In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Scholengroep Opron en de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijzondere bekostiging die was verleend op basis van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) in verband met de samenvoeging van basisscholen. De minister had in een eerder besluit de bekostiging voor de jaren 2016/2017 en 2017/2018 op nihil vastgesteld, omdat volgens hem geen enkele leerling van de opgeheven scholen was ingeschreven bij de fusiescholen. Eiseres, de Stichting Scholengroep Opron, was van mening dat er wel degelijk sprake was van een samenvoeging en dat de terugvordering onterecht was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister ten onrechte een zuiver grammaticale uitleg van het begrip 'samenvoeging' heeft gehanteerd. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van de minister niet in lijn was met de bedoeling van de wetgever en dat de term 'samenvoegen' niet zo strikt geïnterpreteerd kan worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bijzondere bekostiging voor de jaren 2016/2017 en 2017/2018 ten onrechte op nihil was vastgesteld en dat de terugvordering van het te veel uitbetaalde bedrag niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige interpretatie van wetgeving en de noodzaak om rekening te houden met de feitelijke situatie bij het beoordelen van samenvoegingen van scholen.