aan de nabestaanden, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare. Zowel het slachtoffer als verdachte studeerden aan de [school] . Ook daar is de impact groot.
De moeder van het slachtoffer heeft ter terechtzitting op indringende wijze onder woorden gebracht hoe groot het verdriet is dat dit feit bij haar en ook de andere nabestaanden heeft veroorzaakt. De nabestaanden blijven achter met vragen, gevoelens van onmacht, verdriet en woede. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele door haar op te leggen straf het verdriet bij de nabestaanden ongedaan kan maken.
Een levensdelict zoals doodslag leidt bovendien tot een geschokte rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting verontschuldigd en spijt betuigd richting de moeder van het slachtoffer en de andere nabestaanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het dossier niettemin aanknopingspunten behelst dat verdachte in het strafrechtelijk onderzoek al snel ertoe is overgegaan om regie te voeren op de verdere gang van zaken waarbij hij met name het oog leek te hebben op zijn eigen toekomst. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij - zoals is gebleken uit de inhoud van het strafdossier - het slachtoffer geruime tijd, naar eigen zeggen circa 20 tot 30 minuten maar mogelijk is dit langer geweest, voor dood heeft achtergelaten, alvorens hij 112 heeft gebeld.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf mee dat verdachte relatief jong is en in Nederland geen strafrechtelijke documentatie heeft.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport d.d. 21 maart 2019, opgesteld door K.N. Broek, psychiater, B. Koudstaal, klinisch psycholoog, L. Clarijs,
GZ-psycholoog en [naam 2] , milieu-onderzoeker.
Voornoemd rapport houdt - onder meer - zakelijk weergegeven in:
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (geestesstoornis). Verdachte heeft door zijn inadequate en vermijdende coping na het overlijden van een nicht in mei 2018 een persisterende, complexe rouwstoornis ontwikkeld, met een sombere stemming, aanvallen van hyperventilatie en suïcidaliteit.
Na het ten laste gelegde heeft hij een PTSS ontwikkeld, met zowel herbelevingen overdag als nachtmerries 's nachts. Er is sprake van een gelijktijdigheidsverband.
De persisterende complexe rouwreactie, de aanpassingsstoornis met sombere stemming en het door verdachte beschreven vernauwde bewustzijn waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. De PTSS naar aanleiding van zijn arrestatie op de avond van het ten laste gelegde was nog niet aanwezig. Omdat hij geen antecedenten heeft met geweldsdelicten, kunnen de onderzoekers geen uitspraken doen over een eventuele doorwerking van zijn psychische toestandsbeeld in het ten laste gelegde. De onderzoekers kunnen daarom geen advies geven over de mate van toerekenen. Op basis van de ASR afwegingslijst wordt geconcludeerd dat geen indicatie bestaat voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht. Verdachte beschikt over adequate handelingsvaardigheden en gezien de levensfase waarin hij verkeert is een pedagogische aanpak niet aangewezen. Het advies is om het volwassenstrafrecht toe te passen. Nu verdachte iedere agressieve intentie ontkent, er sprake is van een laag tot matig risico op een geweldsdelict, en er onzekerheid bestaat over zijn verblijfsstatus, is het advies om aan betrokkene geen maatregel of voorwaarden op te leggen.
Gelet op de inhoud en de conclusies van het Pro Justitia rapport ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank acht verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar voor het doden van [slachtoffer] .
De rechtbank zal voorts niet tot toepassing van het adolescentenstrafrecht overgaan, nu verdachte beschikt over adequate handelingsvaardigheden en gezien de levensfase waarin hij verkeert een (specifiek) pedagogische aanpak niet is aangewezen. De rechtbank heeft daarbij ook gelet op het advies van de deskundigen om het volwassenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de ernst van het bewezen verklaarde oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van de straf die door de officier van justitie is gevorderd.
Hierbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.965,49 ter vergoeding van materiële schade, zijnde de kosten voor de uitvaart van het slachtoffer, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering tot schadevergoeding gevorderd, nu de kosten in rechtstreeks verband staan met het strafbare feit en voldoende zijn onderbouwd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, inclusief de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij, als nabestaande van het slachtoffer, de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, impliciet primair (moord) is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair, impliciet subsidiair (doodslag) ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 4.965,49(zegge: vierduizend negenhonderdvijfenzestig euro en negenenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 4.965,49 (zegge: vierduizend negenhonderdvijfenzestig euro en negenenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 59 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. R. Depping en mr. M.A.M. Wolters, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken
ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juli 2019.
Mr. M.A.M. Wolters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer in de voetnoten wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig
2.proces-verbaal van aanhouding d.d. 3 september 2018, p. 470 e.v.
3.proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2018, p. 473
4.proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding d.d. 3 september 2018, p. 474
5.meldingsformulier inverzekeringstelling d.d. 3 september 2018, p. 485
6.proces-verbaal d.d. 12 maart 2019 (map gerechtelijk vooronderzoek rechter-commissaris)
7.Deskundig verslag d.d. 9 april 2019, (los in dossier, map deskundige Jacobs)