ECLI:NL:RBNNE:2019:3000

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
LEE 19-1502
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhavend optreden tegen graafwerkzaamheden in recreatiegebied de Groene Ster te Leeuwarden

Op 21 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, gevestigd te [plaats], een verzoek om handhavend optreden tegen graafwerkzaamheden in het recreatiegebied de Groene Ster te Leeuwarden had ingediend. Het verzoek werd afgewezen omdat de werkzaamheden binnen de bestemming van het gebied passen en er geen sprake was van een overtreding van een wettelijk voorschrift. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, had op 6 mei 2019 het verzoek om handhavend optreden afgewezen, waarna verzoekster bezwaar maakte en een voorlopige voorziening vroeg. Tijdens de zitting op 14 juni 2019 werd besproken dat verweerder aanvullende informatie over de plankaart zou overleggen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de graafwerkzaamheden niet omgevingsvergunningplichtig waren en niet in strijd met het bestemmingsplan, en dat er geen schending van de zorgplicht was volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de houdbaarheid van het bestreden besluit als overwegend positief werd ingeschat. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 19/1502

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2019 in de zaak tussen

de [verzoekster], gevestigd te [plaats], verzoekster,

(gemachtigde: [naam]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder,
(gemachtigde: B. Kroese).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2019 (het bestreden besluit), verzonden op 7 mei 2019, heeft verweerder het verzoek van verzoekster om handhavend optreden afgewezen.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster bij brief van 6 mei 2019 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 14 juni 2019.
Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [naam].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en S. Spoelstra.
Ter zitting is met partijen besproken dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om een duidelijk gedeelte van de plankaart inclusief legenda over te leggen.
Verweerder heeft bij brief van 14 juni 2019 de nadere delen van de plankaart inclusief legenda overgelegd.
Verzoekster heeft bij brief van 18 juni 2019 een nadere reactie in het geding gebracht.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter, zoals ter zitting met partijen afgesproken, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster heeft bij brief van 6 mei 2019 een verzoek om handhavend optreden bij verweerder ingediend. Dit verzoek om handhavend optreden heeft betrekking op het onmiddellijk laten staken van de graafwerkzaamheden in het recreatiegebied de Groene Ster te Leeuwarden.
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek van verzoekster om handhavend optreden afgewezen.

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld de voorzieningenrechter van de bestuursrechter op verzoeker een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het bouwen van een bouwwerk. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidings-besluit is bepaald.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het, voor zover thans van belang, verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien: de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
2.2.
Ingevolge het bestemmingsplan “Leeuwarden – Recreatiegebied Groene Ster” is aan het perceel de bestemming “Recreatie – Dagrecreatie” toegekend.
Ingevolge artikel 7.1 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan zijn de voor “Recreatie – Dagrecreatie” bestemde gronden bestemd voor:
a. extensieve dagrecreatie;
b. water;
c. strandoevers;
d. (schier)eiland(en);
e. groenvoorzieningen;
f. bebossing;
g. een gemeentewerf, ter plaatste van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie – gemeentewerf”;
h. een gebouw ten behoeve van een horecabedrijf categorie 3;
i. gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen;
j. een midgetgolfbaan, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie – midgetgolfbaan”;
met daaraan ondergeschikt:
k. paden;
l. parkeervoorzieningen;
m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 7.6.1 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:
a. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
b. het verrichten van werken en werkzaamheden gericht op het dempen van water.
Ingevolge artikel 7.6.2 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan is het bepaalde in lid 7.6.1 niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. die op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Ingevolge artikel 15.1 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan zijn de voor “Leiding – Riool” aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. een strook ten behoeve van een rioolpersleiding en het onderhoud en het beheer daarvan;
met de daarbij behorende:
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 15.4.1 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:
a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
c. het in de grond drijven van voorwerpen;
d. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen.
Ingevolge artikel 15.4.3 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de betreffende leiding.

