ECLI:NL:RBNNE:2019:2968

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
18/730212-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, poging tot afpersing en poging tot diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, een poging tot afpersing van zijn ex-vriendin, en een poging tot diefstal van kabels. De verdachte heeft op 26 september 2018 geprobeerd zijn ex-vriendin, aangeduid als [slachtoffer 1], te dwingen tot de afgifte van geld door haar met geweld bij de keel vast te pakken en haar te bedreigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren de keel van de aangeefster heeft dichtgeknepen, wat leidde tot een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en heeft hem ter beschikking gesteld voor verpleging van overheidswege, gezien zijn psychiatrische problematiek en het risico op recidive. De rechtbank heeft ook een contactverbod opgelegd voor vijf jaar met de benadeelde partij, [slachtoffer 1]. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de vordering van een andere benadeelde partij, [slachtoffer 2], niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen causaal verband was tussen de gevorderde schade en het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730212-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 mei 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van 19 maart 2019 en 14 mei 2019.
De verdachte is op beide zittingen verschenen, op 19 maart 2019 bijgestaan door mr. A. Allersma, advocaat te Haren, en op 14 mei 2019 door mr. E.M. Steller, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter zitting van 19 maart 2019 vertegenwoordigd door mr. M.S. Kappeyne van de Coppello en op 14 mei 2019 door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 september 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer 1] (met kracht) bij de keel heeft vastgepakt en/of (met kracht) de keel heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of (aldus) die [slachtoffer 1] gedurende enige tijd de ademhaling heeft belet en/of belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 26 september 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] (met kracht) bij de keel heeft vastgepakt en/of (met kracht) de keel heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of (aldus) die [slachtoffer 1] gedurende enige tijd de ademhaling heeft belet en/of belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 september 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
A.
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/of een pinpas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
B.
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of een pinpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem verdachte en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of een ander de vlucht mogelijk te maken hetzij het gestolene te verzekeren,
en welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte met voormeld oogmerk
- die [slachtoffer 1] (omstreeks 04:50 uur) via de telefoon een bericht heeft gestuurd of hij 20 euro kon/mocht lenen en/of
- toen [slachtoffer 1] hem, verdachte via de telefoon had bericht dat ze hem geen geld ging lenen die [slachtoffer 1] (via de telefoon) een (volgend) bericht heeft gestuurd met de tekst: 'ik kom er aan' en/of
- zich naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en/of (vervolgens) die woning met geweld is binnengedrongen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de keel heeft vast gepakt en/of de keel heeft dichtgeknepen en/of aan de haren heeft getrokken en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] heeft toegeschreeuwd -zakelijk weergegeven- dat hij geld moest hebben en/of dat zij haar pinpas moest af geven en/of dat zij alleen de woning mocht verlaten indien zij hem geld en/of haar pinpas gaf,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 26 september 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, [slachtoffer 1] opzettelijk wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door met geweld de woning van die [slachtoffer 1] binnen te dringen en/of (vervolgens) geweld op die [slachtoffer 1] toe te passen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] in de woning te (blijven) volgen, althans dicht in de buurt van die [slachtoffer 1] te blijven en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] (dreigend) de woorden toegevoegd -zakelijk weergegeven- dat hij eerst geld of de pinpas van die [slachtoffer 1] wilde hebben voordat zij de woning mocht verlaten en/of/aldus verhinderd dat die [slachtoffer 1] de/haar woning vrijwillig kon/mocht verlaten;
4.
hij op of omstreeks 11 september 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen (uit een tuin) bij een woning, gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar, een of meer kabels, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, opzettelijk zich naar de tuin van die woning heeft begeven en/of vervolgens een of meer kabels in een tas gestopt, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
5.
hij op of omstreeks 13 september 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar, weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
immers heeft verdachte zich opzettelijk naar die woning begeven en/of is (vervolgens) die woning is binnengegaan, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 september 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, in een woning, gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar, bij een ander, te weten bij [slachtoffer 3] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik,
wederrechtelijk is binnengedrongen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feiten 1. primair, 2. en 5. en heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1. subsidiair, 3. en 4.
