ECLI:NL:RBNNE:2019:281

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
18/930141-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en verduistering door verdachte en medeverdachte in horecagelegenheden en bij particulieren

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte gedurende bijna een jaar een groot aantal horecagelegenheden en particulieren heeft opgelicht. De verdachte en haar medeverdachte verbleven in verschillende hotels en bed & breakfasts zonder te betalen voor hun logies, maaltijden en consumpties. Daarnaast hebben zij meerdere personen bewogen om geld aan hen uit te lenen door zich voor te doen als bekenden of door gebruik te maken van valse voorwendselen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte een systematische en berekenende aanpak hanteerden, waarbij zij het vertrouwen van hun slachtoffers misbruikten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, mede gezien de ernst van de feiten en de uitgebreide recidive. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de vorderingen van benadeelde partijen, die schadevergoeding hebben geëist voor de geleden schade door de oplichtingen en verduisteringen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, waarbij de schadevergoeding werd vastgesteld op basis van de door hen ingediende bewijsstukken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930141-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 januari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
z.v.w.o.v.h.t.l.,
thans gedetineerd te PI Overijssel, PIV Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 januari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.M. Weijers, advocaat te Emmen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
Zij in of omstreeks de periode van 19 september 2017 tot en met 11 augustus 2018,
in de gemeente(n) Tubbergen en/of Dinkelland, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens)
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] (aangifte PL0600-2017470938, D3, blz 313)
- [slachtoffer 2] en/of [benadeelde partij 2] (aangifte PL0600-2018377271, D15, blz. 402), en/of
- [slachtoffer 3] en/of [benadeelde partij 3] (aangifte PL0600-2018367977, D16, blz. 413),
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking
stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld,
hebbende verdachte en/of verdachte mededader(s) toen, aldaar, met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - valseljk listiglijk en/of bednegeljk en/of in strijd met de waarheid, zich voorgedaan als bonafide hotelgast(en), althans (een) perso(o)n(en) die tegen betaling wilde(n) logeren en daar tegen betaling (een) maaltijd(en) en/of (een) ontbijt en/of (andere) consumpties wilde gebruiken, en/of onder/met valse naam en/of vals adres en/of vals emailadres zich aangemeld en/of ingeschreven
en aldus/althans die [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] , [slachtoffer 2] en/of [benadeelde partij 2]
, en/of [slachtoffer 3] en/of [benadeelde partij 3] , en/of (telkens) heeft/hebben bewogen tot afgifte aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) van één of meer maaltijden en/of een of meer ontbijt(en) en/of die consumpties en/of het verschaffen van logies;
2.
Zij in of omstreeks de periode van 5 november 2017 tot en met 30 juli 2018, in gemeente(n) Delfzijl, Emmen, Noordwijk, Gulpen-Wittem, Overbetuwe, Berg en Dal, Stadskanaal, en/of Bergen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 4] te Noordwijk (aangifte PL1500-20 17323628, E2, blz 483)
- [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] te Delfzijl (aangifte Pl0100-2018026210, Eb, blz 519)
- [slachtoffer 7] te Emmen (aangifte PL0100-2018094253, E16, blz 546)
- [slachtoffer 8] te Gulpen (aangifte PL2300-20 18095696, E21, blz 575)
- [slachtoffer 9] te Eist (aangifte PL0600-201 8296025, E 24, blz 608)
- [slachtoffer 10] te Groesbeek (aangifte PL0600-20b 8307183, E26, blz 617)
- [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] te Stadskanaal (aangifte PL0100-2018207637, E3b, blz 633),
- [slachtoffer 13] te Hallum (aangifte PL0100-2018215862, E35, blz 648), en/of
- [slachtoffer 14] te Bergen (aangifte PL100-2018l80891, E38, blz 661)
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, hebbende verdachte en/of verdachte mededader(s) toen, aldaar, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk listiglijk en/of bedriegelijk en/of in strijd met de waarheid,
zich voorgedaan als (oud)kennis(sen), (oud)collega(’s), (oud)streekgeno(o)t(en), en/of
kerk/geloofsgeno(o)t(en) van bovenvermelde aangever(s) en/of (aldus) het vertrouwen van die/dat aangever(s) wist(en) te winnen en/of (vervolgens) zei(den) dat zij/hij/ze hun/zijn/haar (bank)pasje(s) thuis had(den) laten liggen en/of vergeten was/waren en/of was/waren kwijtgeraakt en/of gestolen en/of dat zij/hij/ze nu geen/onvoldoende geld had(den) om tijd te overbruggen totdat dochter/zoon die/dat pasje(s) kon komen brengen en/of zij/hij/ze zolang geld kond(en) lenen, en/of dat als zij/hij/ze die/dat pasje(s) weer had(den) (dan) zou(den) terugbetalen
