Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier veroordeling gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte het ten laste gelegde slaan door verdachte bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie komt verdachte ten aanzien van het slaan geen beroep op noodweer toe nu verdachte zich aan de situatie had kunnen en moeten onttrekken toen die mogelijkheid zich voordeed.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat over de aanleiding en het gebruik van het geweld door getuigen tegenstrijdig en wisselend is verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het vereiste (voorwaardelijk) opzet. Verdachte dient van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer 2] - waaruit volgt dat verdachte hem een kopstoot zou hebben gegeven - onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, nu de getuigen wisselende en onduidelijke verklaringen hebben afgelegd. Er kan dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte aangever [slachtoffer 2] een kopstoot heeft gegeven. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte eveneens van het ten laste gelegde 'slaan' dient te worden vrijgesproken, nu hij uit noodweer heeft gehandeld. Verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf. Hij heeft geprobeerd [medeverdachte 1] en aangever [slachtoffer 2] uit elkaar te halen. Daarop werd verdachte geslagen door aangever en heeft verdachte zich verdedigd door aangever een klap te geven.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2019, opgenomen op pagina 50 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019012221 d.d. 28 maart 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 13 januari 2019 zijn we naar de pub gegaan te Winsum. [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben ons achtervolgd. [medeverdachte 1] heeft mij op de grond geduwd. Ik lag op mijn zij, met mijn rug tegen de muur aan. [medeverdachte 1] trapte tegen mijn hoofd aan, daarna kwam [verdachte] erbij. Ik probeerde de schoppen af te weren met mijn handen. Ik was erg bang want bij iedere schop zag ik een soort flits. Ik voelde de schoppen. Ik zag dat [verdachte] deze gerichte schoppen tegen mijn hoofd deed. Ik ben minstens 13 maal tegen mijn hoofd geschopt. Ik voelde een hevige pijn aan mijn hoofd. Ik hoorde dat gezegd werd: 'Zo is het genoeg geweest'. Ze gingen beiden door en ik voelde dat de trappen harder werden. Ik weet niet hoe ik in het [café] ben gekomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 januari 2019, opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 28 maart 2019, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Tegen de gevel van mijn kroeg zag ik [verdachte]. Ik zag dat hij zeer agressief en doelbewust ergens tegen aan het trappen was. Ik pikte dat niet en ging snel naar buiten. Ik zag dat een persoon in de foetus houding tegen de gevel op de grond lag. Ik zag dat de persoon zijn hoofd beschermde met zijn handen en armen. Ik besefte dat [verdachte] niet tegen een fiets maar tegen een persoon op de grond aan het trappen was. Ik ontfermde mij over deze persoon. Het was [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] kon moeizaam lopen. Ik zag bloed om de mond van [slachtoffer 1]. Ik zag een forse zwelling op het voorhoofd. Het was een flinke bult. Ik zag meerdere schaafplekken op zijn gezicht. Ik zag een dikke lip. Daar zat ook bloed omheen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 februari 2019 opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 28 maart 2019, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Ik zag vier jongens rennen. Zij renden in de richting van [café]. Ik kreeg de indruk dat de voorste jongen op de vlucht was voor de anderen drie. Ik zag dat de voorste jongen ten val kwam nabij de gevel van het café. Ik zag dat de jongen door zijn drie achtervolgers werd getrapt. Ik heb gezien dat de jongen door alle drie de jongens werd geschopt. Ik zag dat de jongen trappen kreeg over zijn hele lichaam. Ik zag dat het slachtoffer zijn hoofd beschermde met zijn armen. Ik riep luid tegen de groep dat zij moesten stoppen met schoppen en trappen. Ik zag dat het geweld gewoon doorging. Ik zag dat er hard werd getrapt. Ik denk dat er meer dan tien keer tegen het lichaam van de jongen is getrapt. Ik zag dat zijn gezicht bebloed was. Ik zag bloed bij het oog van die jongen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 19 februari 2019, opgenomen op pagina 111 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 28 maart 2019, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]:
Ik was die avond op stap met [medeverdachte 2] en [verdachte]. We kwamen [naam 2], [slachtoffer 1] en [getuige 3] tegen. Het klopt dat we toen alle drie één persoon van de groep hebben gepakt. We zijn er met z'n drieën tegelijk op afgelopen en we zijn met z'n drieën gaan vechten. Het klopt dat [slachtoffer 1] op de grond lag en door mij werd geslagen. Het klopt ook dat [slachtoffer 1] werd getrapt. Ik heb gezien dat hij in het gezicht getrapt werd, dit was waarschijnlijk door één van de andere jongens die erbij waren. Die trap raakte [slachtoffer 1] vol het gezicht. Na die schop had [slachtoffer 1] bloed in het gezicht. Ik heb [slachtoffer 1] ook nog twee à drie keer geslagen met de vuist toen hij op de grond lag.
