ECLI:NL:RBNNE:2019:2998

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
7228751 \ CV EXPL 18-5489
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij de verkoop van een zieke pup en de gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een koper van een pup en de verkopers, die beiden betrokken zijn bij de fokkerij van Sint-Bernardshonden. De koper, hierna te noemen [eiser], had op 31 januari 2017 een pup gekocht voor € 1.100,00. Na de aankoop bleek de pup ernstige gezondheidsproblemen te hebben, waaronder een blaasontsteking en verstopping van de plasbuis, wat leidde tot hoge medische kosten. De koper vorderde schadevergoeding van de verkopers, hierna te noemen [gedaagden], op basis van non-conformiteit, omdat de pup niet voldeed aan de verwachtingen die bij de koopovereenkomst hoorden.

De kantonrechter oordeelde dat de pup bij aflevering niet voldeed aan de koopovereenkomst, omdat hij al voor de aflevering gezondheidsproblemen had. De rechter stelde vast dat de verkopers tekortgeschoten waren in hun verplichting om een gezonde pup te leveren. De vordering van de koper tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechter de herstelkosten tot een bedrag van € 1.334,33 toekende, inclusief wettelijke rente. De overige gevorderde kosten werden afgewezen, omdat deze niet als herstelkosten konden worden aangemerkt.

De rechter benadrukte dat de verkopers niet als bedrijfsmatige partij konden worden aangemerkt, wat invloed had op de toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van de koper, die als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. Dit vonnis onderstreept de verplichtingen van verkopers bij de verkoop van dieren en de rechten van kopers in geval van non-conformiteit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 7228751 \ CV EXPL 18-5489
Vonnis van de kantonrechter van 16 juli 2019
in de zaak van
[eiser],
hierna te noemen: [eiser] ,
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: N. van Uffelen,
tegen

1.[gedaagde 1] , m.h.o.d.n. [bedrijf] ,

2.
[gedaagde 2] ,m.h.o.d.n.
[bedrijf] ,
beiden wonende te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagden] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J. Blanken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het comparitievonnis van 12 februari 2019. Ter uitvoering van dit comparitievonnis heeft op 28 mei 2019 een comparitie na antwoord plaatsgevonden. Partijen, alsmede hun gemachtigden hebben inlichtingen verstrekt en de griffie heeft van het verhandelde ter zitting aantekeningen gemaakt, welke zich in het dossier bevinden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
2.2.
[gedaagden] fokken Sint-Bernardshonden. [eiser] had belangstelling voor een pup, geboren uit een nestje van 10, op 6 december 2016. Op 17 januari 2017 zijn de pups gezien door de dierenarts van [gedaagden] en gezond bevonden.
Bij koopovereenkomst van 31 januari 2017 heeft [eiser] vervolgens van [gedaagden] een pup gekocht, Bernard genaamd, tegen een koopsom van € 1.100,00. [eiser] heeft de pup op dezelfde dag mee naar huis genomen.
2.3.
Op 1 februari 2017 is [eiser] met de pup naar de dierenarts gegaan, omdat de pup niet kon plassen. De dierenarts had het vermoeden van een verstopping van de plasbuis en heeft [eiser] vrijwel direct doorverwezen naar het zogenoemde Verwijscentrum voor Gezelschapsdieren Tweede Lijn (verder: het verwijscentrum). Aldaar bleek dat de urineleider van de pup was afgesloten met steentjes en dat de blaas gevuld was met gruis en steentjes. De urine bevond zich in de buikholte. Zowel de urineleider als de blaas van de pup zijn doorgespoeld en er is medicatie verstrekt. Op dezelfde dag heeft de echtgenote van [eiser] [gedaagde 2] telefonisch geïnformeerd dat de pup blaasontsteking had en een antibioticakuur had gekregen.
2.4.
Op vrijdag 3 februari 2017 bleek dat de pup opnieuw niet kon plassen, waarna [eiser] contact heeft opgenomen met het verwijscentrum. De pup is daar gezien en onmiddellijk geopereerd.
2.5.
