ECLI:NL:RBNNE:2019:316

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
18/861373-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen in Groningen

Op 28 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 8 augustus 2017 op het Helperplein in Groningen, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C. de Vries, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga. Tijdens de zitting op 14 januari 2019 werd het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal, maar dat het geweld wel bewezen kon worden. De verdediging betoogde dat de diefstal niet bewezen kon worden en dat de getuigenverklaringen niet eenduidig waren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal en sprak de verdachte vrij van feit 1. Echter, voor feit 2, openlijk geweld, werd de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij het geweld en dat hij als medepleger kon worden aangemerkt. De rechtbank legde een taakstraf op van 20 uren op, met een vervangende hechtenis van 10 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De vordering van de benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen toegepast en de uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/861373-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 januari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
14 januari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. de Vries, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 8 augustus 2017, in de gemeente Groningen, op of aan de openbare weg, te weten het Helperplein, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, een telefoonhoesje en/of een tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- tegen de fiets van die [slachtoffer] heeft/hebben getrapt en/of de fiets
van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt, waardoor die [slachtoffer]
ten val kwam, en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of
geschopt/getrapt en/of geduwd;
feit 2
hij op of omstreeks 8 augustus 2017, in de gemeente Groningen, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, het Helperplein, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het stompen, slaan en/of trappen/schoppen in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer];
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 augustus 2017, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in/op/tegen het lichaam te slaan, stompen en/of te schoppen/trappen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt om te stelen. Nu het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt, dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 1. Het onder feit 2 primair ten laste gelegde kan wel worden bewezen, gelet op de aangifte en de getuigenverklaringen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat enkel aangever heeft verklaard dat zijn telefoon is gestolen. Verdachte ontkent de diefstal van de telefoon en ook de getuigen verklaren hier niet over. Het is niet ondenkbaar dat aangever de telefoon is kwijtgeraakt. Evenmin kan de diefstal van de tas worden bewezen. Verdachte ontkent dit en op grond van de getuigenverklaringen kan de diefstal van de tas ook niet worden bewezen. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van feit 1.
Ten aanzien van feit 2 primair is de raadsvrouw van mening dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte daadwerkelijk met meerdere personen was. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij alleen was. De overige verklaringen in het dossier zijn tevens onvoldoende specifiek en verschillen op belangrijke details van elkaar, waardoor ze niet eenduidig zijn. De raadsvrouw is dan ook van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair ten laste gelegde.
De raadsvrouw is ten aanzien van onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde van mening dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] weliswaar hebben gezien dat verdachte slaande en schoppende bewegingen heeft gemaakt, maar dat zij eveneens verklaren dat er niet gericht is geslagen en zij niet hebben gezien dat aangever daadwerkelijk is geraakt. Voorts stelt verdachte dat hij altijd zijn handen en armen beweegt wanneer hij praat. Het is mogelijk dat de getuigen dit praten met de handen hebben waargenomen als slaande bewegingen. Verdachte dient derhalve eveneens van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er daadwerkelijk iets is gestolen, wat er eventueel zou zijn gestolen, wie de diefstal zou hebben gepleegd, of hier wel dan niet onderling afspraken over zijn gemaakt en wat er nadien met het gestolene zou zijn gebeurd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
Feit 2
De rechtbank past ten aanzien van feit 2 primair de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 14 januari 2019 afgelegd:
Op 8 augustus 2017 ben ik in Groningen op het Helperplein geweest en heb ik aangever aangesproken over de treinkaartjes. Ik word ook wel [verdachte] genoemd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 9 augustus 2017, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017210945 d.d. 2 maart 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op 8 augustus 2017 liep ik door de steeg naar de Verlengde Hereweg in Groningen. In deze steeg kwam ik een jongen tegen (man 1), deze jongen bleek later bij de groep te horen die mij heeft geslagen en beroofd. Ik zag vervolgens iemand op me aflopen. Deze persoon (man 2) zei direct tegen mij: "Jij bent diegene met de treinkaartjes?" De agressieve toon en de houding van deze persoon kwamen bedreigend op mij over. Ik ben direct weggefietst en zag dat de persoon die mij aansprak achter mij aanrende. Ik kwam ten val. Ik kreeg van man 2 direct een klap op de linkerzijde van mijn gezicht. Vervolgens kwam man 1 aanlopen. Enkele tellen later zag ik een derde persoon (man 3) aankomen rennen. Deze persoon kwam aanrennen en sloeg mij direct op de linkerzijde van mijn gezicht. Deze slag kwam precies op dezelfde plek in mijn gezicht als waar man 2 mij net daarvoor had geslagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor aangever d.d. 18 december 2017, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]: Ik heb op facebook de profiel foto van [verdachte] bekeken ik herken hem als dader 2. [1]