Ten aanzien van feit 1. primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat er fors geweld op de keel van aangeefster is toegepast, maar dat daarbij niet de aanmerkelijke kans is ontstaan dat zij zou overlijden. Ten aanzien van feit 1. subsidiair heeft de officier aangevoerd dat verdachte fors geweld op de halsstreek van aangeefster heeft uitgeoefend, bestaande uit het vasthouden van de keel, het heen en weer schudden van aangeefster terwijl hij haar bij de keel had gepakt en het herhaald dichtknijpen van haar keel. Aangeefster heeft meerdere keren zonder adem gezeten en moest zich concentreren om voldoende lucht te houden. Dit beeld past bij het vastgestelde letsel. Door dit geweld op de halsstreek is de aanmerkelijke kans op zuurstofgebrek ontstaan, en daarmee op zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat het in de kern gaat om de vraag met welk doel verdachte in de woning is geweest en of het toegepaste geweld tot oogmerk had om € 20,00 af te nemen, te stelen of af te persen. Daar is twijfel over, omdat het mogelijk is dat verdachte naar de woning is gegaan met het doel om zijn eigen spullen te halen. Ook bestaat er twijfel over de vraag of het geweld is toegepast om geld weg te kunnen nemen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte langdurig in de woning is verbleven. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door het app-verkeer, de buren en het technisch onderzoek dat in de woning is gedaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken voor feiten 1. primair, 1. subsidiair, 2., 3. en 5.; hij heeft zich ten aanzien van feit 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair levert het even bij de keel duwen geen poging tot zware mishandeling op. Ten aanzien van feit 2 staan de verklaringen van aangeefster en verdachte tegenover elkaar. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster een andere situatie geschetst. Ten aanzien van feit 3 bestaat het bewijs enkel uit de verklaring van aangeefster, die bij de rechter-commissaris een en ander heeft genuanceerd en heeft verklaard dat ze niet kon weglopen omdat ze bang voor verdachte was en verdachte steeds in de buurt bleef. Dat is onvoldoende voor een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Bovendien is er tussen aangeefster en verdachte over en weer fysiek geweld gepleegd. Ten aanzien van feit 5 is de beschrijving van de signalementen niet treffend en is het herkenningsprotocol niet in acht genomen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feiten 1. primair, 3. en 5. primair en subsidiair
De rechtbank acht feiten 1. primair, 3. en 5. primair en subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Ten aanzien van feit 1. primair is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet vast is komen te staan dat door de handelingen die verdachte bij aangeefster heeft gepleegd een aanmerkelijke kans is ontstaan op het intreden van de dood. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank overweegt dat het dichtknijpen van de keel onder bepaalde omstandigheden dodelijk letsel tot gevolg kan hebben, maar dat dit niet altijd en vanzelfsprekend het geval is. In dit geval kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte de keel van aangeefster zo lang en met een zodanige kracht heeft dichtgeknepen dat daardoor een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel is ontstaan. De rechtbank overweegt daartoe dat aangeefster niet buiten bewustzijn is geweest en aangeefster ook geen ernstig letsel heeft opgelopen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor bewezenverklaring van feit 1. primair.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat verdachte gedurende een periode van ongeveer 1,5 uren in de woning bij aangeefster heeft verbleven. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van aangeefster duidelijk naar voren komt dat aangeefster het vervelend vond dat verdachte in haar woning aanwezig was en dat hij daar niet weg wilde. Uit de bewijsmiddelen kan echter niet met voldoende mate van zekerheid worden afgeleid dat verdachte aangeefster opzettelijk wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. Een belangrijke contra-indicatie hiervoor is dat aangeefster heeft verklaard dat zij, terwijl verdachte boven was, naar buiten is gelopen om de schuttingdeur open te maken. Aangeefster had op dit moment de woning en de tuin dus al kunnen verlaten. Aangeefster is echter vervolgens weer naar binnen gelopen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor dit feit.
