ECLI:NL:RBNNE:2019:2905

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
LEE 18/1620
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wmo 2015 en de rol van de oudste zoon in de zorgverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres, die kampt met diverse gezondheidsproblemen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, waarin haar vier uur huishoudelijke hulp per week werd toegekend. Eiseres stelde dat haar oudste zoon, die thuis woont, niet in staat is om de gebruikelijke zorg te leveren, en dat er meer uren huishoudelijke hulp nodig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van eiseres en de rol van haar oudste zoon. Het college had in zijn besluit rekening gehouden met de gezondheid en inzetbaarheid van de oudste zoon, die ook een baan heeft en zich voorbereidt op een opleiding. De rechtbank oordeelde dat de oudste zoon in staat is om twee uur per week bij te dragen aan de huishoudelijke taken, en dat de toekenning van vier uur huishoudelijke hulp per week dus gerechtvaardigd was.

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat er meer uren nodig waren voor zowel lichte als zware huishoudelijke taken, maar de rechtbank oordeelde dat het college voldoende gemotiveerd had waarom de indicatie van vier uur per week toereikend was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/1620

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. van der Veen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres vier uur huishoudelijke ondersteuning per week op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend voor de periode van 1 december 2017 tot en met 30 november 2018.
Bij besluit van 24 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2019. De gemachtigde van eiseres is met kennisgeving vooraf niet verschenen. Eiseres is verschenen, bijgestaan door de heer J.W. [naam adviseur] , woonadviseur bij de [naam vakbond] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 1 februari 2017 heeft verweerder aan eiseres zes uur huishoudelijke hulp per week toegekend op grond van de Wmo 2015 voor de periode van 15 februari 2017 tot en met 30 november 2017. Aan dat besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat bij eiseres sprake is van hartritmestoornissen, rugklachten en oververmoeidheidsverschijnselen. Daarnaast kost eiseres de opvoeding en zorg voor haar 13-jarige zoon veel energie en moeite. Als gevolg hiervan is eiseres slechts beperkt in staat huishoudelijke taken zelfstandig uit te voeren. Eiseres is tevens te kennen gegeven dat bij de volgende herbeoordeling ook de mogelijkheden van de 19-jarige thuiswonende zoon (hierna: oudste zoon) worden betrokken.
1.1.
Op 2 november 2017 volgt een nadere rapportage van WIJ Groningen Ondersteuning en Zorg. In het rapport is opgenomen dat de jongste zoon niet meer thuis woont en de thuissituatie hierdoor stabieler is geworden. Ook is gerapporteerd dat ten tijde van de vorige indicatie de oudste zoon van eiseres, die inmiddels twintig jaar oud is, een gebroken pols had en toen niet kon bijdragen in het huishouden en hij weer is hersteld. Zodoende kan er volgens de rapporteur van WIJ drie uur voor het huishoudelijk werk worden toegekend. Vanwege de vermoeidheidsklachten en pijnklachten van eiseres wordt daar een uur aan toegevoegd. Daarmee komt de indicatie uit op vier uur per week huishoudelijke hulp.
1.2.
Als reactie op het onderzoeksverslag heeft eiseres aangegeven dat de thuissituatie niet is gewijzigd. Haar oudste zoon kan niet bijdragen in het huishouden. De uren die gekort zijn, kan hij niet voor zijn rekening nemen: hij werkt en is zich aan het voorbereiden op school. De jongste zoon woont drie à vier dagen per week bij eiseres, hetgeen een extra belasting vormt, aldus eiseres.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres vier uur huishoudelijke hulp per week op grond van Wmo 2015 toegekend voor de periode van 1 december 2017 tot en met 30 november 2018.
1.4.
Eiseres heeft bezwaar ingediend tegen het primaire besluit.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat met de toegekende uren en de gebruikelijke zorg van de oudste zoon het huishoudelijke werk gedaan kan worden. Voor de motivering van het besluit verwijst verweerder naar het Rapport Juridische Zaken. Uit dit rapport volgt dat de indicatie voor huishoudelijke hulp is afgegeven voor het verrichten van zwaar huishoudelijk werk. Uit een gesprek met Wmo-consulent [naam consulent] is verweerder gebleken dat eiseres zelf boodschappen deed, afwaste en de was deed en ophing. Uit contact met één van de twee huishoudelijke hulpen van eiseres is verweerder gebleken dat eiseres zelf de was in de wasmachine doet en dat de was naar boven tillen al moeilijk gaat. De moeder van eiseres heeft de was overgenomen. Eiseres doet zelf boodschappen en soms wast zij