ECLI:NL:RBNNE:2019:2898

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
18/930031-15 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing in het onderzoek 'Clenet' naar Marktplaatsfraude met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak die voortvloeit uit het onderzoek 'Clenet', gericht op Marktplaatsfraude. In deze zaak is een ontnemingsbeslissing genomen voor meerdere veroordeelden, waarbij de bedragen van wederrechtelijk verkregen voordeel varieerden van ruim 54.000 euro voor de hoofddader tot 1.700 euro voor een ronselaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1958, betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met internetoplichting. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van een bedrag van € 11.305,17, gebaseerd op het vonnis van 17 mei 2018, waarin de veroordeelde was veroordeeld voor het leidinggeven aan een criminele organisatie en het medeplegen van oplichting.

Tijdens de zittingen is de verdediging van de veroordeelde niet ingegaan op de mogelijkheid om hun standpunten nader toe te lichten, en de rechtbank heeft op basis van de beschikbare stukken een beslissing genomen. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering beoordeeld aan de hand van een rapport van de Politie District Drenthe, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd berekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde voordeel had verkregen uit de bewezen verklaarde feiten en soortgelijke feiten. De rechtbank heeft de ontnemingsperiode vastgesteld van 1 oktober 2014 tot en met 1 januari 2015, en heeft geoordeeld dat de veroordeelde een bedrag van € 5.862,00 aan de Staat moet betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak was overschreden, en heeft de betalingsverplichting met 10% verminderd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, met uitzondering van het meer of anders gevorderde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930031-15
beslissing van de meervoudige kamer, d.d. 20 juni 2019 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 15 juni 2016 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 11.305,17 ter ontneming van het uit de zaak met de parketnummer
18/930031-15 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op de terechtzitting van 3 april 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de behandeling ter zitting van de ontnemingsvordering zal worden voorafgegaan door een schriftelijke ronde waarin de raadsman kan reageren op de vordering van de officier van justitie en de officier van justitie vervolgens kan reageren op de raadsman. De rechtbank heeft daartoe het onderzoek ter terechtzitting ten aanzien van de ontnemingsvordering geschorst.
Op de terechtzittingen van 21 juni 2016, 30 september 2016, 20 juni 2017, 5 april 2018 en 3 mei 2018 is de strafzaak tegen veroordeelde (met voormelde parketnummer) behandeld. De rechtbank heeft op 17 mei 2018 vonnis gewezen in deze strafzaak.
Veroordeelde en zijn advocaat mr. J. Dekens, advocaat te Assen, zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten (op een nader te bepalen zitting) nader toe te lichten op een openbare zitting van de meervoudige strafkamer. De verdediging heeft aangegeven hier geen gebruik van te willen maken en heeft de rechtbank verzocht om op basis van de stukken een beslissing te nemen. De rechtbank heeft vervolgens op 9 mei 2019 de verdediging schriftelijk medegedeeld dat op 20 juni 2019 uitspraak met betrekking tot de ontnemingsvordering, zal worden gedaan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft in zijn conclusie van eis en ter zitting aangegeven dat de ontnemingsvordering is gebaseerd op
- het vonnis d.d. 17 mei 2018 van bovengenoemde rechtbank waarbij veroordeelde is veroordeeld ter zake, kort gezegd, het leiding geven aan een criminele organisatie en het meerdere malen medeplegen van oplichting en
- op het relaas van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van Politie District Drenthe, Recherche Drenthe en Team Financiële Opsporing d.d. 21 oktober 2015.
Op basis van hetgeen in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel is verwoord is naar de mening van het officier van justitie voldoende aannemelijk gemaakt dat het voordeel dat uit 74 oplichtingszaken is verkregen ten goede is gekomen aan de organisatie en zijn de aangevers in deze 74 zaken benadeeld voor een bedrag van in totaal € 321.163,25.
Tijdens het onderzoek zijn er diverse aanwijzingen verkregen over een verdeelsleutel tussen de diverse verdachten. Op basis van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kan de verkregen bruto opbrengst per verdachte redelijkerwijs worden geschat op de bedragen zoals weergeven in de tabel op pagina 258A-259 van het relaas rapport wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt voldoende aannemelijk te hebben gemaakt dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Op basis van de algemene bewijslastverdeling in
ontnemingszaken is het aan het Openbaar Ministerie om voldoende aanwijzingen te presenteren dat de bewuste feiten/zaken door veroordeelde zijn gepleegd en dat het aannemelijk is dat hij daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Het is vervolgens aan veroordeelde om deze berekening met goed onderbouwde stellingen te betwisten. De officier van justitie constateert dat van een dergelijke betwisting geen sprake is. Veroordeelde heeft tijdens het verhoor gezwegen.
