ECLI:NL:RBNNE:2019:2858

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
18/930032-15 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing in het onderzoek 'Clenet' naar Marktplaatsfraude met meerdere verdachten

In de zaak met parketnummer 18/930032-15 heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure naar aanleiding van het onderzoek 'Clenet', dat zich richtte op Marktplaatsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1964 en thans gedetineerd, betrokken was bij een criminele organisatie die zich schuldig maakte aan meerdere oplichtingszaken. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 72.830,71 werd gevorderd. Tijdens de zittingen is de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 74.338, waarbij de rechtbank rekening hield met de kosten en de verdeling van de opbrengsten tussen de betrokken verdachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de ontnemingsvordering, en dat de veroordeelde een aanzienlijk voordeel had genoten uit de gepleegde strafbare feiten. De rechtbank heeft de vordering uiteindelijk vastgesteld op € 52.406, na vermindering van de betalingsverplichting wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930032-15
beslissing van de meervoudige kamer, d.d. 20 juni 2019 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam] [woonplaats],
thans gedetineerd te Veenhuizen, locatie Esserheem.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 15 juni 2016 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 72.830,71 ter ontneming van het uit de zaak met de parketnummer
18/930032-15 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op de terechtzitting van 3 april 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de behandeling ter zitting van de ontnemingsvordering zal worden voorafgegaan door een schriftelijke ronde waarin de raadsman kan reageren op de vordering van de officier van justitie en de officier van justitie vervolgens kan reageren op de raadsman. De rechtbank heeft daartoe het onderzoek ter terechtzitting ten aanzien van de ontnemingsvordering geschorst.
Op de terechtzittingen van 12 juni 2015, 4 augustus 2015, 21 juni 2016, 20 juni 2017, 3 april 2018 en 3 mei 2018 is de strafzaak tegen veroordeelde (met voormelde parketnummer) behandeld. De rechtbank heeft op 17 mei 2018 vonnis gewezen in deze strafzaak.
Ter terechtzitting van 9 mei 2019 is het onderzoek ter zitting inzake de ontnemingsvordering voortgezet. Veroordeelde is verschenen bijgestaan door zijn raadsman mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen. Het Openbaar Ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.
De officier van justitie en mr. M.G. Doornbos zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting gesloten en medegedeeld dat op 20 juni 2019 uitspraak met betrekking tot de ontnemingsvordering zal worden gedaan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft in zijn conclusie van eis en ter zitting aangegeven dat de ontnemingsvordering is gebaseerd op
- het vonnis d.d. 17 mei 2018 van bovengenoemde rechtbank waarbij veroordeelde is veroordeeld ter zake, kort gezegd, het leiding geven aan een criminele organisatie en het meerdere malen medeplegen van oplichting en
- op het relaas van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen van Politie District Drenthe, Recherche Drenthe en Team Financiële Opsporing d.d. 21 oktober 2015.
Op basis van hetgeen in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel is verwoord is naar de mening van het officier van justitie voldoende aannemelijk gemaakt dat het voordeel dat uit 74 oplichtingszaken is verkregen ten goede is gekomen aan de organisatie en zijn de aangevers in deze 74 zaken benadeeld voor een bedrag van in totaal € 321.163,25.
Tijdens het onderzoek zijn er diverse aanwijzingen verkregen over een verdeelsleutel tussen de diverse verdachten. Op basis van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kan de verkregen bruto opbrengst per verdachte redelijkerwijs worden geschat op de bedragen zoals weergeven in de tabel op pagina 258A-259 van het relaas rapport wederrechtelijk verkregen voordeel
De officier van justitie stelt zich op het standpunt voldoende aannemelijk te hebben gemaakt dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Op basis van de algemene bewijslastverdeling in ontnemingszaken is het aan het Openbaar Ministerie om voldoende aanwijzingen te presenteren dat de bewuste feiten/zaken door veroordeelde zijn gepleegd en dat het aannemelijk is dat hij daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Het is vervolgens aan veroordeelde om deze berekening met goed onderbouwde stellingen te betwisten. De officier van justitie constateert dat van een dergelijke betwisting geen sprake is.