af. Volgens de huishoudelijke hulp is zes uur huishoudelijke hulp per week toereikend. Uit dit contact is verweerder tevens gebleken dat de oudste zoon weinig tot niets doet in het huishouden. Volgens verweerder is de indicatie van zes uur toereikend en hoeft het lichte huishoudelijke werk niet overgenomen te worden. Daarnaast kan van de oudste zoon van eiseres vijf uur huishoudelijke hulp verwacht worden. Er is volgens verweerder enkel gesteld dat er een stapeling van activiteiten is maar dit is niet verder toegelicht. Dat de zoon een opleiding wil starten maakt niet dat hij niets in het huishouding kan doen. Als hij op kamers zou gaan, zou hij zelf ook voor het huishouden moeten zorgen. Er is niet gebleken van omstandigheden die maken dat hij niets kan doen in het huishouden, aldus verweerder. Bovendien wordt er slechts een bijdrage van twee uur per week van de oudste zoon verwacht. Ten aanzien van het opruimen van de kamer van de jongste zoon geeft verweerder aan dat niet aangegeven is om wat voor extra werk het gaat.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder gebruik makend van het zogenaamde CIZ Protocol een indicatie heeft afgegeven voor huishoudelijke ondersteuning. Verweerder is er van uitgegaan dat zes uur huishoudelijke hulp per week nodig is maar dat van de oudste zoon van eiseres een bijdrage in het huishouden verwacht kan worden van twee uur zodat een indicatie van vier uur wordt afgegeven.
3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder in totaal 7,5 uur had moeten indiceren. Al het lichte en zware huishoudelijke werk alsmede de wasverzorging dient te worden overgenomen en eiseres leidt aan COPD. Voorts stelt eiseres dat het resultaat (een schoon huis) niet behaald kan worden omdat er te weinig huishoudelijke hulp wordt ingezet.
3.1.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderzoek gedaan naar de situatie van eiseres. Zo is er contact gezocht met de Wmo-consulent en met één van de twee huishoudelijke hulpen van eiseres en heeft verweerder alle ter zake doende feiten bij de beoordeling betrokken. Verweerder heeft in de indicatie rekening gehouden met het feit dat eiseres aan COPD leidt en eiseres heeft niet concreet aangegeven welke taken nog meer overgenomen moeten worden. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
3.2.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht wat er van de oudste zoon mag worden verwacht. Immers, voor de vraag of sprake is van gebruikelijk zorg kan niet worden volstaan met de constatering dat de zoon fysiek in gezonde staat is. De oudste zoon verricht mantelzorgtaken waardoor een stapeling van verschillende taken plaatsvindt. Daarnaast werkt hij en wil hij starten met een opleiding. Ook andere factoren spelen een rol, zeker nu bij de familie op psychisch en emotioneel vlak veel speelt, aldus eiseres.
3.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder rekening heeft gehouden met de leeftijd, gezondheid, en inzetbaarheid van de oudste zoon en dat is meegewogen dat hij een baan heeft en (wellicht) een opleiding wil gaan volgen. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat de oudste zoon de gebruikelijk zorg kan leveren conform het beleid (twee uur per week voor zware, uitstelbare huishoudelijke taken). Eiseres heeft onvoldoende omstandigheden gesteld die met zich kunnen brengen dat hier niet van uit mag worden gegaan. Zo is bij navraag ter zitting gebleken dat er geen sprake is van door de zoon te leveren mantelzorg. Dat de zoon overbelast is of zal raken heeft eiseres niet onderbouwd. Uit de in het dossier aanwezige gegevens komt veeleer het beeld naar voren dat de oudste zoon onwillig is om de gebruikelijke zorg te leveren waardoor huishoudelijk werk blijft liggen. Dat is echter een omstandigheid die niet voor rekening van verweerder komt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het besluit ook voldoende gemotiveerd hoe tot de (omvang van de) toegekende voorziening is gekomen.
3.4.
Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat er tijdelijk extra tijd geïndiceerd had moeten worden zodat de jongste zoon onder begeleiding de vaardigheid aangeleerd krijgt om zijn kamer op te ruimen. In ieder geval had verweerder dit volgens eiseres dienen te onderzoeken.
3.5.
In hetgeen eiseres (ook overigens) heeft aangevoerd ziet de rechtbank, nu daarvoor onvoldoende is gesteld, geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder meer huishoudelijke hulp had moeten indiceren. De stelling dat hier nader onderzoek naar had moeten worden verricht, gaat dan ook niet op.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzitter, mr. D.M. Schuiling, en mr. J. Boerlage-van den Bosch, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2019.
griffier voorzitter
niet in staat mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.