ECLI:NL:RBNNE:2019:3054

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
18/670429-10 verlenging TBS
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling van een veroordeelde met psychische stoornis en repatriëring naar Oezbekistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 juli 2019 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van een veroordeelde, geboren in 1972, die momenteel verblijft in CTP Veldzicht. De officier van justitie had op 16 mei 2019 gevorderd om de TBS met twee jaar te verlengen, en de rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 juni 2019. De veroordeelde lijdt aan een chronisch psychotische stoornis, specifiek schizofrenie, en is niet gemotiveerd voor behandeling, wat leidt tot dwangmedicatie. De rechtbank heeft de beslissing over de beëindiging van de TBS-maatregel onder voorwaarden aangehouden, omdat er onvoldoende informatie was over de zorgvoorzieningen in Oezbekistan en Wit-Rusland, waar de veroordeelde na zijn uitzetting naartoe zou gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veiligheid van anderen vereist dat de TBS wordt verlengd, gezien het recidivegevaar bij het wegvallen van de noodzakelijke zorg. De rechtbank heeft de termijn van de TBS met twee jaar verlengd, maar houdt de beslissing over de beëindiging van de maatregel aan, om meer informatie te verkrijgen over de zorgvoorzieningen in de landen van herkomst van de veroordeelde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/670429-10
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 5 juli 2019 op een vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende te CTP Veldzicht,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 16 mei 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde zal verlengen met twee jaren.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2019, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, diens (plaatsvervangend) raadsman mr. E.H. Bokhorst, de officier van justitie mr. A. Hertogs en de heren W. Veldsema en T. Deenen als deskundigen.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aanvullend gevorderd dat de rechtbank overeenkomstig artikel 38lb van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal beëindigen onder de voorwaarde dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het door het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting ondertekende rapport met advies d.d. 30 april 2019 van het behandelteam van de instelling waar de veroordeelde van overheidswege wordt verpleegd, alsmede de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde. Ook heeft de rechtbank nog acht geslagen op aanvullend advies van 18 juni 2019 dat ook is ondertekend door het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting.

Motivering

De opgelegde terbeschikkingstelling
Bij arrest van 1 maart 2012 heeft het gerechtshof Leeuwarden, thans gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, veroordeelde wegens poging tot doodslag ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De terbeschikkingstelling is aangevangen op 28 juni 2012 en laatstelijk op 7 juni 2017 verlengd met twee jaren.
Het advies van de instelling
In het verlengingsadvies van 30 april 2019 wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaren. In dit verlengingsadvies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Bij veroordeelde is sprake van een chronisch psychotische stoornis, te weten schizofrenie van het ongedifferentieerde type (met paranoïde en gedesorganiseerde symptomen). Er worden bij veroordeelde structureel negatieve symptomen van schizofrenie waargenomen, zoals passiviteit, initiatiefloosheid en een sterk afgevlakt affect. Omdat bij veroordeelde sprake is van een gebrek aan ziektebesef en –inzicht is hij niet gemotiveerd voor behandeling en ontvangt hij dwangmedicatie. Inmiddels is er sprake van een stabieler beeld, verbeterd contact en gaat er geen dreiging of agressie meer uit van veroordeelde. Niettemin is veroordeelde, vanwege het ontbreken van ziektebesef, aangewezen op een verblijf in de beveiligde en gestructureerde setting van een kliniek. In een dergelijk beschermend kader wordt het risico op gewelddadig gedrag als laag tot matig ingeschat.
Complicerend is dat veroordeelde geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De inzet voor de komende periode is om een machtiging tot begeleid verlof aan te vragen, ter voorbereiding op een toekomstige repatriëring van veroordeelde. Veroordeelde toont zich inmiddels bereidwillig om hieraan mee te werken. De aanvraag voor een laissez-passer ligt thans ter behandeling bij het consulaat van Oezbekistan in Brussel.
Bij een beëindiging van de maatregel op grond van artikel 38lb Sr worden de veiligheidsrisico’s ingeschat als hoog, daar er nog onvoldoende is geregeld aan maatschappelijke inbedding, zinvolle daginvulling en psychiatrische zorg ten behoeve van medicatiegebruik en –toezicht. Vanwege het ontbreken van ziektebesef is de verwachting dat hij zich bij het wegvallen van het gedwongen kader niet langer zal conformeren aan zorg en zijn medicatie zal laten staan. Om die reden is het opstellen van een gedegen repatriëringsplan van belang, hetgeen naar verwachting langer dan één jaar in beslag zal nemen. Om die reden wordt geadviseerd om de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met twee jaar te verlengen.