Ten aanzien van feit 5 primair en subsidiair is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het door aangever beschreven signalement van de dader niet overeenkomt met het uiterlijk en de beschrijving van hetgeen verdachte bij de staande houding aanhad en dat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van na te noemen bewijsmiddelen de feiten 1. subsidiair, 2.A. en 3. wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feiten 1. subsidiair en 2.A.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 19 maart 2019 afgelegde verklaring, voor zover
inhoudend:
Ik had haar geappt. Ik heb die deur ingetrapt. Ik deed mijn hand om haar keel.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 26 september 2018, opgenomen op pagina 35 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018253712 van 12 februari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Gisteren 25 september 2018, omstreeks 18:00 uur had ik contact met [verdachte] , mijn ex vriend via de whats app en we hebben telefonisch contact gehad. Ik was in mijn woning in Drachten. Ik pakte mijn telefoon en ik zag een aantal berichtjes van [verdachte] . Hij vroeg of hij 20 euro kon lenen. Hij was mij om 04:50 uur al gaan appen. Ik heb alleen terug geappt dat ik het geld niet zou lenen. Ik gaf steeds aan dat ik dat niet ging doen. Om 05:49 uur stuurt [verdachte] van: "ik kom eraan''. En dan stuur ik het laatste berichtje van 'nee, dat doe je niet, ik heb niets met je te bespreken, op deze manier is het heel gauw klaar, gooi niets op mijn raam, of iets of ga aan mij deur trekken of zo, ik heb het duidelijk gezegd'. Even later hoorde ik de deurbel. Ik herkende [verdachte] . Hij stond voor mijn voordeur. [verdachte] had mij bij mijn keel beetgepakt. [verdachte] had zijn hand om mijn keel. Hij hield constant mijn keel vast. Hij kneep ook een aantal keren mijn keel dicht. Dat was wisselend. Ik moest voor mijn gevoel rustig blijven, zodat ik toch kon blijven ademen. Ik moest me daar echt op concentreren. Ik heb ook meerdere keren zonder adem gezeten. Ik kreeg soms ook wel een zweverig gevoel, doordat ik geen adem kreeg. Ik voelde behoorlijk pijn aan mijn keel. Hij schudde mij ook meerdere keren. Hij gebruikte behoorlijk veel kracht. Uiteindelijk liet hij mij los. [verdachte] bleef maar pushen en dreigen over het geld. Hij bleef constant over mijn pinpas en geld zeuren. Ik voel behoorlijke pijn aan mijn nek/keel. Ik heb nu bloeduitstortingen en een schaafplekje aan mijn nek.
3. Een geschrift, inhoudende een letselverklaring d.d. 18 oktober 2018, opgenomen op pagina 45 van voornoemd dossier, onder meer inhoudend:
Datum onderzoek: 26-09-2018
Datum incident: 26-09-2018

Letselbeschrijving

Hals:
3. Aan de linker voorzijde van de hals bevindt zich een gebied van ongeveer 11x4 cm met meerdere rood paarse huidverkleuringen, passend bij onderhuidse bloeduitstortingen. (foto 1)
4. Aan de linker voorzijde van de hals bevindt zich een lijnvormige oppervlakkige huidbeschadiging met een lengte van maximaal 0.5 cm, passend bij een schaafverwonding. (foto 3)
5. Aan de linker voorzijde van de hals bevindt zich een bloedige puntvormige oppervlakkige
huidbeschadiging, passend bij een schaafverwonding. (foto 3)
6. Aan de rechter voorzijde van de hals bevindt zich een gebied van ongeveer 4 x 7 cm met meerdere roodpaarse huidverkleuringen, passend bij onderhuidse bloeduitstortingen. (foto 4)

Conclusie

Letsel past bij: De geconstateerde letsels kunnen passen bij de toedracht zoals betrokkene heeft verklaard.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 27 september 2018, op pagina 86 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 26 september 2018 nam ik ter waarheidsvinding in beslag een witte mobiele telefoon van het merk iPhone. Deze mobiele telefoon is eigendom van de verdachte [verdachte] . De mobiele telefoon was niet vergrendeld en het gesprek tussen "liefste" later bekend als aangeefster [slachtoffer 1] en verdachte [verdachte] staat hieronder beschreven. De tekst is letterlijk overgeschreven:
Dit gesprek is van 26 september.
Verdachte [verdachte]
04:50 KqAn ik vandaa 20 van je lenen
Aangever [slachtoffer 1]
05:20 Nee heb zelf ook niks tot vrijdag
Verdachte [verdachte]
05:35: Sta zo bij je sleutel
05:35: Oh zo kom eraan
Verdachte [verdachte]
05:36: ohzo kom eraaan
Aangever [slachtoffer 1]
05:36 Nee hoor
Verdachte [verdachte]
05:39: Kom eraaanp
Verdachte [verdachte]
05:49: Kom Seraaan
Overwegingen rechtbank
Ten aanzien van feit 1. subsidiair
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster één keer bij haar keel heeft gepakt, omdat aangeefster verdachte zou zijn aangevlogen. De rechtbank acht deze verklaring gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen niet geloofwaardig en overweegt daartoe het volgende.
