ECLI:NL:RBNNE:2019:2983

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
17/730073-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging proeftijd voorwaardelijke invrijheidstelling na meerdere veroordelingen en recidiverisico

Op 10 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 17/730073-17, waarin de officier van justitie een vordering heeft ingediend tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die in 2010 door het Hof van Hoger Beroep in Zweden was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, was op 15 september 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De proeftijd van deze voorwaardelijke invrijheidstelling liep af op 11 juli 2019. De officier van justitie heeft op 4 juni 2019 verzocht om verlenging van deze proeftijd met 365 dagen, omdat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden en er een verhoogd recidiverisico bestond.

Tijdens de zitting op 9 juli 2019 is de veroordeelde verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Baatenburg de Jong. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder eerdere veroordelingen van de veroordeelde voor geweldsdelicten en de aanbevelingen van de reclassering. De reclassering had geadviseerd om de proeftijd te verlengen, gezien het risico dat de veroordeelde opnieuw strafbare feiten zou plegen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verlenging van de proeftijd noodzakelijk en proportioneel is, gezien de aard van de eerdere veroordelingen en het aanhoudende recidiverisico. De rechtbank heeft de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 365 dagen verlengd, met inachtneming van de belangen van zowel de veroordeelde als de veiligheid van de samenleving. De beslissing is genomen op basis van artikel 15c van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
v.i.-zaaknummer: 99-000036-33
parketnummer 17/730073-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 10 juli 2019 op een vordering van de officier van justitie tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in het Opvanghuis Leger des Heils, [straatnaam] , [plaats] ,
hierna te noemen veroordeelde.

Procesverloop

Veroordeelde is op 10 februari 2010 door het Hof van Hoger Beroep voor Skane en Blekinge te Zweden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. Deze straf is bij beschikking van de Minister van Justitie in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen teruggebracht tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar. Veroordeelde is op 15 september 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 730 dagen, niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Bij een wijzigingsbesluit van 10 februari 2017 zijn hierbij tevens opgelegd de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde zich zal melden bij de reclassering, dat hij meewerkt aan een ambulante behandeling, dat hij zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dat hij zich zal houden aan andere voorwaarden omtrent het gedrag. De proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) loopt af op 11 juli 2019. De officier van justitie heeft op 4 juni 2019 de verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 365 dagen gevorderd.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 9 juli 2019. Veroordeelde is verschenen evenals mevrouw mr. A. Baatenburg de Jong, raadsvrouw van veroordeelde. Voorts is ter zitting verschenen de heer [naam] , reclasseringsmedewerker. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. van der Heide.