In het aanvullend advies van de kliniek van 18 juni 2019 is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende opgenomen:
Op 1 mei 2019, na het uitbrengen van het verlengingsadvies, heeft de kliniek het bericht gekregen dat de autoriteiten van Oezbekistan een vervangend reisdocument aan veroordeelde hebben afgegeven, geldig van 1 augustus tot 1 oktober 2019. Daarnaast is er contact geweest tussen de kliniek en de broer van veroordeelde, die in Wit-Rusland woont. De broer heeft – zoals hij ook al eerder had gedaan – toegezegd dat hij bereid is om de zorg voor veroordeelde op zich te nemen. Omdat het afgegeven reisdocument alleen geldig is voor de reis naar Oezbekistan en veroordeelde alleen daar staat geregistreerd, kan hij niet rechtstreeks vanuit Nederland naar Wit-Rusland worden uitgezet. De broer van veroordeelde zal hem bij aankomst in Tasjkent helpen bij de aanvraag bij een Oezbeeks paspoort, waarmee veroordeelde vervolgens naar Wit-Rusland kan reizen en waar hij vervolgens – als van oorsprong etnisch Rus – een (tijdelijk) verblijfsdocument kan aanvragen.
De kliniek heeft financiële afspraken gemaakt met veroordeelde en zijn broer, zodat er voor de eerste periode een financiële buffer is. Een maatschappelijk werker van de kliniek zal meereizen naar Tasjkent en daar de overdracht aan de broer en de lokale psychiatrie regelen. Daarnaast zal de kliniek veroordeelde een dosis antipsychoticum meegegeven die voldoende is voor een jaar. Deze medicatie zal bij aankomst in Tasjkent aan de broer worden overhandigd, die op zijn beurt de medicatie kan afgegeven aan een psychiater of arts in Wit-Rusland. Veroordeelde heeft beloofd deze medicatie te zullen gebruiken en de broer van veroordeelde heeft toegezegd de kliniek nog de naam te zullen doorgeven van een psychiater in zijn woonplaats in Wit-Rusland, zodat er nog een nadere medische overdracht kan plaatsvinden. Voor wat betreft het verblijf in Oezbekistan in afwachting van de doorreis naar Wit-Rusland heeft de kliniek aangegeven dat de consul van Oezbekistan het adres en het telefoonnummer van de verantwoordelijke psychiatrische dienst in Tasjkent aan de kliniek heeft doorgegeven en dat de consul heeft toegezegd om deze dienst tijdig te informeren over de aankomst van veroordeelde. De kliniek zal voor het vertrek van veroordeelde een in het Russisch vertaalde ontslagbrief aan deze dienst sturen en er zal een contactmoment worden afgesproken bij aankomst van veroordeelde in Tasjkent.
De kliniek is van oordeel dat veroordeelde op dit moment voldoende stabiel is om te kunnen worden gerepatrieerd, mits hij zijn medicijngebruik continueert, er een psychiatrische overdracht plaatsvindt in Oezbekistan en de broer zijn toezegging gestand doet om de zorg voor patiënt op zich te nemen. Onder die voorwaarden is repatriëring voldoende veilig en zijn er adequate voorzieningen voorhanden.
De deskundigen Deenen en Veldsema hebben tijdens de zitting van 21 juni 2019 het advies bevestigd en nader toegelicht. Deze toelichting houdt - zakelijk weergegeven - in:
Het verblijf van veroordeelde in Tasjkent zal tijdelijk zijn. Veroordeelde dient daar een paspoort aan te vragen om door te kunnen reizen naar Wit-Rusland. De aanvraag van een paspoort zal zo'n twee à drie weken duren. In Tasjkent is een psychiater verantwoordelijk voor een bepaald deel van de stad. Veroordeelde zal bij deze psychiater worden aangemeld. De broer van veroordeelde zal CTP Veldzicht in contact brengen met deze psychiater. Over een paar weken zal hier meer duidelijk over zijn. Door deze psychiater zal tevens medicatie aan veroordeelde worden verstrekt. Veroordeelde heeft toegezegd zijn medicatie in te blijven nemen. Als veroordeelde geen medicatie neemt, wordt het risico op gewelddadig gedrag ingeschat als hoog. In Oezbekistan en Wit-Rusland zijn er echter mogelijkheden om bij een gevaarlijke situatie via een rechterlijke machtiging in te grijpen. Van belang zijn de aanwezigheid van psychiatrische zorg voor veroordeelde, zijn medicatie en de ondersteuning van zijn broer. Indien één van deze pijlers wegvalt zorgt dat voor problemen. CTP Veldzicht heeft al drie jaren contact met de broer van veroordeelde. Er zijn afspraken met hem gemaakt. Ook zal CTP Veldzicht veroordeelde nog zes maanden na zijn vertrek blijven monitoren.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vorderingen tot verlenging van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege met twee jaren en tot beëindiging van deze maatregel bij uitzetting van veroordeelde naar Oezbekistan, onder de voorwaarde dat hij niet naar Nederland terugkeert. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat uit het aanvullend advies van de kliniek van 18 juni 2019 volgt dat er een passende voorziening is geregeld in het land van herkomst van veroordeelde en tevens in Wit-Rusland, zodat het recidivegevaar na uitzetting voldoende kan worden ingeperkt.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