5. Een schriftelijk bescheid d.d. 18 januari 2019 opgemaakt door, [naam 4], doktersassistente, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
14-01-2019 Conclusie röntgen onderzoek: 17-jarige man status na mishandeling met geïsoleerd trauma van het hoofd, geen intracranieel letsel, dd licht traumatisch schedelhersenletsel.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. De door verdachte op de terechtzitting van 21 juni 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
U houdt mij de verklaring voor van aangever [slachtoffer 2] waarin hij onder andere heeft verklaard dat hij rond 03:45 uur met zijn vrienden is terug gelopen naar de fietsen bij [café], dat [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hen achterna zijn gelopen en dat [verdachte] hem vervolgens met de vuist in het gezicht heeft geslagen. U vraagt mij of ik het slaan van [naam 2] eveneens ontken. Nee, dat ontken ik niet. Ik heb [naam 2] inderdaad één klap gegeven.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2019, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 28 maart 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 13 januari 2019 was ik op stap in Winsum. [medeverdachte 1] kwam met [verdachte] op mij af lopen. Ik voelde plotseling een enorme dreun tegen mijn hoofd aan. Ik voelde een harde kracht tegen mijn voorhoofd. Ik had een kopstoot van [verdachte] gehad. Ik schrok enorm hiervan en ik voelde pijn aan mijn hoofd.
Ik, [getuige 3] en [slachtoffer 1] liepen omstreeks 03:45 uur naar onze fietsen. Deze hadden we geparkeerd bij [café]. Toen we halverwege de straat liepen zag ik meerdere jongens achter ons aan lopen. Dit waren [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Ik zag dat [verdachte] tegenover mij stond. Ik voelde vervolgens een harde stoot tegen mijn kaak. Ik zag dat [verdachte] mij met een vuist vol op mijn kaak sloeg. Ik voelde pijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2019, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 28 maart 2019, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
Ik zag dat [naam 2] een kopstoot kreeg van [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] met zijn beide handen het hoofd van [naam 2] vastpakte en hem van voren een kopstoot gaf.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van onder 1 ten laste gelegde
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de groep waar verdachte deel van uitmaakte, geweld heeft gebruikt tegen aangever waarbij verdachte aangever meerdere malen onder meer tegen het hoofd heeft geschopt. Voor zover de raadsvrouw heeft aangevoerd dat door getuigen wisselend is verklaard, overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding heeft om te twijfelen aan deze verklaringen, nu de getuigen in hoofdlijnen gelijkluidend hebben verklaard over het gebruikte geweld en over de personen die daarbij betrokken zijn geweest. Bovendien worden de verklaringen op essentiële punten ondersteund door de verklaring van een medeverdachte. Dat de verklaringen op detailniveau wellicht iets van elkaar afwijken, kan worden verklaard uit het feit dat de getuigen vanuit verschillende invalshoeken en op verschillende momenten het geweld jegens aangever hebben waargenomen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte heeft ruzie gekregen met aangever en zijn vrienden. Hierop zijn verdachte en de twee medeverdachten met zijn drieën achter aangever en zijn vrienden aan gegaan, waarna een gevecht is gevolgd. Tijdens dit gevecht hebben verdachte en een van de medeverdachten aangever meermalen geschopt en getrapt, terwijl hij op de grond lag. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, die ook heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering.
Opzet
Op grond van de aard van het letsel en de eerdergenoemde verklaringen concludeert de rechtbank dat verdachte en de medeverdachten aangever met geschoeide voet meermalen krachtig hebben getrapt tegen het hoofd, terwijl aangever op de grond lag. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam vormt, en grof geweld tegen het hoofd daarom tot zeer ernstig letsel kan leiden, is het handelen van de verdachten naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachten daar het opzet op hadden. De conclusie moet dan ook zijn dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens het lijf, van verdachte, waartegen verdachte zich moest verdedigen. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op het agressieve gedrag van verdachte gedurende de avond, waarbij hij samen met de andere medeverdachten aangever en diens vrienden heeft opgezocht om verhaal te halen en aangever al eerder een kopstoot heeft gegeven, niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever [slachtoffer 2]. De rechtbank volgt de lezing van verdachte hierin niet, ook omdat deze lezing op geen enkele wijze wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. De rechtbank verwerpt aldus het beroep op noodweer.
De rechtbank is, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, van oordeel dat zowel de onder 2 ten laste gelegde kopstoot als het slaan wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op de in de bewijsmiddelen aangehaalde verklaringen van aangever, getuige [getuige 3] en de bekennende verklaring van verdachte.