ECLI:NL:RBNNE:2019:3058

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
18/083994-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling door minderjarige met hoge kans op herhaling en voorwaardelijke jeugddetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling. De verdachte heeft op 27 maart 2019 in Uithuizermeeden opzettelijk en wederrechtelijk een trapleuning in het huis van zijn ouders en een mobiele telefoon van zijn moeder vernield, omdat hij zijn zin niet kreeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van de verdachte en dat de kans op herhaling als hoog wordt ingeschat. De rechtbank heeft daarom een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd van twee weken, met daarbij algemene en bijzondere voorwaarden, waaronder de verplichting om mee te werken aan psychologisch onderzoek en eventuele behandeling.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de besloten terechtzitting op 21 juni 2019. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.L.P. Fauser, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs. De rechtbank heeft het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen geacht, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de bewijsstukken in het dossier. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

De rechtbank heeft in haar oordeel benadrukt dat de verdachte zich manipulerend en zelfbepalend opstelt en dat eerdere voorwaardelijke straffen niet hebben geleid tot gedragsverandering. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen tot jeugddetentie toegewezen, maar met de voorwaarde dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, maar de proeftijd met een jaar verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/083994-19
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/840043-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van 21 juni 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 maart 2019 te Uithuizermeeden, gemeente Het Hogeland opzettelijk en wederrechtelijk een trapleuning en/of een Iphone 7, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de stukken in het dossier veroordeling gevorderd voor het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ter zake het tenlastegelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juni 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 maart 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019076353 d.d. 1 mei 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van ontvangst klacht door hulpofficier van justitie d.d. 27 maart 2019, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 1 mei 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 27 maart 2019 te Uithuizermeeden, opzettelijk en wederrechtelijk een trapleuning en een Iphone 7 die aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot twee weken jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd bij vonnis d.d. 20 december 2018 aangevuld met de voorwaarde dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan urinecontroles.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een werkstraf voor de duur van 40 uren, waarvan 30 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die zijn opgelegd bij vonnis d.d. 20 december 2018, aangevuld met de voorwaarde dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan urinecontroles. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat jeugddetentie geen passende reactie vormt gelet op het feit dat verdachte bij Woodbrookers op een gesloten afdeling zit. Verdachte is al zwaar genoeg gestraft nu hij vanwege een gesloten machtiging tijdelijk niet meer thuis verblijft.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering d.d. 7 juni 2019 en de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 5 juni 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een trapleuning in het huis van zijn ouders en aan vernieling van de mobiele telefoon van zijn moeder. Verdachte heeft, nadat hij eerst zijn eigen mobiele telefoon kapot had gemaakt, zijn moeder gevraagd om voor hem een nieuwe, duurdere telefoon en een Louis Vuitton muts te kopen. Toen zijn moeder dat weigerde, is verdachte door het lint gegaan. Hij heeft naast het vernielen van de trapleuning en de mobiele telefoon van zijn moeder zijn eigen televisie naar beneden gegooid, nog een mobiele telefoon van hemzelf stukgemaakt en zijn kleren naar beneden gegooid. Hij heeft zijn moeder uitgescholden en later in zijn woede zelfs bedreigd. Ook heeft hij geld uit de portemonnee van zijn moeder gepakt. De moeder van verdachte heeft zich onveilig en machteloos gevoeld. Verdachte heeft zich hevig verzet tegen zijn aanhouding en daarbij ook politieambtenaren uitgescholden. Hoewel dit alles verdachte niet strafrechtelijk wordt verweten, schetst het de situatie waarin zijn moeder niet anders heeft kunnen handelen dan aangifte te doen van de vernieling om op die wijze te trachten hulp voor haar zoon te krijgen. Verdachte heeft geen spijt betuigd van zijn daden en heeft alleen aangegeven dat het zonde was van de vernielde goederen die van hem waren. Zijn moeder heeft zijn gedrag verdiend, zo heeft verdachte verklaard. Met dit gedrag en zijn reactie hierop nadien heeft verdachte getoond zich niks gelegen te laten aan de effecten die dit op anderen dan hemzelf heeft. Ook een eerder voorwaardelijk opgelegde straf met daaraan gekoppeld meerdere bijzondere voorwaarden heeft hem niet tot andere inzichten en ander gedrag kunnen brengen. Verdachte is zelfbepalend en manipulerend in zijn gedrag.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 5 juli 2019 blijkt dat verdachte sinds de zitting van 20 december 2018, ondanks betrokkenheid van de jeugdreclassering en hulpverlening, flink is afgegleden. Verdachte stelt zich niet begeleidbaar op. De afspraken omtrent zijn schoolgang en de afspraken bij de Forensische Jeugdpsychiatrie (hierna: FJP) is hij niet nagekomen. Ook is verdachte betrokken geweest bij geweldsincidenten en bedreigingen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een gesloten jeugdzorg plaatsing bij Woodbrookers.