Veroordeelde en zijn raadsman hebben zich niet verzet tegen een verlenging van de terbeschikkingstelling. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de vordering tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging met ingang van het feitelijke vertrek van veroordeelde uit Nederland, dient te worden afgewezen. Veroordeelde heeft in Nederland geen verblijfsrecht, maar is wel aangewezen op langdurige zorg. Er is al het nodige onderzoek gedaan naar de repatriëring van veroordeelde naar Oezbekistan. Uit de adviezen is echter onvoldoende naar voren gekomen dat er passende voorzieningen voor veroordeelde zijn in Wit-Rusland. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat meer duidelijkheid is vereist omtrent de zorg die veroordeelde in Oezbekistan en Wit-Rusland zal ontvangen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de strafmotivering in het onderliggende arrest vast dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Op grond van de inhoud van voormelde adviezen, de door de deskundigen gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen vereist dat de termijn van de dwangmaatregel wordt verlengd. Veroordeelde functioneert stabiel met gebruik van medicatie onder de huidige omstandigheden. Veroordeelde zal echter, gelet op zijn problematiek, en met name zijn gebrek aan ziektebesef- en inzicht, langdurig aangewezen blijven op psychiatrische zorg, ondersteuning en medicatie, zonodig in een gedwongen kader. Bij het wegvallen van de noodzakelijke psychiatrische zorg en medicatie, wordt het recidiverisico hoog ingeschat. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de terbeschikkingstelling, overeenkomstig de vordering en het verlengingsadvies, met twee jaren verlengen.
De veroordeelde is in Nederland tot ongewenst vreemdeling verklaard, hetgeen betekent dat hij in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze omstandigheid brengt met zich dat resocialisatie in Nederland uitgesloten is en de behandeling gericht wordt op terugkeer naar het land van herkomst. In het geval, zoals hier, dat zicht bestaat op een spoedige uitzetting komt de rechter op grond van artikel 38lb Sr de bevoegdheid toe om de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te beëindigen op het moment dat de uitzetting daadwerkelijk plaatsvindt, zulks onder de voorwaarde dat de veroordeelde niet naar Nederland terugkeert.
Voorwaarde voor de toepassing van artikel 38lb Sr is dat er in het land van herkomst een passende voorziening voorhanden is, gericht op in ieder geval vermindering van de stoornis en het daarmee samenhangende recidivegevaar. De repatriëring moet, met andere woorden, met zodanige waarborgen worden omkleed dat deze niet alleen voor de Nederlandse maatschappij, maar ook voor de samenleving in het land van herkomst voldoende veilig is. Nu het erop lijkt dat veroordeelde van plan is om zo snel mogelijk na zijn uitzetting naar Oezbekistan door te reizen naar Wit-Rusland, zal moeten worden beoordeeld of in beide landen passende voorzieningen als hiervoor bedoeld bestaan.
Bij deze beoordeling stelt de rechtbank voorop dat veroordeelde, zoals hiervoor al overwogen, stabiel functioneert zolang hij voldoende psychiatrische (bemoei)zorg ontvangt en hij het regelmatig gebruik van een antipsychoticum voortzet. Onder deze omstandigheden kan het gevaar voor recidive, zoals de kliniek ook in het advies van 30 april 2019 heeft beschreven, tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt, zij het met de kanttekening dat het gebrekkige ziektebesef en –inzicht bij veroordeelde maakt dat (psychiatrisch) toezicht op het medicatiegebruik essentieel blijft.
In het licht van die kanttekening – die de kliniek zelf nadrukkelijk in het verlengingsadvies van 30 april 2019 heeft geplaatst – acht de rechtbank de thans beschikbare informatie over de beschikbare voorzieningen en andere afspraken die in dit kader zijn gemaakt in Oezbekistan en Wit-Rusland vooralsnog onvoldoende om aan te nemen dat sprake zal kunnen zijn van een veilige repatriëring.