Bij de conclusie van eis d.d. 17 mei 2018 heeft de officier van justitie de vordering naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 49.992,95 omdat veroordeelde van 4 feiten bij vonnis van bovengenoemde rechtbank d.d. 17 mei 2018 is vrijgesproken en omdat er in 3 zaken een vordering van de benadeelde partij is toegewezen en er een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
De officier van justitie heeft bij zijn conclusie van repliek van 12 juli 2018 en ter zitting van 9 mei 2019 gepersisteerd bij zijn vordering tot wederrechtelijk verkregen voordeel van
€ 49.992,95

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bij zijn conclusie van antwoord van 28 juni 2018 en ter zitting zich ten aanzien van de tenlastegelegde feiten waarvan veroordeelde is vrijgesproken en ten aanzien van de feiten waarbij de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De raadsman heeft voorts ten aanzien van de hoogte van het geschatte wederrechtelijk verkregen het volgende betoogd.
Ten aanzien van de zaaknummers 1 t/m 5 en zaaknummer 22 heeft de raadsman aangevoerd dat de in het overzicht genoemde opbrengst in deze zaken aan veroordeelde kan worden toegerekend.
Met betrekking tot de zaken onder de nummers 16 t/m 21 en 24 t/m 29 heeft de raadsman betoogd dat niet is aangetoond dat veroordeelde bij deze zaken betrokken is geweest.
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de zaken onder de nummers 30 t/m 74 aan veroordeelde geen opbrengsten kunnen worden toegerekend.
Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht af te zien van het opleggen van ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel nu veroordeelde met aan een zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nooit tot betaling van de ontneming zal kunnen komen.

Overwegingen

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 17 mei 2018 in de zaak met parketnummer 18/930032-15 veroordeeld ter zake van het medeplegen van oplichting (meermalen gepleegd) en het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde feiten en soortgelijke feiten.
De vordering tot ontneming is mede gegrond op verkregen voordeel uit andere strafbare feiten die niet onder bovenstaand parketnummer aan veroordeelde zijn ten laste gelegd.
De rechtbank constateert dat een ontnemingsonderzoek, uitgevoerd door de Recherche Drenthe, Team Financiële Opsporing, heeft plaatsgevonden.
De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in een rapportage. Deze rapportage is beschikbaar gesteld aan veroordeelde.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de inhoud van voornoemd vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van
17 juli 2018, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder bovenvermeld parketnummer tegen verdachte gewezen;
- het rapport Ontneming onderzoek "Clenet" proces-verbaalnummer 03DRN14031-Clenet d.d. 21 oktober 2015 van Politie District Drenthe, Recherche Drenthe en Team Financiële Opsporing.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, welke zijn opgenomen in het eerdergenoemde veroordelend vonnis van 17 mei 2018, is komen vast te staan dat veroordeelde, als leider van een criminele organisatie zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, waarbij veroordeelde de aangevers heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten en van soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank neemt bij de beoordeling de ontnemingsvordering het Ontnemingsonderzoek "Clenet" proces-verbaalnummer 03DRN14031-Clenet d.d. 21 oktober 2015 van Politie District Drenthe, Recherche Drenthe en Team Financiële Opsporing, tot uitgangspunt. In deze ontnemingsrapportage is primair uitgegaan van de concrete bevindingen van het onderzoek in de strafzaak.
Uit voornoemd onderzoek blijkt dat de officier van justitie heeft besloten dat niet alle aangiften die binnen het onderzoek Clenet zijn verzameld, worden meegenomen op de tenlastelegging van de verdachte. De zaken zijn genummerd per aangifte. De eerste 15 zaken zijn volledig uitgerechercheerd. De zaken 16 t/m 44 geven naast de hoofdverdachten aan, welke verdachten nog meer bij die zaak betrokken zijn. De aangiften 45 t/m 60 zijn aangiften die niet verder zijn uitgerechercheerd.
Daarbij is er nog een aantal zaken gebleken uit overboekingen op de bankrekeningen van de betreffende moneymules. Deze zaken zijn in het strafrechtelijk onderzoek niet meegenomen, maar worden in het kader van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wel meegenomen.
