ECLI:NL:RBNNE:2019:320

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
C/18/189210 / JE RK 18-908
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een kinderbeschermingsmaatregel voor een minderjarige, die in een problematische situatie verkeert door de verstoorde relatie tussen haar ouders. De moeder heeft hiertegen een klacht ingediend en de Raad heeft beleidsmatig het onderzoeksrapport ingetrokken. De kinderrechter heeft op 29 januari 2019 de zaak behandeld en geconcludeerd dat het intrekken van het verzoek niet mogelijk is, gezien de belangen van het kind. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, die niet in staat is om onbelast contact te hebben met beide ouders. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van de Gecertificeerde Instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering voor de duur van een jaar, met ingang van 29 januari 2019. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak- /rekestnummer: C/18/189210 / JE RK 18-908
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak, zoals bedoeld in art. 30p Rv, gegeven op 29 januari 2019
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming
die zetelt in Utrecht,
en die hierna "de Raad" wordt genoemd,
die betrekking heeft op
[naam],
die geboren is op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [minderjarige] " wordt genoemd.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam],
die woont in [woonplaats] ,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
advocaat: mr. S.M. Wolfert, die kantoor houdt in Groningen,
en
[naam],
die woont in [woonplaats] ,
en die hierna "de vader" wordt genoemd,
advocaat: mr. B. Jans, die kantoor houdt in Groningen.

1.Het procedure

1.1.
Op 21 december 2018 is ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingekomen van de Raad. De Raad verzoek de rechtbank [minderjarige] onder toezicht te stellen van de Gecertificeerde Instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna te noemen "de GI") voor de duur van een jaar.
1.2.
Namens de moeder is op 28 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
1.3.
Op 29 januari 2019 heeft mr. B.R. Tromp, kinderrechter, de zaak ter zitting achter gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn de moeder, haar advocaat, de vader, zijn advocaat, de heer [naam] die de Raad vertegenwoordigt en de heer [naam] die de GI vertegenwoordigt.
1.4.
Van wat ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt aan de hand waarvan over het verhandelde ter zitting een afzonderlijk proces-verbaal kan worden opgemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
De kinderrechter heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan. Hij heeft daartoe aan betrokkenen mededeling gedaan van de navolgende gronden, zakelijk weergegeven:
  • dat uit de door de moeder niet weersproken feiten uit het onderzoeksrapport van de Raad blijkt dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging doordat [minderjarige] belast wordt met en betrokken is bij de verstoorde relatie tussen haar ouders en geen ruimte krijg om met haar beide ouders onbelast contact te hebben. De strijd tussen de ouders heeft ertoe geleid dat [minderjarige] niet meer naar haar vader wil, wat samenhangt met de weerstand van de moeder tegen de omgang tussen de vader en [minderjarige] ;
  • dat het in het belang van [minderjarige] is dat er ruimte komt voor een onbelast contact tussen [minderjarige] en haar beide ouders;
  • dat [minderjarige] niet geconfronteerd dient te worden met negatieve uitlatingen door partijen over de andere ouder;
  • dat [minderjarige] niet belast wordt met volwassen zaken door partijen;
  • dat er verder bekeken dient te worden of [minderjarige] verdere ondersteuning nodig heeft bij het omgaan met de huidige situatie;
  • dat het in het belang is van [minderjarige] dat het contact met haar vader genormaliseerd wordt;
  • dat hulpverlening in een vrijwillig kader hier onvoldoende tegemoet lijkt te kunnen komen;
  • dat de Raad ter zitting heeft gesteld het onderzoeksrapport en het verzoek in te willen trekken, omdat de moeder klachten tegen het onderzoeksrapport en het verzoek heeft ingediend;
  • dat een intrekking van een verzoek echter schriftelijk dient te geschieden;
  • dat voorts het enkele feit dat de vrouw een klacht heeft ingediend bij de Raad ten aanzien van het raadsrapport, voor de kinderrechter geen aanleiding is om aan te nemen dat van de omschreven ontwikkelingsbedreigingen geen sprake meer zou zijn. Als een partij bezwaren heeft ten aanzien van de wijze waarop een rapport van de Raad (als deskundige) tot stand is gekomen, dan wel de inhoud ervan, dienen die bezwaren aan de rechter te worden voorgelegd. De rechter kan dan beoordelen of en in hoeverre het rapport in de beoordeling kan worden betrokken. Het is een gevaarlijk precedent als het indienen van een klacht ertoe leidt dat een onwelgevallig verzoek wordt ingetrokken. Dat verhoudt zich ook niet met de rechten van een kind, dat recht heeft op een kinderbeschermingsmaatregel steeds wanneer de gronden voor het nemen van die maatregel zich voordoen;
  • dat de opstelling van de Raad noodzaakt dat vandaag direct mondeling uitspraak wordt gedaan;
  • dat uit de stukken, de (door de moeder niet weersproken onderdelen van) het onderzoeksrapport van de Raad en uit de behandeling ter zitting blijkt dat [minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd en de zorg die voor het wegnemen van die bedreigingen noodzakelijk is, niet of niet voldoende door de moeder wordt geaccepteerd;
  • dat aldus wordt voldaan aan de in de wet gegeven gronden voor de verlening van de ondertoezichtstelling (art. 1:255 BW);
  • dat de GI zal worden belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
2.2.
De kinderrechter heeft vervolgens aan partijen meegedeeld dat hij het verzoek van de Raad toewijst en dat [minderjarige] met ingang van 29 januari 2019 onder toezicht wordt gesteld van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering tot 29 januari 2020. De kinderrechter verklaart zijn beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan proces-verbaal, dat door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter is vastgesteld en ondertekend op 30 januari 2019.