Zoals hiervoor is overwogen ten aanzien van feit 1. primair, is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Verwezen zij naar de toets die reeds onder 1. primair is uitgelegd.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat door het met kracht dichtknijpen van de keel zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter zitting volgt dat verdachte voor aangeefster is gaan staan en haar krachtig bij haar keel heeft vastgepakt. Verdachte heeft een aantal keren de keel van aangeefster dichtgeknepen. Zij heeft hierover verklaard dat dit wisselde en dat zij zich moest concentreren om te kunnen blijven ademen. Terwijl verdachte aangeefster bij haar keel had vastgepakt, schudde hij haar ook heen en weer. Aangeefster kreeg af en toe een zweverig gevoel en heeft meerdere keren zonder adem gezeten. Deze verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de letselverklaring. Aangeefster is nog dezelfde dag door een arts onderzocht en uit de bevindingen blijkt dat in haar hals aan zowel de linker als aan de rechter voorzijde meerdere rood-paarse huidverkleuringen te zien zijn, die passen bij onderhuidse bloeduitstortingen. De verklaring van verdachte dat hij aangeefster slechts één keer en met één hand bij haar keel heeft gepakt acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig.
De rechtbank is, gelet op deze feiten en omstandigheden, van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door het dichtknijpen van de keel van aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Feit 1. subsidiair is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2.A.
Verdachte heeft ontkend dat hij heeft gepoogd aangeefster af te persen. Hij heeft verklaard dat het hem op het moment dat hij bij de woning van aangeefster kwam, niet meer ging om het geld, maar dat hij zijn spullen terug wilde hebben. De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig en komt, anders dan de officier van justitie en de raadsman, tot een bewezenverklaring van een poging tot afpersing. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangeefster op 26 september 2018 omstreeks 04:50 uur een bericht heeft gestuurd waarin hij vroeg of hij € 20,00 kon lenen. Tussen aangeefster en verdachte volgde een WhatsApp-gesprek waarin verdachte meermalen berichten stuurde die erop zinspeelden dat hij van aangeefster geld wilde krijgen. Aangeefster heeft daarop meermalen gereageerd dat zij hem geen geld ging lenen, waarop verdachte meerdere malen berichten terugstuurde waarin hij -zakelijk weergegeven- aangaf dat hij naar aangeefster toe zou komen. Aangeefster antwoordde daarop dat verdachte dat niet moest doen en dat zij hem niet binnen zou laten. Dit WhatsApp-gesprek eindigt om 05:50 uur. Kort daarna stond verdachte bij aangeefster voor de deur, waar hij vervolgens met geweld de deur open heeft getrapt en de woning is binnengegaan. Verdachte erkent dat hij de deur van de woning kapot heeft getrapt. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte maar bleef pushen en dreigen over het geld.
Gelet op het hiervoor overwogene blijkt, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, dat verdachte wel degelijk het oogmerk had om aangeefster te dwingen tot de afgifte van geld. Aangezien het feit niet is voltooid, acht de rechtbank een poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het onder 4. bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 maart 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 september 2018, opgenomen op pagina 177 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018253712 van 12 februari 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 september 2018, opgenomen op pagina 183 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1. subsidiair, 2.A. en 4. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 26 september 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht bij de keel heeft vastgepakt en met kracht de keel heeft dichtgeknepen en die [slachtoffer 1] gedurende enige tijd de ademhaling heeft belet en belemmerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.A.
hij op 26 september 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] , en welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte met voormeld oogmerk
- die [slachtoffer 1] omstreeks 04:50 uur via de telefoon een bericht heeft gestuurd of hij 20 euro kon lenen en
- toen [slachtoffer 1] hem, verdachte via de telefoon had bericht dat ze hem geen geld ging lenen die [slachtoffer 1] via de telefoon een volgend bericht heeft gestuurd met de tekst: 'ik kom er aan' en
- zich naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en vervolgens die woning met geweld is binnengedrongen en
- die [slachtoffer 1] heeft toegeschreeuwd -zakelijk weergegeven- dat hij geld moest hebben,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.
hij op 11 september 2018 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een tuin bij een woning, gelegen aan de [straatnaam] , aldaar kabels, toebehorende aan [slachtoffer 2] , opzettelijk zich naar de tuin van die woning heeft begeven en vervolgens kabels in een tas heeft gestopt, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair poging tot zware mishandeling.
2.A. poging tot afpersing.