Bij e-mailbericht van 3 februari 2017 om 20:11 uur heeft [eiser] [gedaagden] geïnformeerd over de bezoeken aan de dierenarts en het verwijscentrum, alsmede over de operaties. Voorts schrijft [eiser] in dit e-mailbericht het volgende, voor zover van belang:
"
het ziet er nu goed uit en morgen kunnen we hem waarschijnlijk weer ophalen. nazorg kan thuis met af en toe controle. alles wat uit hem is gehaald is opgestuurd voor onderzoek. het kan zijn dat hij speciaal voer moet eten vanaf nu. vreemd dat er bij de fokker en hun dierenarts niets is opgevallen omdat dit al lange tijd speelt, misschien wel zijn hele leventje. de kosten zijn reeds opgelopen tot boven de tweeduizend euro plus wat nog komt. verder is het een prachtig beestje en een lieverd. hij zal niks te kort komen en we houden jullie op de hoogte".
[gedaagde 2] heeft, in reactie op het e-mailbericht van [eiser] , per e-mailbericht om 21:54 uur aangegeven de volgende dag te zullen reageren. Op zaterdag 4 februari 2017 heeft [gedaagde 2] telefonisch contact opgenomen met [eiser] en aangeboden om de pup weer op te halen en de koopsom terug te betalen. Daar heeft [eiser] niet mee ingestemd.
2.6.
Bij e-mailbericht van dinsdag 7 februari 2017 heeft [gedaagde 2] aan [eiser] gevraagd hoe het met de pup ging en tevens of [eiser] telefonisch toestemming aan het verwijscentrum wilde geven om informatie over de pup aan [gedaagde 2] te verstrekken. Bij
e-mailbericht van dezelfde dag heeft [eiser] aan [gedaagde 2] bericht dat er toestemming is verleend om het medisch dossier te verstrekken aan de dierenarts van [gedaagden] .
2.7.
Bij e-mailbericht van 14 februari 2017 heeft [eiser] het volgende aan [gedaagde 2] geschreven, voor zover hier van belang:
"
Uw aanbod om ons 1100.00 euro, de aanschafwaarde van bernard terug te betalen zoals bedoeld in het contract wijzen wij af.
(…)
wij stellen voor dat alle door ons gemaakte kosten bij zowel onze dierenarts als de Tweede lijn voor jullie rekening komen.
(…)
jullie hebben ons een doodzieke pup verkocht, het maakt niet uit of dit al dan niet bewust was.
(…)
graag uitsluitend reageren via de mail".
2.8.
[gedaagden] hebben vervolgens hun gemachtigde ingeschakeld, waarna er nog is gecorrespondeerd tussen de gemachtigden van partijen met betrekking tot de pup. Dat heeft niet tot een oplossing geleid.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert na eisvermindering ter zitting, verkort weergegeven, de veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 3.051,12, vermeerderd met rente en kosten. Aan zijn vordering legt [eiser] , samengevat, het volgende ten grondslag. Er is sprake van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17 jo artikel 7:18 BW. De pup is binnen zes maanden na aflevering ziek geworden, zodat op grond van artikel 7:18 lid 2 BW wordt vermoed dat de pup reeds bij aflevering niet aan de koopovereenkomst beantwoordde. Op grond van de koopovereenkomst mocht [eiser] een gezonde pup verwachten. [gedaagden] zijn gehouden de schade die [eiser] heeft geleden te voldoen. Dit betreft een factuur van Ani Cura van € 1.847,00, twee facturen van DAC Noordwolde van in totaal
€ 194,68, € 80,00 in verband met het opstellen van een rapport, € 858,00 aan opgenomen verlofuren en een bedrag van € 71,44 aan kilometervergoeding.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer, dat er in de kern genomen op neerkomt dat zij betwisten dat de pup bij de aflevering een gebrek vertoonde. Bijgevolg kunnen [gedaagden] niet aangesproken worden voor de door [eiser] gevorderde kosten. [gedaagden] zijn niet in gebreke gesteld en evenmin in verzuim. [gedaagden] hebben nimmer de kans gehad de pup te laten onderzoeken en vast te laten stellen dat de pup inderdaad een gebrek vertoonde dat zichtbaar had moeten zijn voor hen. Bovendien hebben [gedaagden] nimmer de kans hebben gehad om de medische ingrepen die nodig waren door hun eigen dierenarts te laten verrichten. De kosten zouden in dat geval ruim € 900,00 lager zijn uitgevallen. [gedaagden] betwisten dat de situatie van de pup dusdanig levensbedreigend was dat deze niet naar hun dierenarts overgebracht kon worden. Dat blijkt ook nergens uit. [gedaagden] bestrijden dat [eiser] aan zijn klachtplicht heeft voldaan en een beroep op artikel 7:21 lid 6 BW toekomt.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal bij de beoordeling, voor zover aangewezen, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst merkt de kantonrechter op, dat partijen schriftelijk een koopovereenkomst hebben gesloten, maar daar in deze procedure geen beroep op hebben gedaan. De kantonrechter laat deze dan ook verder onbesproken.
