ECLI:NL:RBNNE:2019:3090

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
18/830299-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld gekwalificeerd als mishandeling met eerdere veroordelingen; lagere straf dan geëist; taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van huiselijk geweld en mishandeling van zijn levensgezel. De tenlastelegging omvatte onder andere de poging tot zware mishandeling en meerdere gevallen van mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2018 tot en met 27 november 2018 zijn levensgezel heeft mishandeld door haar bij de keel vast te pakken en haar met gebalde vuist op de vinger te slaan, wat resulteerde in ernstig letsel aan haar vinger. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet voldoende bewijs aanwezig was om aan te tonen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten, maar ook met de positieve ontwikkeling die hij had doorgemaakt in de periode voorafgaand aan de zitting. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.328,10 aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade.

De rechtbank heeft in haar oordeel benadrukt dat het handelen van de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op het gevoel van veiligheid van de benadeelde partij, en dat de verdachte zich moet houden aan de opgelegde voorwaarden om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830299-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juli 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. Primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2018 tot en met 27 november 2018 in de gemeente Appingedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (zijn levensgezel) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer], (met kracht) bij de keel heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die keel heeft dichtgeknepen/gedrukt (gehouden) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2018 tot en met 27 november 2018 in de gemeente Appingedam [slachtoffer] (zijn levensgezel) heeft mishandeld door haar bij de keel vast te pakken en/of (vervolgens) die keel dicht te knijpen/drukken en/of dichtgeknepen/gedrukt te houden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2018 tot en met 27 november 2018 in de gemeente Appingedam meermalen, althans eenmaal (telkens) [slachtoffer] (zijn levensgezel) heeft mishandeld door haar
- in/tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam en/of hand/vinger te stompen en/of te slaan en/of bij (linker ring)vinger te pakken/trekken/raken, en/of
- aan de haren te trekken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat, gelet op de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige] de poging tot zware mishandeling door verdachte bewezen kan worden. Door het samendrukken van een kwetsbaar lichaamsdeel als de keel bestaat er een aanmerkelijke kans dat grote schade - door zuurstoftekort - aan het lichaam en met name de hersenen wordt toegebracht. Door aldus te handelen heeft verdachte deze kans willens en wetens aanvaard.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat, gelet op de aangifte en de medische verklaring, de mishandeling bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken; de subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan wel bewezen worden. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van een deel van het onder 2 ten laste gelegde. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat onduidelijk is hoe aangeefster het letsel aan de vinger heeft opgelopen. Er ligt ten aanzien van de oorzaak van het letsel alleen de verklaring van aangeefster hetgeen onvoldoende is om te kunnen komen tot bewijs.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De rechtbank stelt vast dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar keel heeft dichtgeknepen en dat zij geen lucht meer kreeg. Daarnaast heeft getuige [getuige] blauwe plekken en vingerafdrukken in de nek van aangeefster waargenomen. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat dit niet voldoende is om vast te kunnen stellen dat de duur en de kracht van het dichtknijpen van de keel zodanig waren dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat zij hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 november 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018326009 d.d. 18 december 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
In de week voor de herfstvakantie lag ik boven op bed in mijn woning te Appingedam. Ik voelde opeens dat [verdachte] bovenop mij ging zitten en zijn beide handen om mijn keel legde. Ik voelde dat ik geen lucht meer kreeg. Ik voelde dat hij met kracht mijn keel dicht kneep. De volgende ochtend voelde ik pijn en toen zag ik dat ik zijn vingerafdrukken in mijn hals had staan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 november 2018, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 18 december 2018, inhoudend als verklaring van [getuige]:
Ongeveer een paar weken geleden vertelde [slachtoffer] mij dat zij door [verdachte] gewurgd was. Ik zag dat ze me blauwe plekken in haar nek liet zien. Ik zag dat er vingerafdrukken in haar nek stonden. Ik zag dat het blauwe afdrukken waren.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het onder 2 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 november 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018326009 d.d. 18 december 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op 5 of 6 september 2018 lag ik boven in bed te slapen. Ik voelde dat [verdachte] bovenop mij ging zitten en dat hij mij begon te slaan. Ik voelde dat hij mij sloeg met zijn vuist. Ik voelde toen direct mijn linker ringvinger. Ik voelde enorme pijn aan mijn vinger. De volgende ochtend is in het ziekenhuis vastgesteld dat mijn vinger op twee plekken uit de kom was en dat mijn knokkel gebroken was. Ik heb momenteel handtherapie, maar het is maar de vraag of dit allemaal zal genezen.
2. Een geneeskundige verklaring op 7 september 2018 opgemaakt en ondertekend door E. Müller, SEH-arts, namens H.P.M. Pranger, chirurg/traumachirurg, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
Hierbij breng ik u op de hoogte van het bezoek van patiënt [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1987 aan de spoedeisende hulp van het Ommelander Ziekenhuis Groningen op 6 september 2018 om 09:38 uur.