De enigszins positieve lijn die nu bij Woodbrookers is ingezet, kan de rechtbank vooralsnog niet anders plaatsen dan dat verdachte tracht voor elkaar te krijgen dat hij weer thuis kan wonen. Voor een intrinsieke motivatie om te komen tot gedragsverandering lijkt nu nog te weinig voor handen te zijn. Hiervoor is van belang dat er diagnostiek plaatsvindt en hierop volgend behandeling en begeleiding van verdachte, in een strak kader waarin verdachte niet zijn eigen plan kan trekken en gang kan gaan. Om die reden is een (voorwaardelijke) werkstraf inmiddels een gepasseerd station. Er zal een steviger stok achter de deur moeten worden gehanteerd, nu ook uit het rapport van de Raad blijkt dat de zorgen over de ontwikkeling van verdachte nog steeds erg groot zijn en de kans op herhaling als hoog wordt ingeschat. Het advies van de Raad om een voorwaardelijke werkstraf op te leggen, zal de rechtbank gelet op voorgaande dan ook niet volgen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij een keer eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Verdachte bevond zich nog in een proeftijd in verband met een eerdere veroordeling, hetgeen verdachte er kennelijk niet van weerhouden heeft zich korte tijd hierna opnieuw aan een soortgelijk strafbaar feit schuldig te maken.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Aan de voorwaardelijke straf zullen de voorwaarden zoals opgelegd door de rechtbank van vonnis d.d. 20 december 2018 worden verbonden, aangevuld met de voorwaarde dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan urinecontroles. Dit om meer zicht te krijgen op het middelengebruik van verdachte en de zorgen die daaromtrent bestaan.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 20 december 2018 van de meervoudige kinderstrafkamer van in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot - onder meer - een taakstraf voor de duur van 150 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 januari 2019. Daarbij zijn algemene en bijzondere voorwaarden gesteld.
De officier van justitie heeft bij vordering van 21 mei 2019, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 22 mei 2019, eveneens de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf wegens het overtreden van de bijzondere voorwaarden, nu verdachte zich niet gehouden heeft aan de bijzondere voorwaarden, gezien het reclasseringsrapport van Jeugdbescherming Noord d.d. 13 mei 2019.
De officier van justitie heeft bij vordering van 2 mei 2019, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 3 mei 2019, de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf wegens het overtreden van de algemene voorwaarden, nu verdachte zich voor het einde van voorgenoemde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde feit in de dagvaarding met parketnummer 18/083994-19.
Standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf heeft de officier van justitie ter zitting geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. De officier van justitie heeft, gelet op het advies van de jeugdreclassering en de Raad, daartoe aangevoerd dat verdachte nog een fors gedeelte van de bij vonnis van 20 december 2018 opgelegde onvoorwaardelijk werkstraf dient te verrichten. Bovendien zou door oplegging van nog een onvoorwaardelijke werkstraf het zorg- en begeleidingstraject van verdachte bij Woodbrookers worden doorkruist, hetgeen ongewenst is. De officier van justitie heeft gevorderd ter zake van de vordering tenuitvoerlegging wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden om de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf met één jaar te verlengen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie omtrent de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
Oordeel van de rechtbank
Het bewezenverklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde de proeftijd. Tevens heeft verdachte de bijzondere voorwaarden overtreden door de afspraken omtrent zijn schoolgang en de afspraken bij de FPJ niet na te komen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen tot uitvoerlegging in beginsel kunnen worden toegewezen. Gelet op de adviezen van de jeugdreclassering, de Raad en hetgeen ter terechtzitting is behandeld, ziet de rechtbank echter aanleiding om beide vorderingen af te wijzen en ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bijzondere voorwaarden, te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het tenlastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

jeugddetentie voor de duur van twee weken.

Bepaalt dat deze jeugddetentie, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende en door de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te bepalen periode meldt bij de jeugdreclassering en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde onderwijs volgt;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan psychologisch onderzoek en de daar eventueel uit voortvloeiende behandeling;
4. dat de veroordeelde meewerkt aan coaching;
5. dat de veroordeelde meewerkt aan het afnemen van tests met betrekking tot zijn middelengebruik, in de vorm van urinecontroles.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/840043-18 wegens overtreding van algemene voorwaarden:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kinderstrafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 20 december 2018.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/840043-18 wegens overtreding van bijzondere voorwaarden:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kinderstrafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 20 december 2018.
Verlengt de in het vonnis van de meervoudige kinderstrafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 20 december 2018 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J. van Bruggen en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. A.M.J. Flach, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2019.