Overwegingen

3. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4. Aangezien de graafwerkzaamheden zijn uitgevoerd, acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang aan de zijde van verzoekster in dit geval gegeven.
Intrekking grond
5. Verzoekster heeft bij brief van 18 juni 2019 te kennen gegeven dat de grond met betrekking tot de persleiding die met een bocht door het recreatiegebied de Groene Ster loopt, wordt ingetrokken. Dit brengt met zich dat deze grond thans geen inhoudelijke bespreking meer behoeft.
Omgevingsvergunningplicht
6. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat voor de betreffende werkzaamheden in het recreatiegebied geen omgevingsvergunning is vereist voor de activiteit bouwen en evenmin voor de activiteit aanleggen van een werk. Het leggen van kabels en leidingen ten dienste van de bestemming “Recreatie – Dagrecreatie” acht verweerder niet in strijd met het bestemmingsplan. Daarbij acht verweerder van belang dat de kabels en leidingen die thans worden aangelegd, zijn aan te merken als een algemene verbetering van de utiliteitsmogelijkheden van het recreatiegebied de Groene Ster, dus voor alle activiteiten die daar plaats mogen vinden. Dat de grote festivals ook van die voorzieningen gebruik kunnen maken, maakt dat niet anders, aldus verweerder. De kabels en leidingen zijn niet “exclusief” voor de drie grote festivals. Gelet hierop is de aanleg van de kabels en leidingen niet in strijd met de gegeven bestemming in voormeld bestemmingsplan.
6.1.
Verzoekster betoogt dat uit punt A.4.3 van de openbare besluitenlijst van de vergadering van 23 april 2019 van verweerder naar voren komt dat de gewraakte voorzieningen primair worden aangelegd voor grootschalige festivals in het recreatiegebied de Groene Ster. Verder blijkt dit volgens verzoekster ut het feit dat er een stroomleiding van 600 ampère wordt aangelegd en dat dagrecreanten geen glasvezelkabel nodig hebben. Naar de mening van verzoekster is het oogmerk van de graafwerkzaamheden en het aanleggen van de leidingen primair het faciliteren van de festivals in de Groene Ster. Volgens verzoekster zijn de festivals met het bestemmingsplan strijdig gebruik, zodat de graafwerkzaamheden en het aanleggen van een leiding ten dienste van dat strijdige gebruik uitvoeringshandelingen strijdig gebruik zijn. Daarvoor is in de visie van verzoekster een omgevingsvergunning strijdig gebruik nodig.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het recreatiegebied de Groene Ster kabels en leidingen worden gelegd voor het “algemeen nut”. De werkzaamheden bestaan uit het aanleggen van een stroomkabel voor elektriciteitsvoorziening van/voor recreatieve voorzieningen en evenementen, het plaatsen van een transformator zodat er een vaste stroomaansluiting is die te gebruiken is voor diverse activiteiten, het aanleggen van een nieuwe waterleiding en het aanleggen van watertappunten, het aanleggen van persleiding en rioolaansluitpunten op drie locaties voor afvoer van rioolwater van recreatieve voorzieningen en evenementen en het aanleggen van een loze mantelbuis voor een eventueel in de toekomst aan te brengen glasvezelnetwerk. Naar de mening van verweerder staan voormelde voorzieningen ten dienste van alle gebruikers van het gebied (zowel de dagrecreant als bezoekers van de evenementen), zodat die voorzieningen niet exclusief zijn voor de drie grote festivals in de Groene Ster. In de visie van verweerder zijn de werkzaamheden niet omgevingsvergunningplichtig en niet in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
6.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in dit geval terecht op het standpunt gesteld dat de bedoelde werkzaamheden in het recreatiegebied de Groene Ster niet omgevingsvergunningplichtig zijn en niet in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de uitgevoerde werkzaamheden niet vallen onder de omgevingsvergunninglicht, als bedoeld in artikel 7.6.1 van de planvoorschriften van voormeld bestemmingsplan, aangezien er geen sprake is van het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur, zoals ter zitting door de gemachtigde van verzoekster ook is erkend. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar betoog dat er in dit geval sprake is van een omgevingsvergunningplicht vanwege strijdig gebruik voor de bedoelde werkzaamheden in verband met de samenhang met de drie grote festivals die jaarlijks in voormeld recreatiegebied worden georganiseerd en waarvoor een omgevingsvergunning strijdig gebruik vereist is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de bedoelde werkzaamheden in voormeld recreatiegebied uitsluitend ten dienste staan van de drie grote festivals die jaarlijks worden georganiseerd. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat voormelde voorzieningen ten dienste staan van alle gebruikers van het gebied, zowel de dagrecreant als bezoekers van de evenementen. Van een overtreding van een wettelijk voorschrift is dan geen sprake, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bevoegdheid bestond om handhavend op te treden. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat verweerder het handhavingsverzoek van verzoekster in zoverre terecht heeft afgewezen. Deze grond van verzoekster slaagt niet.
7.1.
Verzoekster betoogt dat verweerder in het kader van de graafwerkzaamheden niet heeft voldaan aan de zorgplicht, als bedoeld in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming (Wnb) en om die reden een ontheffing ingevolge de Wnb bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân (hierna: het college van GS) diende aan te vragen. In dit verband wijst verzoekster erop dat direct voorafgaand aan de graafwerkzaamheden een inspectie en broedvogeltelling had moeten plaatsvinden. Tevens wijst verzoekster er in dit verband op dat er een inspectie had moeten plaatsvinden op (zomer)verblijfplaatsen van in de Groene Ster voorkomende boombewonende vleermuizen.
7.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat met het door de Antea Group uitgevoerde ecologische onderzoek in het kader van de ‘Natuurtoets de Groene Ster te Leeuwarden’ voldaan is aan de op hem rustende zorgplicht, als bedoeld in artikel 1.11 van de Wnb.
7.3.
De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar betoog dat op voorhand dient te worden aangenomen dat verweerder in dit geval niet aan de op hem rustende zorgplicht, als bedoeld in artikel 1.11 van de Wnb heeft voldaan. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder, voorafgaande aan de betreffende werkzaamheden in voormeld recreatiegebied, een ecologisch onderzoek in het kader van voormelde natuurtoets door Antea Group heeft laten verrichten. Antea Group heeft de uitkomsten van voormelde natuurtoets neergelegd in een rapportage van 19 maart 2019. Voor zover verzoekster met betrekking tot voormeld ecologisch onderzoek betoogt dat er op een onjuist tijdstip een veldbezoek en een inspectie hebben plaatsgevonden en daarmee de volledigheid en de inhoudelijke bevindingen en de daarop gebaseerde conclusie van voormelde natuurtoets betwist, wijst de voorzieningenrechter erop dat verzoekster dit aspect naar voren kan brengen in een eventuele handhavingsprocedure bij het daartoe bevoegde bestuursorgaan, te weten het college van GS. Daarmee kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot de conclusie worden gekomen dat thans reeds vaststaat dat verweerder de op hem rustende zorgplicht in het kader van de Wnb heeft geschonden. Deze grond van verzoekster slaagt niet.
8. Gelet op de voorgaande overwegingen moet de houdbaarheid van het bestreden besluit in de bezwaarfase als overwegend positief worden ingeschat, zodat er geen aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.
De griffier De voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.