De rechtbank merkt daarbij in de eerste plaats op dat het aanvullende advies van 18 juni 2019 slechts summiere informatie bevat over de in dit verband (naar het zich laat aanzien: haastig) gemaakte afspraken, hetgeen op het eerste gezicht niet goed verenigbaar lijkt met het standpunt in het eerdere verlengingsadvies van 30 april 2019 dat het opstellen van een gedegen repatriëringsplan zeker een jaar in beslag zal nemen en evenmin met het voorbehoud in datzelfde advies dat een dergelijk plan niet alleen voorzieningen dient te bevatten omtrent de psychiatrische zorg voor veroordeelde, maar ook omtrent zijn maatschappelijke inbedding in het ontvangende land en het hebben van een zinvolle en gestructureerde daginvulling. Hoe deze aspecten na de uitzetting van veroordeelde geregeld zijn blijkt noch uit het aanvullende advies, noch uit de toelichting van de deskundigen ter terechtzitting.
Nog meer van belang is dat een veilige repatriëring van veroordeelde eigenlijk met name staat of valt met de (blijvende) bereidwilligheid van de broer van veroordeelde om de zorg voor veroordeelde op zich te nemen. In het huidige plan komt het immers op deze broer neer om niet alleen allerlei praktische zaken te regelen – zoals de reis van veroordeelde naar Wit-Rusland, zijn huisvesting aldaar en allerlei financiële zaken – maar ook om een jaarvoorraad aan medicatie in ontvangst te nemen en ervoor te zorgen dat deze medicatie in Wit-Rusland aan een – vooralsnog bij de kliniek onbekende – arts of psychiater ter hand wordt gesteld. Enige vorm van zekerheid dat één en ander gaat verlopen zoals de kliniek zich voorstelt is er – behoudens de toezegging van de broer – niet. Of er alternatieve (vervolg)voorzieningen beschikbaar zijn blijkt evenmin. Dat betekent dat vooralsnog onvoldoende duidelijk is dat er in Wit-Rusland effectief, vanuit deskundige hoek, toezicht kan worden gehouden op het noodzakelijke medicatiegebruik van veroordeelde.
Nu ook een (spoedige) doorreis naar Wit-Rusland vooral afhankelijk is van de inspanningen van de broer van veroordeelde, zal er rekening mee moeten worden gehouden dat veroordeelde wellicht nog enige tijd afhankelijk zal zijn van voorzieningen in Oezbekistan. Ten aanzien van dit land bevat het aanvullende advies van 18 juni 2019 niet meer dan de opmerking dat de consul van Oezbekistan heeft toegezegd om de verantwoordelijke psychiatrische dienst van Tasjkent tijdig in te lichten over het vertrek van veroordeelde uit Nederland. Ter terechtzitting hebben de deskundigen hier niet meer over kunnen zeggen dan dat veroordeelde bij die dienst zal worden aangemeld en dat in zijn algemeenheid bekend is dat in Oezbekistan zonodig via een rechterlijke machtiging een crisisplaatsing kan worden bewerkstelligd. De vraag of hiermee het recidivegevaar voldoende kan worden ingeperkt wordt daarmee ook op dit punt niet duidelijk genoeg beantwoord.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, ziet zij aanleiding om over te gaan tot aanhouding van de beslissing omtrent de aanvullende vordering tot toepassing van artikel 38lb Sr. Voor de vorming van haar eindoordeel hieromtrent acht de rechtbank het noodzakelijk zich nader te doen voorlichten omtrent de aanwezigheid van passende voorzieningen in Oezbekistan en Wit-Rusland, waarbij van belang is dat ook ingegaan wordt op de vraag naar alternatieven indien zou blijken dat de broer van veroordeelde zijn toezegging om de zorg voor veroordeelde op zich te nemen geen gestand kan doen of indien deze zorg onvoldoende soelaas zou bieden. De rechtbank zal deze beslissing voor maximaal drie maanden aanhouden teneinde de kliniek in de gelegenheid stellen hiernaar nader onderzoek te verrichten.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van veroordeelde met twee jaren;
- houdt de beslissing omtrent de aanvullende vordering tot beëindiging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege onder de voorwaarde dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert ex artikel 38lb Sr aan en heropent daartoe het onderzoek ter terechtzitting, onder gelijktijdige schorsing daarvan voor onbepaalde tijd maar maximaal drie maanden, en stelt de stukken in handen van de officier van justitie, teneinde een nader advies te laten opmaken door CTP Veldzicht, waarbij in ieder geval nadere en concretere informatie dient te worden verstrekt omtrent de aanwezigheid van passende voorzieningen in Oezbekistan en Wit-Rusland in het algemeen en als mogelijk alternatief voor de zorg van de broer van veroordeelde in het bijzonder;
- beveelt de oproeping van veroordeelde en de deskundigen tegen het tijdstip van de nadere terechtzitting en de kennisgeving van dat tijdstip aan de raadsvrouw van veroordeelde.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter,
mr. R. Baluah en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. A.M.J. Flach, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2019.