Bij de conclusie van eis d.d. 17 mei 2018 heeft de officier van justitie de vordering naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 10.953,38 omdat in 1 zaak (tenlastegelegd onder
feit 1) een vordering van de benadeelde partij is toegewezen en er een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
De officier van justitie heeft bij zijn conclusie van repliek van 12 juli 2018 gepersisteerd bij zijn vordering tot wederrechtelijk verkregen voordeel van € 10.953,38.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van veroordeelde heeft bij haar conclusie van antwoord van 29 juni 2018 primair betoogd dat het totale geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil dient te worden gesteld. Subsidiair verzoekt de verdediging het totale geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag van € 1.398,21.
De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Nu de zaken 45 tot en met 74 door de politie niet nader zijn onderzocht, is niet aannemelijk gemaakt dat de criminele organisatie, bekend onder de naam "Clenet", en waar veroordeelde deel van zou uitmaken, deze internetoplichtingen heeft begaan.
Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat bij vonnis van 7 mei 2018 bewezen is verklaard dat veroordeelde in de periode van 1 oktober 2014 tot en met januari 2015 deel zou hebben uitgemaakt van de voornoemde criminele organisatie die zich bezig hield met internetoplichtig. Zaken die zich buiten deze periode hebben afgespeeld zijn derhalve niet aan veroordeelde toe te rekenen.
Ten aanzien van de zaken 1, 24, 25, 26, 27, en 29 is de verdediging van mening dat een ontnemingsvordering in deze zaken mogelijk is.
De verdediging betwist echter de door de officier van justitie gehanteerde verdeelsleutel waarin aan veroordeelde 10% per zaak wordt toegeschreven.
De raadsvrouw heeft, zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde (zaak 1) waarvan waarbij de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.

Overwegingen

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 17 mei 2018 in de zaak met parketnummer 18/930031-15 veroordeeld ter zake van opzetheling (meermalen gepleegd) en het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde feiten en soortgelijke feiten.
De vordering tot ontneming is mede gegrond op verkregen voordeel uit andere soortgelijke strafbare feiten die niet onder bovenstaand parketnummer aan veroordeelde zijn ten laste gelegd maar wel zijn meegenomen in het ontnemingsonderzoek.
De rechtbank constateert dat een ontnemingsonderzoek, uitgevoerd door de Recherche Drenthe, Team Financiële Opsporing, heeft plaatsgevonden.
De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in een rapportage. Deze rapportage is beschikbaar gesteld aan veroordeelde.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de inhoud van voornoemd vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van
17 juli 2018, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder bovenvermeld parketnummer tegen veroordeelde gewezen en
- het rapport Ontnemingsonderzoek "Clenet" proces-verbaalnummer 03DRN14031-Clenet d.d. 21 oktober 2015 van Politie District Drenthe, Recherche Drenthe en Team Financiële Opsporing.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, welke zijn opgenomen in het eerdergenoemde veroordelend vonnis van 17 mei 2018, is komen vast te staan dat veroordeelde, als deelnemer van een criminele organisatie zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Dat veroordeelde zich niet met dit vonnis kan verenigen speelt in de onderhavige procedure geen rol.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten en van soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank neemt bij de beoordeling hiervan het Ontneming onderzoek "Clenet" proces-verbaalnummer 03DRN14031-Clenet d.d. 21 oktober 2015 van Politie District Drenthe, Recherche Drenthe en Team Financiële Opsporing, tot uitgangspunt. In deze ontnemingsrapportage is primair uitgegaan van de concrete bevindingen van het onderzoek in de strafzaak.
Uit voornoemd ontnemingsonderzoek blijkt dat de officier van justitie heeft besloten dat niet alle aangiften die binnen het onderzoek Clenet zijn verzameld, worden meegenomen op de tenlastelegging van de verdachte. De zaken zijn genummerd per aangifte. De eerste 15 zaken zijn volledig uitgerechercheerd.
De zaken 16 t/m 44 geven naast de hoofdverdachten aan, welke verdachten nog meer betrokken zijn bij die zaken. De aangiften 45 t/m 60 zijn aangiften die niet verder zijn uitgerechercheerd.
Daarbij is er nog een aantal zaken gebleken uit overboekingen op de bankrekeningen van de betreffende moneymules. Deze zaken zijn in het strafrechtelijk onderzoek niet meegenomen, maar worden in het kader van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wel meegenomen. Het gaat om de zaken 61 t/m 74
.In totaal hebben 74 zaken [1] bijgedragen aan de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aldus de rapportage..
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de zaken 61 tot en met 74.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in de zaken 61 t/m 74 geen zaaksrelazen zijn gemaakt door het onderzoeksteam. Voorts bevinden zich in het rapport ten aanzien van deze zaken enkele summiere aangiftes van LMIO (Landelijk Meldpunt Internet Oplichting) en is er in een aantal zaken in het geheel geen aangifte bekend.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de zaken 61 t/m 74 [2] niet kunnen worden meegenomen bij de berekening van het door veroordeelde verkregen voordeel omdat er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat deze bedragen in verband staan met strafbare feiten die door veroordeelde zijn begaan. De rechtbank ziet daarom in deze zaken termen aanwezig om die bedragen niet de berekening te betrekken.
Ontnemingsperiode
Voorts heeft de rechtbank bij voormeld vonnis veroordeelde voor een deel van de tenlastegelegde periode vrijgesproken en heeft de rechtbank bewezen dat veroordeelde in de van 1 oktober 2014 tot en met 1 januari 2015 deel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie.
De rechtbank is van oordeel dat er, met betrekking tot de ontnemingsperiode in de onderhavige ontnemingsprocedure, gelet op de zgn. Geerings-jurisprudentie, geen ruimte is om te ontnemen ter zake van zaken die
buitende voornoemde (bewezen verklaarde) periode vallen.
De verdediging heeft betoogd dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde betrokkenheid heeft gehad bij alle zaken in deze periode en wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de zaken die binnen de tenlastegelegde periode vallen.
De rechtbank heeft in haar vonnis van de hoofdzaak uitgebreid stilgestaan bij de werkwijze van het plegen van de internetoplichting, de criminele organisatie, de rol van elk van de veroordeelden in de criminele organisatie als ook de rol van de veroordeelden bij de bewezen verklaarde strafbare feiten.
Veroordeelde had binnen de criminele organisatie de rol van casher. Hij was op afroep beschikbaar. De leiders van de organisatie belden verdachte op, op het moment dat het geld van de gedupeerden op de bankrekening van de moneymule was gestort.
Veroordeelde werd opgehaald kreeg een bankpas met bijbehorende pincode en werd vervolgens rondgereden door anderen met als doel om bij verschillende banken en/of winkels geld te pinnen. Dit geld werd afgestaan aan de leiders van de organisatie en veroordeelde kreeg voor zijn inspanningen een financiële vergoeding.
Veroordeelde wist dat het oogmerk van de organisatie was gelegen in het plegen van misdrijven.
Dat niet is komen vast te staan dat hij een bijdrage heeft geleverd aan alle concrete oplichtingen of daarvan zelfs maar wetenschap heeft gehad, doet daaraan niet af.
De rechtbank is, op basis van de hierna opgenomen indicatoren en de rol van veroordeelde binnen de organisatie - in samenhang met de bewijsmiddelen in de strafzaak en het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel - van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat door veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten in de zaken met als pleegperiode 1 oktober 2014 tot en met 1 januari 2015.
Indicatoren
Uit een aantal feiten en omstandigheden mag blijken dat het aannemelijk is dat de zaken 1 tot en met 60 toegerekend kunnen worden aan het criminele samenwerkingsverband.
Het gaat in alle zaken om de volgende overeenkomsten
- Type goederen
In alle zaken gaat het om bedrijfsmachines, zoals tractoren, shovels, kranen, kippers, machines voor de tuinbouw etc. De goederen werden meestal aangeboden op marktplaats, maar ook op speurders.n1 en op andere sites.
- De modus operandi van de oplichting
Uit veel aangiftes blijkt dat het slachtoffer contact opnam met het mobiele nummer bij de advertentie. Vervolgens diende het slachtoffer een vooruitbetaling te doen, veelal het hele bedrag en soms een deel van de totale som. Op het moment dat de oplichter het slachtoffer aan de telefoon had kwam er een chauffeur binnen, die toevallig een rit had naar de woonplaats van het slachtoffer. Vervolgens werd een factuur gemaild en werd ook nog BTW in rekening gebracht. Op de factuur stond de bankrekening van de moneymule. Nadat het geld was overgeboekt en het slachtoffer weer contact opnam met het mobiele telefoonnummer bij de advertentie of van de chauffeur, werd er niet meer opgenomen.