4. poging tot diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch rapport van 7 maart 2019, opgemaakt door R. Dijkstra, psychiater. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie:
Bij verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Daarnaast is sprake van een verstandelijke beperking, licht van ernst. Door zijn verstandelijke beperking in combinatie met zijn persoonlijkheidsstoornis zijn onder andere de probleemoplossende, adaptieve en leervermogens van verdachte (zeer) beperkt. Daarnaast is sprake van een uitgebreide voorgeschiedenis van misbruik en afhankelijkheid van diverse middelen, onder andere cocaïne, heroïne, alcohol, cannabis, XTC, speed en kalmeringsmiddelen. De afgelopen tijd is er sprake van misbruik en afhankelijkheid van alcohol, cannabis en kalmeringsmiddelen, te weten diazepam. De combinatie van deze stoornissen en forse psychosociale problemen maken dat verdachte een grote kwetsbaarheid en zeer beperkte draagkracht heeft. Ondanks intensieve begeleiding en toezicht lukt het verdachte al vele jaren niet om uit de negatieve spiraal te komen en persisteren ernstige problemen op diverse leefgebieden. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten waren de hierboven beschreven stoornissen aanwezig. De persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de verstandelijke beperking en het middelenmisbruik/afhankelijkheid beperkt zijn gedragskeuzes. Samenhangend met zijn stoornissen heeft verdachte onder andere een gebrekkige impuls- en agressieregulatie, is hij gericht op directe behoeftebevrediging en onder invloed van stress geneigd tot impulsief en agressief gedrag. Het advies aan de rechtbank is om verdachte het ten laste gelegde onder 1, 2, 3, 4 en 5 verminderd toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Motivering van straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. subsidiair, 3. en 4. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van het voorarrest, alsmede als vrijheidsbeperkende maatregel een contactverbod met [slachtoffer 1] voor de duur van vijf jaren, waarbij verdachte op geen enkele wijze contact zal zoeken of hebben met [slachtoffer 1] . Bij overtreding hiervan volgt de eerste keer een hechtenis voor de duur van twee weken en bij herhaling elke volgende keer een hechtenis voor de duur van één maand, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie vordert de dadelijke uitvoerbaarheid in verband met het feit dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen ten opzichte van [slachtoffer 1] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, te weten de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, waarbij de onder de derde voorwaarde opgenomen 'maatschappelijke opvang' dient te worden weggestreept, alsmede een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting en de rapportages van Reclassering Leger des Heils d.d. 22 november 2018, 18 maart 2019 en 8 mei 2019, alsmede het rapport van de psychiater d.d. 7 maart 2019, het rapport van de psycholoog d.d. 8 maart 2019, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een poging tot zware mishandeling en een poging tot afpersing van zijn ex-vriendin, alsmede aan een poging tot diefstal van kabels. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hiermee aan ernstige feiten schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het justitiële verleden van verdachte. Gebleken is dat hij vaker met justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft op zijn documentatie meerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, alsmede veroordelingen voor geweldsdelicten, drugsdelicten en verkeersmisdrijven.
Naar het oordeel van de rechtbank is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij het bepalen van de hoogte daarvan speelt de vraag of tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou moeten worden opgelegd, een grote rol. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de artikelen 37a en 37b (juncto artikel 37) van het Wetboek van Strafrecht zijn aan oplegging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege een aantal voorwaarden gesteld, te weten:
1. bij de verdachte moet tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens hebben bestaan;
2. op het misdrijf moet een gevangenisstraf van vier jaar of meer zijn gesteld;
3. de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, moet het opleggen van een TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege eisen.
Blijkens de genoemde psychiatrische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken, alsmede een verstandelijke beperking, licht van ernst en een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en kalmeringsmiddelen. Het gaat om feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de oplegging van die maatregel eist. De rechtbank heeft dat oordeel eveneens gegrond op het voornoemde advies, dat -zakelijk weergegeven- luidt:
Vanuit gedragsdeskundig perspectief is tbs met dwangverpleging de meest logische optie. Er is bij verdachte sprake van ernstige psychiatrische problematiek, een langdurig en hardnekkig patroon van antisociaal en agressief gedrag (met o.a. meerdere veroordelingen vanwege mishandelingen), hij heeft een hoog recidiverisico en (zeer) intensieve behandeling/begeleiding is nodig om het recidiverisico te verlagen. Uit rapporten van de reclassering blijkt dat detenties, werkstraffen, proeftijden, toezichten, intensieve begeleiding et cetera geen enkel effect hebben gehad op het recidiverisico. Voor verdachte is een (zeer) stevig kader nodig en tbs met dwangverpleging biedt vanuit gedragsdeskundig perspectief de grootste kans op succes wat betreft het terugdringen van het recidiverisico.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het advies van de reclassering. In haar rapport d.d. 8 mei 2019, dat op verzoek van de rechtbank is opgesteld, adviseert de reclassering negatief ten aanzien van een tbs met voorwaarden. De reclassering ziet onvoldoende mogelijkheden om middels voorwaarden de risico's afdoende te beperken of een gedragsverandering te bewerkstelligen.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van de adviezen verenigen en neemt deze over. Gezien deze adviezen is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd en dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
De rechtbank overweegt daarbij dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte nog een intensief tbs-traject te wachten staat en zij ziet daarom geen meerwaarde in het opleggen van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Tevens legt de rechtbank verdachte als vrijheidsbeperkende maatregel een contactverbod met [slachtoffer 1] op. Naar het oordeel van de rechtbank moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend jegens [slachtoffer 1] zal gedragen. Daarom zal, zoals gevorderd, een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel worden gegeven.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen iPhone 5.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gevraagd om teruggave van de inbeslaggenomen telefoon. De raadsman heeft bepleit, voor zover een verbeurdverklaring van de telefoon aan de orde is, dat ook de gegevens op de telefoon als een goed bestempeld dienen te worden. Verdachte wenst enkele van die bestanden, die niet voor verbeurdverklaring vatbaar zijn, waaronder foto's van zijn zoontje, terug te krijgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de inbeslaggenomen iPhone 5 vatbaar voor verbeurdverklaring nu de poging tot afpersing met de telefoon is begaan en deze toebehoort aan verdachte.
Door de verdediging is verzocht om de bestanden die op de telefoon staan als losse goederen te bestempelen en deze bestanden, waaronder foto's van het zoontje van verdachte, aan verdachte terug te geven. In het arrest d.d. 4 december 2018 heeft de Hoge Raad bepaald dat de opvatting dat afzonderlijke bestanden op een gegevensdrager evenzovele voorwerpen zijn waarop het beslag rust en zijn te beschouwen als afzonderlijke voorwerpen, geen steun vindt in het recht. In die zaak ging het om een onttrekking aan het verkeer. Naar het oordeel van de rechtbank is dezelfde overweging ook van toepassing op de onderhavige verbeurdverklaring. Daarnaast overweegt de rechtbank dat selectie en teruggave van bepaalde bestanden een onaanvaardbare werkbelasting voor de opsporingscapaciteit zou opleveren.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van feit 1. subsidiair1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 39,51 ter zake van materiële schade en € 11.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie eist toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat deze enkel is gebaseerd op een poging tot doodslag. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert, omdat het lastig is te schatten hoe hoog de door [slachtoffer 1] opgelopen schade is, nu in de toelichting is opgenomen dat de impact van de feiten mogelijk groter is geweest door de voorgeschiedenis van [slachtoffer 1] .
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij letselcategorie 2 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven: huiselijk geweld. De rechtbank overweegt dat in onderhavige zaak, anders dan in deze letselcategorie opgenomen, geen sprake is van een langere periode waarin sprake is van frequent fysiek geweld of bedreigingen met geweld, maar de rechtbank acht het geweld dat verdachte op aangeefster heeft toegepast dermate ingrijpend dat dit hieraan gelijk kan worden gesteld.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.539,51, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2018. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van feit 4
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 1.090,01 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Overeenkomstig de eis van de officier van justitie en het betoog van de raadsman zal de rechtbank deze vordering niet-ontvankelijk verklaren nu er geen causaal verband is tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde feit.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 302, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair, 3. en 5. primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair, 2.A. en 4. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank legt op de vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende dat de veroordeelde gedurende vijf jaren op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen of zoeken met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt bij de eerste overtreding twee weken en bij herhaling één maand voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Inbeslaggenomen goederen

Verklaart verbeurdde in beslag genomen mobiele telefoon, wit, iPhone 5.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van feit 1. subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.539,51(zegge: tweeduizend vijfhonderdnegenendertig euro en eenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 2.539,51 (zegge: tweeduizend vijfhonderdnegenendertig euro en eenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 39,51 aan materiële schade en
€ 2.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 4
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2019.