Rechtsoverwegingen

De stukken
Blijkens de justitiële documentatie van 6 juni 2019 is veroordeelde op 27 maart 2018 wegens belaging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen waarvan 139 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Naast algemene voorwaarden zijn tevens bijzondere voorwaarden opgelegd.
Op 25 oktober 2018 is veroordeelde wegens bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaar, waarbij naast algemene voorwaarden tevens bijzondere voorwaarden zijn opgelegd. De op 27 maart 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is bij het vonnis van 25 oktober 2018 gedeeltelijk ten uitvoer gelegd.
In het rapport van de Reclassering Nederland van 13 mei 2019 is het volgende gesteld.
Veroordeelde is gedurende de v.i.-periode twee keer veroordeeld. De rechtbank heeft naast oplegging van (voorwaardelijke) gevangenisstraffen tevens bijzondere voorwaarden opgelegd die gericht zijn op reclasseringstoezicht, begeleid wonen, ambulante hulpverlening en het vinden van dagbesteding. Veroordeelde wordt inmiddels opnieuw van een strafbaar feit (huiselijk geweld) verdacht en deze strafzaak dient op 27 mei 2019. Veroordeelde heeft een beperkt probleeminzicht, een ontkennende houding en legt de schuld voornamelijk bij zijn ex-partners. Veroordeelde wil graag een relatie en een gezin stichten. Dat wil nog niet lukken en na het beëindigen van een relatie blijft hij gespannen en gefrustreerd met een depressieve grondslag. Hoewel hij zich houdt aan de afspraken met de reclassering, kan hij onvoorspelbaar handelen als de spanning bij hem te hoog oploopt. Het risico op een geweldsdelict is dan aanwezig. Bij een nieuwe veroordeling is de kans groot dat de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen ten uitvoer worden gelegd. Daarmee verdwijnt dan het reclasseringskader en het toezicht op veroordeelde. Met het oog daarop en omdat veroordeelde de voorwaarden heeft overtreden, adviseert de reclassering een verlenging van de proeftijd van de v.i. met één jaar zodat de behandeling van veroordeelde en het begeleid wonen geborgd zijn.
De deskundige [naam]
De deskundige heeft ter terechtzitting het advies nader toegelicht en bevestigd. De deskundige heeft - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard. Veroordeelde is inmiddels op 27 mei 2019 veroordeeld door de politierechter tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van bijzondere voorwaarden. De politierechter heeft de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen. Veroordeelde is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Zolang het vonnis van 27 mei 2019 niet onherroepelijk is, is verlenging van de proeftijd noodzakelijk om de bijzondere voorwaarden te bestendigen. Als de uitspraak van de politierechter in hoger beroep stand houdt, blijven de opgelegde bijzondere voorwaarden van kracht en kan de reclassering bij een stabiel blijvende situatie overwegen om positief te adviseren over een beëindiging van de v.i.-proeftijd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij e-mail bericht van 12 juni 2019 de officier van justitie verzocht de vordering in te trekken vanwege de veroordeling op 27 mei 2019 waarbij bijzondere voorwaarden zijn opgelegd die dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Nu de vordering niet is ingetrokken heeft de raadsvrouw ter zitting geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, omdat veroordeelde reeds in twee proeftijden met reclasseringstoezicht loopt. De laatstelijk door de politierechter opgelegde voorwaarden perken het recidiverisico voldoende in. Tegen de veroordeling van 27 mei 2019 is hoger beroep ingesteld door de verdediging en de verdediging heeft een onderzoekswens ingediend. De verdediging verwacht niet dat het hoger beroep binnen een jaar afgehandeld zal zijn. Daarmee zijn de door de politierechter oplegde voorwaarden zeker nog gedurende één jaar van kracht. Veroordeelde blijft derhalve ingekaderd en een verlenging van de proeftijd van de v.i. met één jaar is dan overbodig, aldus de raadsvrouw.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vordering tot verlenging van de proeftijd met één jaar. Veroordeelde heeft de voorwaarden overtreden. De veroordeling van 27 mei 2019 is weliswaar nog niet onherroepelijk, maar veroordeelde is inmiddels twee keer veroordeeld in de v.i.-periode. Gelet op deze veroordelingen en het aanwezige recidiverisico is een verlenging van de proeftijd noodzakelijk.

Motivering

De rechtbank overweegt het volgende. Met ingang van 1 januari 2018 is de mogelijkheid tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de wet opgenomen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling alleen dient te worden verlengd wanneer en voor zo lang dat, met het oog op het recidiverisico dat van de veroordeelde uitgaat, noodzakelijk en proportioneel is. Bij de beoordeling van een verlengingsverzoek dient de rechtbank alle relevante individuele feiten en omstandigheden te betrekken, waaronder de belangen van de veroordeelde en het belang van de veiligheid van de samenleving.
Blijkens het rapport van de reclassering van 13 mei 2019 is het gevaar voor het door veroordeelde plegen van strafbare feiten nog onverminderd aanwezig. Veroordeelde kampt met spanningen, frustraties en een depressieve grondslag. Hij is in 2018 tweemaal veroordeeld voor een geweldsdelict, waarmee hij de v.i.-voorwaarden heeft overtreden. Het te hoog oplopen van de spanning kan resulteren in het opnieuw plegen van een geweldsdelict. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten waarvoor veroordeelde veroordeeld is en de onverminderde kans dat veroordeelde weer de fout in gaat, een verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling noodzakelijk en proportioneel is. De rechtbank begrijpt dat het veroordeelde zwaar valt dat de v.i.-proeftijd van de veroordeling uit 2010 nog steeds loopt, maar de rechtbank acht het van belang dat veroordeelde onder toezicht van justitie blijft staan en dat veroordeelde zich zal blijven houden aan de (v.i.-)voorwaarden die gericht zijn op behandeling en begeleiding en daarmee het voorkomen van herhaling. Bij vonnis van 27 mei 2019 zijn weliswaar vergelijkbare bijzondere voorwaarden opgelegd en dadelijk uitvoerbaar verklaard, maar dit vonnis is nog niet onherroepelijk. De twee andere proeftijden met reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden, die veroordeelde ook dient na te leven, zijn in zekere zin eveneens onbestendig omdat deze bij een nieuwe veroordeling - en die kans is niet denkbeeldig - kunnen komen te vervallen. De rechtbank is, alles overziend, van oordeel dat het belang van de veiligheid van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van veroordeelde en dat verlenging van de proeftijd noodzakelijk en proportioneel is. De rechtbank zal derhalve de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 365 dagen verlengen.
De rechtbank heeft gelet op artikel 15c van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank verlengt de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 365 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2019.
Mr. Krijger is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.