4.2.
De kantonrechter overweegt dat uit de verklaring van drs. [naam 1] van het Verwijscentrum voor Gezelschapsdieren van 26 mei 2017 (productie IV) volgt dat er in het onderhavige geval sprake is geweest van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17 BW. Immers [eiser] mocht een gezonde pup verwachten, terwijl uit de verklaring van [naam 1] volgt dat de pup al voor het moment van aflevering aan [eiser] op 31 januari 2017 blaasgruis en blaasstenen had en hoogst waarschijnlijk ook al een bacteriële blaasontsteking. De als productie XV overgelegde verklaring van de dierenarts van [gedaagden] ,
drs. [naam 2] kan naar het oordeel van de kantonrechter aan die verklaring van [naam 1] niet afdoen. Hooguit zou uit de verklaring van [naam 2] afgeleid kunnen worden dat de pup op 17 januari 2017 gezond was. Niet meer en niet minder. Uit de verklaring van [naam 2] volgt met name niet dat de pup in de periode tussen 17 januari 2017 en 31 januari 2017 geen blaasstenen/ blaasgruis heeft kunnen ontwikkelen, alsmede een bacteriële blaasontsteking.
Nu de pup bij aflevering niet beantwoordde aan de koopovereenkomst, wordt aan het bepaalde in artikel 7:18 lid 2 BW niet meer toegekomen, evenmin als aan de bijbehorende vraag of sprake is van een consumentenkoop.
4.3.
Dat [eiser] volgens [gedaagden] niet binnen bekwame tijd zou hebben geklaagd en daarmee zijn klachtplicht ex artikel 7:23 lid 1 BW zou hebben geschonden, volgt de kantonrechter niet. Vast staat dat [eiser] [gedaagde 2] al op 1 februari 2017 heeft geïnformeerd over een blaasontsteking bij de pup en een antibioticakuur. [eiser] heeft [gedaagden] eveneens op 3 februari 2017 geïnformeerd over de gezondheid van de pup, zij het dat hij toen reeds 'herstelkosten' had gemaakt voor de pup. [gedaagden] zijn aldus tijdig op de hoogte gesteld van het gebrek.
4.4.
Het beroep van [eiser] op artikel 7:21 lid 6 BW kan niet dienen als grondslag voor kosten in verband met 'herstel' van de pup, omdat dit artikellid voorschrijft dat de verkoper een redelijke tijd moet worden gegund om aan zijn verplichting tot herstel te voldoen. Van zo'n termijn is hier geen sprake geweest. Bovendien is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een consumentenkoop, nu niet vaststaat dat [gedaagden] de kennel bedrijfsmatig voeren. Het voorgaande laat onverlet dat [gedaagden] eveneens schadeplichtig kunnen zijn op de voet van artikel 6:74 BW. Daarvoor moet wel sprake zijn van verzuim. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. Artikel 6:83 BW geeft een niet-limitatieve opsomming geeft van gevallen waarbij verzuim zonder ingebrekestelling intreedt. Onder meer op grond van de aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kan een ingebrekestelling niet nodig zijn, meer bijzonder in een geval van spoedeisend herstel (vgl. Hoge Raad 22 oktober 2004,
NJ2006/597
(Endlich/Bouwmachines)). In deze uitspraak overweegt de Hoge Raad onder meer: "
voorzover vanwege de spoedeisendheid van het herstel een schriftelijke
ingebrekestelling met termijnstelling in overeenstemming met art. 6:82 lid 1 BW niet mogelijk of niet zinvol is, de schuldeiser wel het in de betrokken situatie redelijkerwijs mogelijke zal moeten doen om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen om het gebrek in de geleverde prestatie (en in voorkomend geval de erdoor veroorzaakte schade) te herstellen. Indien evenwel de schuldenaar door hem niet bereikt kan worden – ook niet op een aan de spoedeisende situatie aangepaste wijze zoals per telefoon – of, bereikt zijnde, niet in staat is of zich niet bereid toont om met de noodzakelijke spoed afdoende maatregelen te nemen, brengen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid mee dat ten aanzien van bedoelde, spoedeisende herstelwerkzaamheden verzuim intreedt zonder dat een ingebrekestelling heeft plaatsgevonden.". Uit de verklaring van [naam 1] volgt weliswaar dat sprake was van een spoedgeval, maar daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken dat geen enkel uitstel meer mogelijk was. [naam 1] spreekt in zijn verklaring van een behandeling 'op korte termijn'. Dat [eiser] niet meer telefonisch kon overleggen met [gedaagden] over te nemen maatregelen, is dan ook niet aangetoond. Gelet op de hoge kosten die gemaakt zouden gaan worden voor een operatieve ingreep, mocht dat wel van [eiser] worden verlangd. Dat [eiser] hierover telefonisch contact heeft gezocht met [gedaagden] is gesteld noch gebleken. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van verzuim. Dit staat aan een vordering tot schadevergoeding in de weg.