Het gaat om de zaken 61 t/m 74
.In totaal hebben 74 zaken [1] bijgedragen aan de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aldus de rapportage.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de zaken 61 tot en met 74.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in de zaken 61 t/m 74 geen zaaksrelazen zijn gemaakt door het onderzoeksteam. Voorts bevinden zich in het rapport ten aanzien van deze zaken enkele summiere aangiftes van LMIO (Landelijk Meldpunt Internet Oplichting) en is er in een aantal zaken in het geheel geen aangifte bekend.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de zaken 61 t/m 74 [2] niet kunnen worden meegenomen bij de berekening van het door veroordeelde verkregen voordeel omdat er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat deze bedragen in verband staan met strafbare feiten die door veroordeelde zijn begaan. De rechtbank ziet daarom in deze zaken termen aanwezig om die bedragen in mindering te brengen.
Door de raadsman is gesteld dat bij een groot aantal zaken niet aangetoond kan worden dat veroordeelde betrokken is geweest en dat het niet aannemelijk is dat wederrechtelijk verkregen voordeel in die zaken aan veroordeelde ten goede is gekomen.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de zaken 1 tot en met 60.
De rechtbank heeft in haar vonnis van de hoofdzaak uitgebreid stilgestaan bij de werkwijze van het plegen van de internetoplichting, de criminele organisatie, de rol van elk van de veroordeelden in de criminele organisatie als ook de rol van de veroordeelden bij de bewezen verklaarde strafbare feiten.
Veroordeelde had naar het oordeel van de rechtbank telkens een leidinggevende en coördinerende rol tezamen met twee, eveneens veroordeelde, mededaders.
Deze drie leiders van de organisatie stuurden de zogenoemde ronselaars en cashers aan en bepaalden de verdeling van de opbrengst. Veroordeelde heeft een groot aandeel gehad in gedragingen die strekken tot de verwezenlijking van het tezamen en in vereniging met anderen plegen van internetoplichting en heeft daar financieel voordeel van genoten.
De rechtbank is, op basis van de hierna opgenomen indicatoren en de centrale rol van veroordeelde binnen de organisatie - in samenhang met de bewijsmiddelen in de strafzaak en het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel - van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde zich al langere tijd op grote schaal bezig hield met internetoplichting. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat sprake is van strafbaar handelen gedurende een langere periode dan de in de strafzaak bewezen verklaarde periode. Naar het oordeel van de rechtbank staat ook vast dat daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten door veroordeelde in de zaken 1 tot en met 60.
Indicatoren
Uit een aantal feiten en omstandigheden mag blijken dat het aannemelijk is dat de zaken 1 tot en met 60 toegerekend kunnen worden aan het criminele samenwerkingsverband van veroordeelde en zijn mededaders. Het gaat in alle zaken om de volgende overeenkomsten (de rechtbank verwijst hierbij ook naar de bewijsmiddelen zoals opgenomen in haar vonnis van 7 mei 2019):
- Type goederen
In alle zaken gaat het om bedrijfsmachines, zoals tractoren, shovels, kranen, kippers, machines voor de tuinbouw etc. De goederen werden meestal aangeboden op marktplaats, maar ook op speurders.n1 en op andere sites.
- De modus operandi van de oplichting
Uit veel aangiftes blijkt dat het slachtoffer contact opnam met het mobiele nummer bij de advertentie. Vervolgens diende het slachtoffer een vooruitbetaling te doen, veelal het hele bedrag en soms een deel van de totale som. Op het moment dat de oplichter het slachtoffer aan de telefoon had kwam er een chauffeur binnen, die toevallig een rit had naar de woonplaats van het slachtoffer. Vervolgens werd een factuur gemaild en werd ook nog BTW in rekening gebracht. Op de factuur stond de bankrekening van de moneymule.
Nadat het geld was overgeboekt en het slachtoffer weer contact opnam met het mobiele telefoonnummer bij de advertentie of van de chauffeur, werd er niet meer opgenomen.
- De gebruikte bedrijfsgegevens;
Op de facturen, die aan de slachtoffers werden verzonden door de oplichters, werden veelal de bedrijfsgegevens gebruikt van zelfde bedrijven. Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfsgegevens van in totaal 17 bedrijven werden gebruikt. Deze bedrijven waren hiervan zelf niet op de hoogte.