Lichamelijk onderzoek

Hand links: dig. 4, zwelling, hematoom, bajonet stand, geen bewegingen in vinger mogelijk, drukpijn difuus/asdrukpijn, neurovasc gda.

Uitslagen onderzoek

RX digitus 4 links: Luxatie ter plaatse van PIP-gewricht. Intra-articulaire fractuur met dislocatie basis middenfalanx met subluxatiestand PIP-gewricht. Tevens klein chipfractuurtje caput MC.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 november 2018, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 18 december 2018, inhoudend als verklaring van [getuige]:
Eind september, begin oktober zag ik [slachtoffer] met een spalk om haar vinger. Later hoorde ik haar aan mij vertellen dat [verdachte] dit had gedaan. Ze vertelde dat ze wakker werd met een gebroken vinger en dat deze uit de kom was.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde mishandeling van aangeefster wettig en overtuigend bewezen kan worden. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte met gebalde vuist op haar begon in te slaan. Direct daarna voelde zij een hevige pijn aan haar linker ringvinger. Uit de medische verklaring is voorts gebleken dat de vinger van aangeefster op twee plekken uit de kom was en dat haar knokkel gebroken was. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de letselverklaring en de getuigenverklaring van [getuige] voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. Subsidiair:
hij in de periode van 1 september 2018 tot en met 27 november 2018 in de gemeente Appingedam [slachtoffer], zijn levensgezel, heeft mishandeld door haar bij de keel vast te pakken en vervolgens die keel dicht te knijpen en dichtgeknepen te houden;
2.
hij in de periode van 1 september 2018 tot en met 27 november 2018 in de gemeente Appingedam [slachtoffer], zijn levensgezel, heeft mishandeld door haar tegen haar hand/vinger te stompen en/of te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1. Subsidiair: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;

2. Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft daarbij gelet op de richtlijnen van het openbaar ministerie, het uittreksel van justitiële documentatie van verdachte en het belang van behandeling en begeleiding van verdachte, gezien zijn problematiek.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf, nu verdachte de laatste jaren niet meer met justitie in aanraking is gekomen. De raadsman heeft overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie benadrukt dat behandeling en begeleiding van verdachte van groot belang is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering d.d. 19 juni 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vriendin door haar bij de keel te grijpen en haar met gebalde vuist op de vinger te slaan, waaraan zij ernstig letsel aan haar vinger heeft overgehouden. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op haar gevoel van veiligheid, terwijl zij zich juist in haar eigen woning en relatie veilig had moeten kunnen voelen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende, omvangrijke uittreksel justitiële documentatie, al meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten, waaronder huiselijk geweld.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 19 juni 2019 blijkt dat er sinds maart 2016 sprake is van een dalende lijn in het aantal veroordelingen bij verdachte. In de zomer van 2018 is er een einde gekomen aan jarenlang reclasseringstoezicht. Niet lang daarna is verdachte wederom met justitie in aanraking gekomen vanwege de ten laste gelegde feiten. In die periode ervoer verdachte veel stress omdat zijn broer problematisch was teruggevallen in middelengebruik. Door de stress had verdachte zelf ook een terugval in middelengebruik. Nadat de voorlopige hechtenis van verdachte werd geschorst bij beslissing van 19 december 2018 van de rechtbank Noord-Nederland, heeft verdachte het geboden hulpverleningstraject met beide handen aangepakt. Om de kans op recidive te verminderen en om als goede vader te kunnen functioneren heeft verdachte besloten om definitief te stoppen met het gebruik van cannabis.
Tijdens de systeemtherapie bij de forensische poli van VNN is naar voren gekomen dat verdachte en zijn (ex-)partner veel moeite hebben om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren. Daarom is besloten om het contact voorlopig via de ambulante begeleiding te laten verlopen. Opvallend is dat zodra er afspraken gemaakt moeten worden omtrent de dochter van verdachte en zijn (ex-)partner, zij hun meningsverschillen opzij kunnen zetten en op normale wijze met elkaar kunnen communiceren. Verder is gebleken dat het geregeld moeilijk is voor verdachte om gedrag van een ander op adequate wijze in te schatten of om zijn emoties te tonen. De reclassering merkt echter dat verdachte zich leergierig opstelt en zich gemotiveerd toont om tot gedragsverandering te komen. Daarom heeft de reclassering geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met in de bijzondere voorwaarden aandacht voor behandeling en begeleiding.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank naast de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS en het forse strafblad van verdachte, eveneens acht geslagen op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank is echter, ten gunste van verdachte van oordeel dat het stellen van de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden aangewezen is om het recidivegevaar in te perken. De rechtbank zal, in het licht van hetgeen zij bewezen acht, een lagere werkstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf als stevige stok achter de deur voor verdachte. Om dezelfde reden als hiervoor genoemd, zal ook deze lager zijn dan door de officier van justitie is gevorderd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 828,10 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [slachtoffer] tot aan totaalbedrag van € 2.328,10, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde immateriële schade op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het beoordelen van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. Ter terechtzitting heeft de verdediging gesteld dat er tussen verdachte en het slachtoffer nog steeds contact is en zij elkaar in de relationele sfeer weer opzoeken, waardoor het gewenst is dat het slachtoffer nogmaals ter zake van de vordering gehoord wordt.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 november 2018.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-. Gelet op het vastgestelde letsel, dat ernstig kan worden genoemd acht de rechtbank voormeld bedrag passend. Dat verdachte en aangeefster volgens de stelling van verdachte opnieuw een affectieve relatie met elkaar zijn aangegaan, doet niet af aan het toegebrachte letsel en het leed dat daarmee gepaard is gegaan. Wel is de rechtbank het met de raadsman eens dat overige immateriële schade, te weten de schade voortkomend uit psychisch leed, in het licht van het gevoerde verweer nadere onderbouwing behoeft. Nu de verdediging eerst ter terechtzitting met de nadere vordering van de benadeelde partij is geconfronteerd, zou een verzoek tot aanhouding moeten worden gehonoreerd, maar hierdoor zou het strafproces onevenredig worden belast. Gelet hierop zal de rechtbank [slachtoffer] in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren voor zover die vordering het bedrag van € 500,- te boven gaat.
In totaal is derhalve een bedrag van € 1.328,10 toewijsbaar. Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van de GGZ VNN Groningen op het adres Canadalaan 1, 9728 EA Groningen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen door de Forensische Poli van VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering. Veroordeelde zal in zijn eigen woning verblijven;
4. dat de veroordeelde mee zal werken aan ambulante (woon)begeleiding van Unlimited, dan wel een andere door de reclassering te bepalen instelling. Welke organisatie voor ambulante woonbegeleiding passend zal zijn, zal vanuit de reclassering nog nader worden bepaald. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de woonbegeleider geeft voor de woonbegeleiding;
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18/830299-18, feit 1 subsidiair en feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.328,10(zegge: dertienhonderdachtentwintig euro en tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.328,10 (zegge: dertienhonderdachtentwintig euro en tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 828,10 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. A.M.J. Flach, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2019.
Mr. J.V. Nolta is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.