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 augustus 2017, opgenomen op pagina 21 e.v. inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Op dinsdag 8 augustus 2017 liep ik richting het Helperplein te Groningen. Ik zag dat er een jongen het parkeerterrein op fietste en dat er een jongen achter hem aanrende, nader te noemen man 1. Ik hoorde man 1 schreeuwen tegen het slachtoffer dat hij hem had opgelicht. Ik zag dat achter man 1 een tweede jongen aankwam lopen, nader te noemen man 2. Ik zag dat er een worsteling ontstond tussen man 1 en het slachtoffer. Ik zag dat hij het slachtoffer sloeg en schopte. Vervolgens kwam een derde persoon aan rennen. Ze stonden met zijn drieën over het over het slachtoffer gebogen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 augustus 2018, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Op dinsdag 8 augustus 2017 zag ik op het Helperplein in Groningen een jongen op de fiets die achterna werd gezeten door twee jongens. Ik zag dat het slachtoffer op de grond terecht kwam en door beide jongens werd geschopt en geslagen.
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 augustus 2017, opgenomen op pagina 33 e.v. inhoudend de relatering van verbalisanten
Op 8 augustus 2017 werden wij door de meldkamer gestuurd naar het Helperplein in Groningen. De linkerzijde van het gezicht van het slachtoffer [slachtoffer] was licht opgezwollen.
De rechtbank overweegt dat, anders dan door de verdediging is betoogd, op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake was van meerdere personen en dat er door meerdere personen collectief geweld is gepleegd. Verdachte heeft blijkens voornoemde bewijsmiddelen bij dit geweld ook zelf een rol vervuld en kan derhalve worden aangemerkt als medepleger van het aangewende geweld.
Het in vereniging plegen van openlijk geweld kan derhalve wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 8 augustus 2017, in de gemeente Groningen, openlijk, te weten op de openbare weg, het Helperplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2 primair Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 2 primair wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de straf de aard en ernst van het feit betrokken. Tevens heeft de officier van justitie de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd hierbij betrokken, evenals de persoonlijke omstandigheden van verdachte, onder meer inhoudende dat verdachte recentelijk niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht, indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring mocht komen, rekening te houden met het gegeven dat verdachte een hardwerkende rustige jongen is die de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 8 augustus 2017 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever. Het slachtoffer is door verdachte en zijn medeverdachten geslagen en geschopt. Met zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangever geschonden. Het onderhavige feit vond plaats ten overstaan van omstanders. Deze omstanders zijn ongewild getuige geweest van het gepleegde geweld. Dit soort gewelddadige feiten schokt de rechtsorde en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Om te bepalen welke straf aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank voor enig vergelijk gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Doorgaans wordt voor het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen, waarbij (enig) lichamelijk letsel wordt toegebracht, zoals hier, uitgegaan van een werkstraf van 150 uren. De eis van de officier van justitie ligt aanzienlijk lager. De rechtbank acht deze eis niettemin in de gegeven omstandigheden passend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft in de eerste plaats sterk rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Uit de inhoud van het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte op 8 augustus 2017 voornemens was om aangever aan te spreken en op te komen voor zijn gehandicapte moeder, omdat aangever deze moeder zou hebben opgelicht met de verkoop van vermeende treinkaartjes. Toen verdachte aangever hierop aansprak is de confrontatie uit de hand gelopen, waarbij verdachte te ver is gegaan en het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd.
Daarnaast blijkt uit het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie dat verdachte recentelijk niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met het gegeven dat het incident inmiddels geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden en pas nu ter beoordeling voorligt.
Alles afwegende acht de rechtbank, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.174,- ter vergoeding van materiële schade en € 550,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat ten aanzien van de het materiële deel van de vordering alleen de brilschade voor vergoeding in aanmerking komt. Ten aanzien van de overige kosten is er geen sprake van causaal verband tussen het gepleegde feit en de gestelde schade. Voor het overige materiële deel dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering is de officier van justitie van mening dat er sprake is van eigen schuld. De benadeelde partij dient derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van het immateriële deel van de vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de gehele vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Tevens is er mogelijk sprake van eigen schuld, in die zin dat de aangever door zich schuldig te maken aan oplichting een zekere mate van reactie van zijn slachtoffers over zichzelf heeft afgeroepen. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen in welke mate de eigen schuld dient te worden meegewogen. Schorsing van het onderzoek om de mate van schuld vast te stellen zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22b, 22c en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 20 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling hechtenis.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. M.R.M. Beaumont, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2019.

Voetnoten

1.Zie betreffende schermafbeeldingen van het Facebook op pagina 13 en 14 van het dossier