Uit het accountoverzicht dat door het bedrijf www.[bedrijf].nl uit Leiden [3] is aangeleverd, mag blijken dat in bepaalde zaken dezelfde accounts (e-mailadressen) van bedrijven zijn gebruikt als in andere zaken waarbij deze bedrijven ook zijn gebruikt.
- Gebruikte e-mailadressen
Bij het mailen met het slachtoffer werden aangemaakte hotmail-accounts gebruikt. Dit account was ook gekoppeld aan een geplaatste advertentie. De aangemaakte e-mailadressen hadden allemaal de bedrijfsnaam in zich, die ook werd gebruikt op de facturen. Zelfde e-mailadressen werden bij meerdere advertenties gebruikt. Deze e-mailadressen blijken ook uit het totaal overzicht van de overgeboekte bedragen [4] .
- Gebruik moneymule
In diverse zaken werd de bankrekening van dezelfde moneymule gebruikt.
Uit het onderzoek mag blijken dat alleen bankpassen werden gebruikt van de ING, Rabobank en ABN-AMRO. In telefoongesprekken werd de ING-pas een 'oranje' pas genoemd, een Rabobankpas, een 'goudkleurige' en een ABN-AMRO bankpas, een 'groene'. Uit de bankrekeningen van dezelfde moneymule, waarvan de bankrekening is gebruikt in verschillende zaken, blijkt het gebruik van dezelfde bankpas. Hieruit mag blijken dat dezelfde bankpas kennelijk in bezit is van dezelfde gebruiker/casher.
Ook blijkt dat in een aantal zaken de geplaatste advertenties werden betaald van de bankrekening van de betreffende moneymule [5] .
Ten aanzien van het verweer van de verdediging overweegt de rechtbank dat ontneming van voordeel dat voortkomt uit andere strafbare feiten, zonder dat deze onderdeel hebben uitgemaakt van een strafzaak, mogelijk is. De ontnemingsprocedure biedt veroordeelde namelijk de gelegenheid zich te verdedigen, waaronder ook wordt verstaan de gelegenheid aan te (doen) voeren dat en waarom er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat die andere feiten door veroordeelde zijn begaan. Ten aanzien van de andere feiten is niet vereist dat zij wettig en overtuigend bewezen zijn. Toereikend is dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde deze feiten heeft begaan. Het bewijsrecht omtrent de vragen of aannemelijk is dat er wederrechtelijk voordeel is verkregen en wat de omvang is, kenmerkt zich door een systeem dat bewijslastverdeling wordt genoemd.
Het Openbaar Ministerie moet het bewijs van alle relevante feiten en omstandigheden leveren, daaronder begrepen het bewijs van de feiten waarop het vermoeden wordt gebaseerd. In het kader van die bewijslastverdeling zal de verdediging tegenover de beredeneerde aanname in het ontnemingsrapport met goed onderbouwde stellingen dienen te komen.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie het bestaan van wederrechtelijk voordeel in de zaken 1 tot en met 60 aannemelijk heeft gemaakt via een ontnemingsrapport waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend. Bij die berekening heeft de officier van justitie tot op zekere hoogte gebruik gemaakt van vermoedens/algemeenheden.
Van veroordeelde mag worden verwacht dat hij wijst op specifieke feiten en omstandigheden die aan het gebruik van het vermoeden in de weg staan, of op de ondeugdelijkheid van de gehanteerde gegevens. Het is kortweg gezegd aan veroordeelde om deze berekening met goed onderbouwde stellingen te betwisten. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak van een dergelijke betwisting geen sprake is.
Verdeling opbrengsten
In het onderzoek mag uit verklaringen en tapgesprekken blijken dat er een bepaalde verdeling is geweest tussen de (hoofd)verdachten. In verklaringen is er nogal wisselend door verschillende verdachten verklaard omtrent de verdeling, maar steeds komt een verdeling naar voren naar het gelang het aantal personen dat 'mee deed' aan de betreffende oplichtingzaak. Het is verder aannemelijk dat een percentage van 30% werd uitbetaald aan de ronselaar. Met name [mededader 1] (mededader) heeft het daar over in tapgesprekken [6] .
De onderlinge verdeling tussen de hoofdverdachten is kennelijk ook 30% en mag ook als aannemelijk worden beschouwd [7] .