4.5.
Het voorgaande neemt niet weg dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in hun verplichting een gezonde pup te leveren en dat op hen ook zonder verzuim de verplichting rustte op grond van art. 7:21 BW om tot herstel over te gaan. Ter zitting hebben [gedaagden] in dit verband opgemerkt dat zij zeker tot een medische ingreep zouden hebben besloten nu het om een pup ging. De kosten daarvan zijn nu door [eiser] betaald. Een redelijke uitleg van art. 7:21 BW in overeenstemming met de strekking daarvan, brengt mee dat [gedaagden] de kosten die zij zelf ook zouden hebben gemaakt, dienen te dragen. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de prijsopgaaf die [gedaagden] in dat verband hebben overgelegd, sluitend op een bedrag van € 1.139,65, onjuist is of anderszins ondeugdelijk. In dit verband hebben [gedaagden] ter zitting nog toegelicht dat de operatieve ingreep ook heel goed door een eerstelijns dierenarts had kunnen worden verricht. Dit is door [eiser] onvoldoende tegengesproken. De kosten die [gedaagden] zelf gemaakt zouden hebben, indien en voor zover zij door [eiser] in de gelegenheid zouden zijn gesteld om hun eigen dierenarts te consulteren, zouden dus fors lager zijn geweest. Gelet hierop acht de kantonrechter het dan ook redelijk om ten aanzien van de 'herstelkosten' van de pup aansluiting te zoeken bij de prijsopgaaf van die [gedaagden] . Dit betekent dat de gevorderde 'herstelkosten' toewijsbaar zijn tot een bedrag van € 1.139,65 en tevens de beide facturen van DAC Noordwolde. De overige posten wijst de kantonrechter af nu deze niet aangemerkt kunnen worden als herstelkosten. Daarmee ligt de gevorderde hoofdsom tot een bedrag van € 1.334,33 (€ 1.139,65 + € 194,68) voor toewijzing gereed. De wettelijke rente is als onvoldoende weersproken toewijsbaar over voornoemd bedrag, vanaf de datum van dagvaarding.
4.6.
Niet gebleken is dat [gedaagden] als bedrijfsmatige partij moeten worden aangemerkt. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu [eiser] niet, althans onvoldoende heeft gesteld op welke datum de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW door [gedaagden] op zijn laatst is ontvangen, dan wel op welke datum [eiser] deze aanmaning aan [gedaagden] heeft verzonden. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
4.7.
[gedaagden] zullen als de overwegend in het ongelijk te stellen partij veroordeeld worden in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden begroot op in totaal € 781,77, waarvan € 105,77 explootkosten, € 226,00 griffierecht en € 450,00 gemachtigdensalaris (waarin begrepen een bedrag aan nakosten van € 90,00). De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing te bepalen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, om aan [eiser] te betalen € 1.334,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2018 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 105,77 aan dagvaardingskosten, € 226,00 aan vast recht en € 450,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor zover voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken door mr. M.E. van Rossum op 16 juli 2019.
typ/conc: 342/JSB
coll: