ECLI:NL:RBNNE:2019:2952

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
18/930150-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing na gewapende overval op Etos

Op 9 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing na een gewapende overval op een Etos-filiaal in Hoogeveen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 365 dagen, waarvan 174 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat het tenlastegelegde de verdachte in verminderde mate kon worden toegerekend, gezien zijn gebrekkige ontwikkeling en gedragsstoornis. De zaak kwam voor de rechtbank na meerdere zittingen, waarbij de verdachte bijgestaan werd door zijn advocaat, mr. M.G. Doornbos, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. R. van der Heide.

De tenlastelegging omvatte onder andere het binnenkomen van de winkel met een groot mes, het omverduwen van een slachtoffer en het eisen van geld. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers en getuigen overtuigend en kwam tot de conclusie dat de verdachte het bewezen verklaarde had gepleegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op het moment van het delict minderjarig was.

Daarnaast werd er een vordering tot schadevergoeding ingediend door een benadeelde partij, die door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank legde de verdachte ook bijzondere voorwaarden op, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en een contactverbod met medeverdachten. De uitspraak benadrukt de ernst van gewapende overvallen en de gevolgen daarvan voor slachtoffers, evenals de noodzaak van passende maatregelen voor minderjarige delinquenten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930150-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans verblijvende bij Ambiq te Hengelo, [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2019, 30 april 2019 en 25 juni 2019.
Ter terechtzitting van 25 juni 2019 is verdachte verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 25 juni 2019 vertegenwoordigd door
mr. R. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
A.
verdachte op of omstreeks 1 juli 2017, te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
die [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid of hoeveelheden geld, in elk geval van enig goed, (alles) geheel of ten dele toebehorende aan de [benadeelde partij] (gevestigd aan de Hoofdstraat, aldaar), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of (één van) verdachtes mededader(s)
- met een (zeer) (groot) mes, in elk geval een (zeer) (groot) puntig voorwerp, in (één van) zijn hand(en) die winkel is binnengegaan of in die winkel een (zeer) (groot) mes, in elk geval een (zeer) (groot) puntig voorwerp, tevoorschijn heeft gehaald en/of
- ( vervolgens) onverhoeds en (zeer) krachtig die [slachtoffer 1] , althans een persoon, omver/tegen de grond heeft geduwd en/of
- een (of meer) stekende beweging(en) (over de balie/toonbank) heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 2] , althans een (ander) persoon en/of die [slachtoffer 2] , die persoon, daarbij heeft toegeroepen/toegevoegd: "Geld" of "Geef me geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
of
B.
verdachte op of omstreeks 1 juli 2017, te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid of hoeveelheden geld, in elk geval enig goed, (alles) geheel of ten dele toebehorende aan de [benadeelde partij]
(gevestigd aan de Hoofdstraat, aldaar), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of verdachtes mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval één of meer perso(o)n(en), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of (één van) verdachtes mededader(s)
- met een (zeer) (groot) mes, in elk geval een (zeer) (groot) puntig voorwerp, in (één van) zijn hand(en) die winkel is binnengegaan of in die winkel een (zeer) (groot) mes, in elk geval een (zeer) (groot) puntig voorwerp, tevoorschijn heeft gehaald en/of
- ( vervolgens) onverhoeds en (zeer) krachtig die [slachtoffer 1] , althans een persoon, omver/tegen de grond heeft geduwd en/of
- een (of meer) stekende beweging(en) (over de balie/toonbank) heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 2] , althans een (ander) persoon en/of die [slachtoffer 2] , die persoon, daarbij heeft toegeroepen/toegevoegd: "Geld" of "Geef me geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder A ten laste gelegde gevorderd, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er een bewezenverklaring kan volgen voor het onder A ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder A bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 april 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juli 2017, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018242010 d.d. 13 september 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juli 2017, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 3] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 juli 2017, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] :
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 juli 2017, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht op grond van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder A ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna is opgenomen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder A ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 1 juli 2017, te Hoogeveen, in de gemeente Hoogeveen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld toebehorende aan de [benadeelde partij] gevestigd aan de Hoofdstraat, aldaar, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
- in die winkel een groot mes tevoorschijn heeft gehaald en
- vervolgens onverhoeds en krachtig die [slachtoffer 1] omver heeft geduwd en
- stekende bewegingen over de balie/toonbank heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 2] daarbij heeft toegeroepen: "Geld" of "Geef me geld".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
A. Afpersing.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder A ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 174 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie vordert daarbij dat aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming inclusief een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de ten tijde van het delict nog minderjarige verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages en hetgeen de deskundigen ter terechtzitting hebben verklaard, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een [benadeelde partij] -filiaal. Verdachte heeft gewapend met een groot mes het winkelpersoneel van de [benadeelde partij] bedreigd en zich het geld uit de kassa toegeëigend. Daarbij heeft hij ook een klant die op dat moment aan het afrekenen was een harde duw gegeven. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven nog langdurig psychische gevolgen hiervan ondervinden. Dergelijke feiten brengen ook in het algemeen bij burgers heftige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Verdachte heeft enkel uit geldelijk gewin gehandeld en heeft daarbij op geen enkele wijze rekening gehouden met deze gevoelens. De rechtbank rekent verdachte dit zeer aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Op 30 december 2018 is door H.K. Meijer, GZ-psycholoog, een rapport over verdachte uitgebracht. Hierin wordt beschreven dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde sprake geweest van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een beperking in het cognitief functioneren en een gedragsstoornis. Dit beïnvloedde op dat moment ook zijn gedragskeuzes en gedragingen. Verdachte is uit geweest op geldelijk gewin. In die periode was hij stuurloos en zelfbepalend. Hij onttrok zich aan de autoriteiten. Verdachte was egocentrisch, gewetenloos, opportunistisch en overmoedig. Het ontbrak hem aan een realistisch overzicht betreffende eventuele gevolgen. Gezien de beperkingen in zijn functioneren door de gebrekkige ontwikkeling en gedragsstoornis heeft de deskundige de rechtbank in overweging gegeven om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 30 januari 2019 blijkt dat er veel zorgen zijn wat betreft de algehele ontwikkeling van verdachte. De Raad is van mening dat een drie- milieuvoorziening met school, dagbesteding, wonen en leven op een vaste plek het meest aansluit bij de behoeften van verdachte. Gelet daarop heeft de Raad geadviseerd om verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met aftrek van voorarrest, en met algemene en bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam] van de Raad toegelicht dat verdachte inmiddels in het kader van de schorsing van diens voorlopige hechtenis sinds enkele dagen geplaatst is bij Ambiq te Hengelo. Zij heeft aangegeven dat het wenselijk is dat verdachte hier kan blijven en zijn behandeling kan voortzetten. De Raad adviseert daarom om de bijzondere voorwaarden zoals deze reeds bij de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgelegd, op te nemen bij een eventuele voorwaardelijke veroordeling.
De medewerker van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting toegelicht dat de jeugdreclassering zich aansluit bij het advies van de Raad.
De rechtbank neemt het advies met betrekking tot verdachtes toerekeningsvatbaarheid, zoals gegeven in het psychologisch rapport van 30 december 2019, over en komt tot het oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Gelet op de ernst van het feit en de oriëntatiepunten van het LOVS is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is. De rechtbank zal echter, gelet op het advies van de Raad en de jeugdreclassering en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die de duur van het voorarrest overstijgt. Uit het verhandelde ter terechtzitting is namelijk gebleken dat verdachte inmiddels is geplaatst bij Ambiq te Hengelo, en dat verdachte wil meewerken aan het begeleiding en behandeling aldaar. De rechtbank acht het niet wenselijk dat deze behandeling wordt doorkruist door een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Daarom zal de rechtbank aan verdachte, overeenkomstig de eis van de officier van justitie en het standpunt van de raadsman, een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest van verdachte en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld de door de Raad ter terechtzitting geadviseerde bijzondere voorwaarden.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 812,55 ter vergoeding van materiële schade en € 3.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. De reeds toegewezen vordering in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] ter hoogte van € 361,51 dient daarbij in mindering te worden gebracht op de door verdachte te betalen schadevergoeding.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en daarom afgewezen dient te worden. Van de gevorderde materiële schade is reeds een bedrag vergoed en verder dient het door medeverachte [medeverdachte] te betalen bedrag in mindering te worden gebracht.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiele schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder A bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de immateriële schade wordt geschat op
€ 1.000,00.
De materiële schade ter hoogte van € 3.517,55 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Van de materiële schade is reeds een bedrag van € 2.705,00 door de verzekeraar vergoed. De materiële schade bedraagt daardoor thans in totaal nog € 812,55.
Het bedrag waartoe medeverdachte [medeverdachte] is veroordeeld, dient op de vordering in mindering te worden gebracht. Dit betreft een bedrag van € 162,51 aan materiële schade en
€ 200,00 aan immateriële schade.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 650,04 aan materiële schade en € 800,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2017. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder A ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 365 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
174 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en aan de afspraken die door of namens de jeugdreclassering met hem worden gemaakt;
2. dat de veroordeelde verblijft bij Ambiq te Hengelo, [straatnaam]. Veroordeelde werkt mee aan de behandeling die door Ambiq wordt geadviseerd en veroordeelde zal zich daarbij houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
3. dat de veroordeelde meewerkt, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding en dat hij volgens zijn rooster naar school en/of dagbesteding gaat;
4. dat de veroordeelde toestemming geeft aan de medewerkers van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering om gedurende het traject schriftelijk en/of mondeling informatie uit te wisselen met derden/instanties;
5. dat de veroordeelde meewerkt aan controle op zijn middelengebruik door middel van bloedonderzoek, urineonderzoek of ademonderzoek, waarbij de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Indien naar het oordeel van de jeugdreclassering of de behandelende instelling het middelengebruik van veroordeelde problematisch wordt, werkt veroordeelde mee aan een behandeltraject bij Verslavingszorg Noord Nederland;
6. dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] , ook als [medeverdachte] zelf daartoe initiatief zou nemen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.450,04(zegge: veertienhonderdvijftig euro en vier eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige in zijn vordering niet- ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3] te betalen een bedrag van
€ 1.450,04(zegge: veertienhonderdvijftig euro en vier eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 0 dagen. Dit bedrag bestaat uit € 650,04 aan materiële schade en € 800,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. B.I. Klaassens en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2019.
Mr. Van Capelle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.