De rechtbank is uitgegaan van de veroordeling ter zake van medeplegen van oplichting in de strafzaak en ziet gelet op het verrichte onderzoek wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende aanknopingspunten om te komen tot een andere verdeling dan een pondspondsgewijze toerekening van het voordeel. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de door veroordeelde ontplooide activiteiten ten aanzien van de oplichting zijn te duiden als een nauwe en bewuste samenwerking met de beide andere leiders, terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat de veroordeelde slechts een geringe rol heeft gespeeld bij de internetoplichting. De inhoud van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en het verhandelde ter terechtzitting bieden onvoldoende aanknopingspunten voor een andere toerekening. In de hiervoor weergegeven overwegingen ten aanzien van de leidende rol van veroordeelde binnen de organisatie heeft de rechtbank ten aanzien van de toerekening van het voordeel geoordeeld dat de veroordeelde en de beide medeveroordeelden (eveneens leiders van de criminele organisatie) ieder 30% van de netto-opbrengst hebben ontvangen.
Op basis van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel is dan ook voldoende aannemelijk gemaakt, dat de verkregen bruto opbrengst per verdachte redelijkerwijs kan worden geschat op de bedragen zoals weergeven in de tabel op pagina 258A-259 van het relaas rapport wederrechtelijk verkregen voordeel.
Berekening schatting wederechtelijk verkregen voordeel
Volgens het overzicht van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel per verdachte [8] blijkt dat het totaalbedrag dat door de benadeelden is overgeboekt naar bankrekeningen van moneymules € 321.163,25 bedraagt. Ook blijkt uit dit overzicht dat in totaal een bedrag van € 55.179,02 op bankrekeningen van moneymules is achtergebleven, dan wel is teruggeboekt naar de benadeelden of waarop door de bank beslag is gelegd en vervolgens is teruggeboekt naar de benadeelden.
Derhalve kan er aan de drie hoofddaders ([mededader 1], [veroordeelde] en [mededader 2])
€ 265.984,23 worden toegerekend, waarvan tevens casher [mededader 3] en ronselaar [mededader 4] zijn betaald en de overige moneymules (€ 12.472,04). Er wordt vanuit gegaan dat [mededader 4] zelf de moneymules, van zijn vergoeding, heeft betaald. Deze kosten zijn becijferd op € 3.800.
Het netto totaalbedrag dat aan de (hoofd)daders is toegerekend bedraagt dan
€ 203.922,21 dat naar rato is verdeeld onder de drie hoofd.
Van de opbrengst per zaak zijn kosten voor vergoedingen aan moneymules, cashers en ronselaars afgetrokken, zoals in de overzichten per zaak (zie pagina 20 t/m 180) is weergegeven.
Daarnaast zijn kosten voor het plaatsen van advertenties, de aanschaf van telefoons en de kosten die zien op het internetgebruik eveneens in mindering gebracht.
Op grond van het vorenstaande wordt gesteld, dat veroordeelde een wederrechtelijk verkregen opbrengst heeft verkregen van € 74.338.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten per veroordeelde, met uitzondering van de zaken 61 tot en met 74, wordt geschat in het voormelde rapport. In dit rapport is naar het oordeel van de rechtbank een concludente en navolgbare berekening opgenomen van het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde heeft deze berekening niet of niet voldoende met steekhoudende argumenten weerlegd en niet in voldoende mate weersproken.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de berekening uit het rapport niet aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag te leggen.
Nu veroordeelde bij vonnis van 7 mei 2018 is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 4, 6, 7 en 8 (respectievelijk de zaken 9, 11, 12 en 13) is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van deze feiten geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. In deze zaken acht de rechtbank termen aanwezig om die betalingen in mindering te brengen.
Op grond van artikel 36e lid 9 Sr dient bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f Sr in mindering te worden gebracht, voor zover die is voldaan. Met de laatste toevoeging sedert de wetswijziging van 1 januari 2014 kunnen de bevoegdheden tot ontneming onverkort worden ingezet zolang niet is voldaan aan bedoelde betalingsverplichting.
De rechtbank is derhalve niet gehouden om betalingen aan de Staat in het kader van de schadevergoedingsmaatregel in mindering te brengen op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, indien die betalingen nog niet zijn voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank doet de wetswijziging niet af aan haar bevoegdheid daartoe.