en aldus/althans die [slachtoffer 4] te Noordwijk, [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] te Delfzijl, [slachtoffer 7] te Emmen, [slachtoffer 8] te Gulpen, [slachtoffer 9] te Eist, [slachtoffer 10] te Groesbeek, [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] te Stadskanaal, [slachtoffer 13] te Hallum, en/of [slachtoffer 14] te Bergen (telkens) heeft/hebben bewogen tot afgifte aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) van één of meer geldbedragen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] in of omstreeks of omstreeks de periode van 5 november 2017 tot
en met 30 juli 2018, in gemeente(n) Delfzijl, Emmen, Noordwijk, Gulpen-Wittem,
Overbetuwe, Berg en Dal, Stadskanaal, en/of Bergen, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 4] te Noordwijk (aangifte PL1500-20 17323628, E2, blz 483)
- [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] te Delfzijl (aangifte P10100-2018026210, F10, blz 519)
- [slachtoffer 7] te Emmen (aangifte PL0100-2018094253, E16, blz 546)
- [slachtoffer 8] te Gulpen (aangifte PL2300-2018095696, F21, blz 575)
- [slachtoffer 9] te Eist (aangifte PL0600-2018296025, E 24, blz 608)
- [slachtoffer 10] te Groesbeek (aangifte PL0600-2018307183, F26, blz 617)
- [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] te Stadskanaal (aangifte PL0100-2018207637, F31, blz 633),
- [slachtoffer 13] te Hallum (aangifte PL0100-2018215862, F35, blz 648), en/of
- [slachtoffer 14] te Bergen (aangifte PL100-2018180891, E38, blz 661)
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een
dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld
en/of het teniet doen van een inschuld,
door toen, aldaar, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk listiglijk en/of bedriegelijk en/of in strijd met de waarheid,
zich voorgedaan als (oud)kennis, (oud)collega, (oud)streekgenoot, en/of kerk/geloofsgenoot
van bovenvermelde aangever(s) en/of (aldus) het vertrouwen van die/dat aangever(s) wist te
winnen en/of (vervolgens) zei dat hij/zij zijn/hun (bank)pasje(s) thuis had(den) laten liggen
en/of vergeten was/waren en/of was/waren kwijtgeraakt en/of gestolen en/of dat hij/zij nu
geen/onvoldoende geld had(den) om de tijd te overbruggen totdat dochter/zoon die/dat pasje(s) kon komen brengen en/of hij zolang geld kon lenen, en/of dat als hij/zij die/dat pasje(s) weer had(den) (dan) zou(den) terugbetalen
en aldus/althans die [slachtoffer 4] te Noordwijk, [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] te Delfzijl, [slachtoffer 7] te Fmmen, [slachtoffer 8] te Gulpen, [slachtoffer 9] te Flst, [slachtoffer 10] te Groesbeek, [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] te Stadskanaal, [slachtoffer 13] te IHallum en/of [slachtoffer 14] te Bergen (telkens) heeft bewogen tot afgifte aan die [medeverdachte] van één of meer geldbedragen;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks of omstreeks de periode van 5 november 2017 tot en met 30juli 2018, in gemeente(n) Delfzijl, Emmen, Noordwijk, Gulpen-Wittem, Overbetuwe, Berg en Dal, Stadskanaal, en/of Bergen, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door toen en daar (telkens) opzettelijk met/voor die [medeverdachte] mee te gaan naar die aangever(s) en/of met hen/haar/hem te praten en/of hen/haar/hem vertrouwen te winnen en/of het verhaal van die [medeverdachte] te bevestigen;
3)
zij in of omstreeks de periode van 7 september 2017 tot en met 2 juni 2018 in de gemeente(n) Winsum, Meppel, Noordenveld, en/of Meierijstad, in elk geval
in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer fietsen, in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
- [slachtoffer 15] (aangifte PL0100-2017254684, D2, blz 306),
- [slachtoffer 16] , (aangifte PL0 100-2018055696, D9, blz 348), en/of
- [slachtoffer 17] en/of [slachtoffer 18] (aangifte PL2100-2018108202, D13, blz 384),
in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar
mededader(s);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 7 september 2017 tot en met 2juni 2018 in de gemeente(n) Winsum, Meppel, Noordenveld, en/of Meierijstad, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
opzettelijk
een of meer fietsen, in elk geval (telkens) enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan
- [slachtoffer 15] (aangifte PLO 100-2017254684, D2, blz 306),
- [slachtoffer 16] , (aangifte PLO 100-2018055696, D9, blz 348), en/of
- [slachtoffer 17] en/of [slachtoffer 18] (aangifie PL2100-20181O8202, D13, blz 384),
in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar
mededaders,
en welk goed verdachte en/of haar mededaders (telkens) anders dan door
misdrijf onder zich hadden, te weten van aangever(s) geleend, wederrechtelijk
