ECLI:NL:RBNNE:2019:3191

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
18/840102-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in geweldszaak met onvoldoende bewijs voor medeplegen

Op 19 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wettig bewijs is dat de verdachte een grotere rol heeft gehad in het geweld, maar komt niet tot de overtuiging dat hij deze rol daadwerkelijk heeft vervuld. De verdachte is vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat hij de aangever heeft gestompt of geslagen. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor het medeplegen van de geweldshandelingen door de medeverdachten.

De zaak kwam voor de rechtbank na een geweldsincident op 24 november 2018 in Groningen, waarbij de verdachte samen met anderen de aangever zou hebben mishandeld. De officier van justitie eiste veroordeling op basis van de verklaringen van getuigen en de medeverdachten, maar de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen zorgvuldig gewogen en concludeert dat de waarneming van de getuige niet overtuigend genoeg is om de verdachte te veroordelen.

De vordering van de benadeelde partij is eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat het feit niet bewezen is verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840102-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van
5 juli 2019.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. H.A. de Boer, advocaat te Leeuwarden, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 november 2018 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen en/of met kracht) in/op en/of
tegen het gezicht en/of het hoofd heeft/hebben geschopt en/of gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 november 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
(meermalen en/of met kracht) in/op en/of tegen het gezicht en/of het hoofd
en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of gestampt
en/of (meermalen en/of met kracht) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op
en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 november 2018 te Groningen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer] heeft mishandeld door hem (meermalen en/of met kracht) in/op
en/of tegen het gezicht en/of het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het
lichaam te schoppen en/of te stampen en/of (meermalen en/of met kracht) op
en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan
en/of te stompen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangever tegen het hoofd hebben geschopt, gelet op de zichtbare verwondingen die zijn geconstateerd. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam. Het is een feit van algemene bekendheid dat het meermaals met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd kan leiden tot de dood. Door op een dergelijke manier te handelen, hebben medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever daardoor komt te overlijden. Verdachte heeft deelgenomen aan het geweld dat fatale gevolgen had kunnen hebben voor aangever. Verdachte heeft aangever gestompt, terwijl hij op de grond lag. Hierdoor heeft verdachte zich aangesloten bij het toegepaste geweld door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, omdat zij als groep geweld hebben gebruikt tegen aangever en niemand zich afzijdig heeft gehouden. Op grond van het voorgaande heeft de officier van justitie geconcludeerd het medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, omdat er
onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier enkel kan worden vastgesteld dat verdachte aangever twee keer heeft geduwd, maar niet dat hij hem heeft geschopt of geslagen. Er is geen sprake geweest van medeplegen, omdat er geen bewuste en nauwe samenwerking was tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair, het subsidiair en het meer subsidiair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat hij aangever niet heeft geschopt of geslagen. Tegenover de lezing van verdachte staat de getuigenverklaring van begeleider [getuige] dat verdachte aangever meerdere malen met zijn vuisten heeft gestompt. Op grond van het dossier, waaronder ook de verklaring van aangever, stelt de rechtbank vast dat het gevecht zeer plotseling is ontstaan op het moment dat aangever, verdachte, de medeverdachten en begeleider [getuige] zich in de afgesloten gang bevonden. De rechtbank overweegt dat tijdens een dergelijke plotselinge geweldsexplosie, waarbij door verschillende personen geweld is gebruikt, moeilijk waar te nemen is wie welke geweldshandelingen heeft verricht. Gelet hierop en gelet op het feit dat verdachte vanaf zijn aanhouding -reeds ten tijde van het vervoer naar het politiebureau-, consequent heeft verklaard te hebben geduwd, is er naar het oordeel van de rechtbank twijfel of de waarneming van [getuige] klopt en ten nadele van verdachte kan worden gebezigd. Daarmee stelt de rechtbank vast dat er weliswaar sprake is wettig bewijs dat verdachte een grotere rol heeft gehad in het geweld, maar komt zij niet tot de overtuiging dat verdachte deze rol heeft gehad. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangever heeft gestompt of geslagen. Om dezelfde reden kan evenmin worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk heeft deelgenomen aan de geweldshandelingen die de medeverdachten hebben verricht, zodat ook het medeplegen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, met dien verstande dat gelet op de rolverdeling tijdens het gevecht een bedrag van € 675,- voor rekening van verdachte dient te komen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel waarbij vervangende jeugddetentie op nihil wordt gesteld. Het overige deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de door de verdediging bepleite vrijspraak. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met het ontbreken van voldoende onderbouwing.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J. van Bruggen en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2019.