In onderhavige zaak acht de rechtbank termen aanwezig om ten voordele van veroordeelde ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 1, 3 en 5 (respectievelijk de zaken 6, 8 en 10 ) het door deze feiten verkregen wederrechtelijk voordeel te verminderen met de door de rechtbank bij vonnis van 17 mei 2018 toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen in die zaken, zij het telkens tot de bedragen waarop het voordeel voor veroordeelde is becijferd.
Tot slot heeft de raadsman verzocht tot kwijtschelding van het wederrechtelijk verkregen voordeel nu veroordeelde met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijk nooit tot betaling van de ontneming zal kunnen komen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Niet is komen vast te staan of aannemelijk geworden dat veroordeelde in de toekomst, wanneer hij weer vrij komt, geen inkomsten zal (kunnen) verwerven is een kwijtschelding van de betalingsverplichting thans niet aan de orde.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat dient te betalen. Er zijn thans geen omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen leidt dit tot de volgende berekening:
Uitgaande van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, kan aan veroordeelde een bedrag van € 74.338
aan opbrengsten worden toegerekend. Daarop dient in mindering te worden gebracht telkens zijn aandeel in:
  • opbrengst zaken 61 t/m 74 € 9.436
  • opbrengst zaken 9, 11 en 13 (vrijspraken) € 2.387
  • opbrengst zaken 6, 8 en 10 (toegewezen vorderingen BP) € 3.870
  • gemaakte kosten.
De post “kosten” betreft: advertentiekosten, kosten simkaarten telefoons en kosten internet.
Het totaal aan advertentiekosten in de zaken 1 t/m 60 bedraagt € 1657,71, derhalve gemiddeld €27,63 per zaak.
De telefoonkosten worden analoog aan de het eerder genoemde rapport geschat op € 10,00 per zaak.
De internetkosten worden voor de periode 23-6-2014 t/m 2-3-2015, zijnde 252 dagen en derhalve 126 internetkaarten, begroot op € 1260,00 afgerond € 21,00 per zaak.
De veroordeelde is betrokken bij 56 zaken, waarvan in 4 zaken wel kosten zijn gemaakt, maar geen opbrengsten zijn gegenereerd; de rechtbank heeft ten voordele van veroordeelde in de berekening wel rekening gehouden met deze kosten. In 40 van de 56 zaken is veroordeelde gezamenlijk met twee andere hoofdverdachten en in 16 zaken telkens slechts met één van hen betrokken.
In getallen worden (afgerond) de volgende kosten aan hem toegerekend en in mindering gebracht op de opbrengsten:
Advertentiekosten: (40 x 27,60) :3 + (16 x 27,60) : 2 = € 588
Telefoonkosten: (40 x 10) : 3 + 16 x 10) : 2 = € 203
Internet: (40 x 21 ) : 3 + (16 x 21) : 2 = € 448
Op grond van het vorenstaande schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op het bedrag van
€ 57.406.
Redelijke termijn
Een veroordeelde heeft recht op berechting van zijn ontnemingszaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat op een ontnemingsvordering binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de veroordeelde en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijk termijn in deze zaak is aangevangen op 12 juni 2015. Vanaf die datum kon veroordeelde in redelijkheid verwachten dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zou worden gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn inzake het recht op een beslissing op de ontnemingsvordering is overschreden en zal de betalingsverplichting - in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad daarover - met € 5.000,00 verminderen.
Conclusie
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van
€ 52.406,00
(€ 57.406,00 minus € 5.000,00) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 52.406,00
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
€ 52.406,00(zegge: tweeënvijftigduizendvierhonderdzes euro) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze uitspraak is gegeven door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en
mr. E.C.M. Wolfert, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 juni 2019.
Mr. Wolfert en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.zie pagina 20-175 bespreking opbrengsten van alle 74 afzonderlijke zaken
2.zie pagina 147- 174
3.zie 126 nd bevel [bedrijf].nl pagina 1678-1733 van BOB 101
4.zie pagina 255-257
5.zie overzicht geldstromen wederrechtelijk verkregen voordeel pagina 195-254
6.zie pagina 176-180
7.zie pagina 180
8.zie pagina 258A-259