- De gebruikte bedrijfsgegevens;
Op de facturen, die aan de slachtoffers werden verzonden door de oplichters, werden veelal de bedrijfsgegevens gebruikt van zelfde bedrijven. Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfsgegevens van in totaal 17 bedrijven werden gebruikt.
Deze bedrijven waren hiervan zelf niet op de hoogte
Uit het accountoverzicht dat door het bedrijf www.[bedrijf].nl uit Leiden [3] is aangeleverd, mag blijken dat in bepaalde zaken dezelfde accounts (e-mailadressen) van bedrijven zijn gebruikt als in andere zaken waarbij deze bedrijven ook zijn gebruikt.
- Gebruikte e-mailadressen
Bij het mailen met het slachtoffer werden aangemaakte hotmail-accounts gebruikt. Dit account was ook gekoppeld aan een geplaatste advertentie. De aangemaakte e-mailadressen hadden allemaal de bedrijfsnaam in zich, die ook werd gebruikt op de facturen. Zelfde e-mailadressen werden bij meerdere advertenties gebruikt. Deze e-mailadressen blijken ook uit het totaal overzicht van de overgeboekte bedragen [4] .
- Gebruik moneymule
In diverse zaken werd de bankrekening van dezelfde moneymule gebruikt.
Uit het onderzoek mag blijken dat alleen bankpassen werden gebruikt van de ING, Rabobank en ABN-AMRO. In telefoongesprekken werd de ING-pas een 'oranje' pas genoemd, een Rabobankpas, een 'goudkleurige' en een ABN-AMRO bankpas, een 'groene'.
Uit de bankrekeningen van dezelfde moneymule, waarvan de bankrekening is gebruikt in verschillende zaken, blijkt het gebruik van dezelfde bankpas. Hieruit mag blijken dat dezelfde bankpas kennelijk in bezit is van dezelfde gebruiker/casher.
Ook blijkt dat in een aantal zaken de geplaatste advertenties werden betaald van de bankrekening van de betreffende moneymule [5] .
De rechtbank overweegt dat ontneming van voordeel dat voortkomt uit andere strafbare feiten, zonder dat deze onderdeel hebben uitgemaakt van een strafzaak, mogelijk is. De ontnemingsprocedure biedt veroordeelde namelijk de gelegenheid zich te verdedigen, waaronder ook wordt verstaan de gelegenheid aan te (doen) voeren dat en waarom er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat die andere feiten door veroordeelde zijn begaan. Ten aanzien van de andere feiten is niet vereist dat zij wettig en overtuigend bewezen zijn. Toereikend is dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde deze feiten heeft begaan. Het bewijsrecht omtrent de vragen of aannemelijk is dat er wederrechtelijk voordeel is verkregen en wat de omvang is, kenmerkt zich door een systeem dat bewijslastverdeling wordt genoemd.
Het Openbaar Ministerie moet het bewijs van alle relevante feiten en omstandigheden leveren, daaronder begrepen het bewijs van de feiten waarop het vermoeden wordt gebaseerd. In het kader van die bewijslastverdeling zal de verdediging tegenover de beredeneerde aanname in het ontnemingsrapport met goed onderbouwde stellingen dienen te komen.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie het bestaan van wederrechtelijk voordeel in de zaken met als pleegperiode 1 oktober 2014 tot en met 1 januari 2015 aannemelijk heeft gemaakt via een ontnemingsrapport waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend. Bij die berekening heeft de officier van justitie tot op zekere hoogte gebruik gemaakt van vermoedens/algemeenheden.
Van veroordeelde mag worden verwacht dat hij wijst op specifieke feiten en omstandigheden die aan het gebruik van het vermoeden in de weg staan, of op de ondeugdelijkheid van de gehanteerde gegevens.
Het is kortweg gezegd aan veroordeelde om deze berekening met goed onderbouwde stellingen te betwisten.
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak van een dergelijke betwisting geen
sprake is. Veroordeelde is per brief d.d. 30 september 2015 uitgenodigd om een reactie te geven op de ontnemingsrapportage. Veroordeelde heeft niet gereageerd op de uitnodiging en is evenmin verschenen [6] .
Verdeling opbrengsten
In het onderzoek mag uit verklaringen en tapgesprekken blijken dat er een bepaalde verdeling is geweest tussen de verdachten. In verklaringen is er nogal wisselend verklaard omtrent de verdeling, maar steeds komt een verdeling naar voren naar het gelang het aantal personen dat 'mee deed' aan de betreffende oplichtingzaak [7] .
Omtrent de vergoeding voor de pinner cq casher werd door de verdachten verschillend verklaard, maar aannemelijk is dat veroordeelde als casher 10% van het gepinde bedrag ontving. Dit percentage werd door een van de leiders van de organisatie, [mededader 1] , genoemd in zijn verklaring en mag als aannemelijk worden gezien mede gelet op het risico dat veroordeelde liep. Daarnaast blijkt ook uit de verklaring van mededader en veroordeelde [mededader 2] dat ook zij als casher 10% van het gepinde bedrag ontving.
Oordeel van de rechtbank
In hetgeen is aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te komen tot een andere verdeling dan zoals berekend in het rapport. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de door veroordeelde ontplooide activiteiten ten aanzien van de oplichting zijn te duiden als een nauwe en bewuste samenwerking met anderen verdachten/veroordeelden, terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat de veroordeelde slechts een geringe rol heeft gespeeld bij de internetoplichting.
Op basis van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel is dan ook voldoende aannemelijk gemaakt, dat de verkregen bruto opbrengst per verdachte redelijkerwijs kan worden geschat op de bedragen zoals weergeven in de tabel op pagina 258A-259 van het relaas rapport wederrechtelijk verkregen voordeel.
Berekening voor het wederechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van de aan veroordeelde toe te wijzen strafbare feiten, wordt geschat in het voormelde rapport. In onderhavige zaak gaat het om de zaken met nummer 1, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 45, 48, 49, 50,51, 52, 53 en 54. Veroordeelde was in totaal bij 15 zaken betrokken.
In dit rapport is naar het oordeel van de rechtbank een concludente en navolgbare berekening opgenomen van het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde heeft deze berekening niet of niet voldoende met steekhoudende argumenten weerlegd en niet in voldoende mate weersproken.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de berekening uit het rapport niet aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag te leggen.
Op grond van artikel 36e lid 9 Sr dient bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f Sr in mindering te worden gebracht, voor zover die is voldaan. Met de laatste toevoeging sedert de wetswijziging van 1 januari 2014 kunnen de bevoegdheden tot ontneming onverkort worden ingezet zolang niet is voldaan aan bedoelde betalingsverplichting.
De rechtbank is derhalve niet gehouden om betalingen aan de Staat in het kader van de schadevergoedingsmaatregel in mindering te brengen op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, indien die betalingen nog niet zijn voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank doet de wetswijziging niet af aan haar bevoegdheid daartoe.
In onderhavige zaak acht de rechtbank termen aanwezig om ten voordele van veroordeelde, ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 1 (respectievelijk zaak 1) het door dit feit verkregen wederrechtelijk voordeel te verminderen met de door de rechtbank bij vonnis van 17 mei 2018 toegewezen vorderingen van de benadeelde partij in die zaak, zij het tot het bedrag waarop het voordeel voor de veroordeelde in die zaak is becijferd.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen leidt dit tot de volgende berekening:
Opbrengst van de zaken 1, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 45, 48, 49, 50,51, 52, 53 en 54 in de periode 1-10-2014 tot 1-1-2015: € 6.864
Daarop dient in mindering te worden gebracht zijn aandeel in de opbrengst van zaak 1
(toegewezen vordering benadeelde partij) € 351.
Op grond van het vorenstaande schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op het bedrag van
€ 6.513
Redelijke termijn
Een veroordeelde heeft recht op berechting van zijn ontnemingszaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat op een ontnemingsvordering binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de veroordeelde en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijk termijn in deze zaak is aangevangen op 12 juni 2015. Vanaf die datum kon veroordeelde in redelijkheid verwachten dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zou worden gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn inzake het recht op een beslissing op de ontnemingsvordering is overschreden en zal de betalingsverplichting met 10% van het hetgeen veroordeelde totaal een voordeel heeft genoten verminderen.
Conclusie
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van
€ 5.862,00(€ 6.513,00 minus 10 %) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat dient te betalen. Er zijn thans geen omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 5862,00.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
€ 5862,00(zegge: vijfduizendachthonderdtweeenzestig euro) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze uitspraak is gegeven door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en
mr. E.C.M. Wolfert, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 juni 2019.
Mr. Wolfert en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.zie pagina 20-175 bespreking opbrengsten van alle 74 afzonderlijke zaken
2.zie pagina 147- 174
3.zie 126 nd bevel [bedrijf].nl pagina 1678-1733 van BOB 101
4.zie pagina 255-257
5.zie overzicht geldstromen wederrechtelijk verkregen voordeel pagina 195-254
6.zie brieven verdachten ivm uitnodiging afleggen verklaring pagina 341-346
7.zie tapgesprekken pagina 178-180