zich heeft toege-eigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3 subsidiair. Zij baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte. Met betrekking tot feit 3 subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte en haar medeverdachte de fietsen met toestemming van de eigenaren onder zich heeft gekregen, vervolgens heeft ontvreemd (dat wil zeggen niet teruggebracht) en verkocht en zij zich hiermee wederrechtelijk de fietsen hebben toegeëigend.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangegeven dat een bewezenverklaring kan volgen overeenkomstig de hiervoor weergegeven vordering van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht feit 3 primair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij als volgt. De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte de fietsen anders dan door een misdrijf onder zich hadden, nu uit de aangiftes van [slachtoffer 15] , [slachtoffer 16] en [slachtoffer 17] / [slachtoffer 18] blijkt dat verdachte en medeverdachte de fietsen mochten lenen van aangevers. Vervolgens hebben verdachte en medeverdachte samen de fietsen ontvreemd en verkocht. Daarmee hebben zij zich de fietsen wederrechtelijk toegeëigend.
Medeplegen
Uit de inhoud van de hieronder genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en haar medeverdachte een substantiële (wisselende) bijdrage hebben geleverd aan de oplichtingen en de verduisteringen zoals ten laste gelegd, waaruit volgt dat zij bewust en nauw hebben samengewerkt.
Voorafgaand aan de oplichtingen hebben zij beiden werk verricht. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] zochten op internet (in de bibliotheek) naar geschikte personen. Vaak vond medeverdachte deze, maar het kwam ook voor dat verdachte deze vond. Bij de uitvoering waren beiden voorts aanwezig. Aangevers spreken in de aangifte steeds over de man én de vrouw. Zij bezochten veelal samen de aangevers en vertelden beiden in elkaars bijzijn verhalen in strijd met de waarheid.
Zoals hiervoor reeds uiteen is gezet hebben verdachte en haar medeverdachte zich voorts samen schuldig gemaakt aan de verduistering van de fietsen toebehorende aan aangevers
[slachtoffer 15] , [slachtoffer 16] en [slachtoffer 17] / [slachtoffer 18] . Immers, ze zijn beiden op geleende fietsen weggefietst en hebben deze fietsen daarna verkocht en gedeeld in de opbrengst.
De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 januari 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 12 oktober 2017, opgenomen op pagina 313 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018217072 d.d. 4 december 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (namens [benadeelde partij 1] );
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 21 augustus 2018, opgenomen op pagina 402 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] (namens [benadeelde partij 2] );
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 augustus 2018, opgenomen op pagina 413 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] (namens rechtspersoon [benadeelde partij 3] ):
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 13 november 2017, opgenomen op pagina 483 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4] ;
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 26 augustus 2018, opgenomen op pagina 519 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5] ( mede namens [slachtoffer 6] ):
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 april 2018, opgenomen op pagina 546 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 7] ;
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 26 juni 2018, opgenomen op pagina 575 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 8] ;
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 4 juli 2018, opgenomen op pagina 608 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 9] ;
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 augustus 2018, opgenomen op pagina 617 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 10] ;
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 21 augustus 2018, opgenomen op pagina 633 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 11] (mede namens [slachtoffer 12] );
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 20 augustus 2018, opgenomen op pagina 648 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 13] ;
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 17 september 2018, opgenomen op pagina 661 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 14] ;
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 25 september 2017, opgenomen op pagina 306 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 15] ;
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 12 maart 2018, opgenomen op pagina 348 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 16] ;
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 4 juni 2018, opgenomen op pagina 384 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 17] (mede namens [slachtoffer 18] ).
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Modus operandi
De rechtbank stelt vast dat bij de aan verdachte en medeverdachte ten laste gelegde feiten steeds gebruik is gemaakt van dezelfde handelswijzen. Verdachte en medeverdachte hebben bij een groot aantal hotels en bed & breakfasts verbleven, zonder te betalen voor logies, eten en consumpties. Voorts blijkt dat verdachte en medeverdachte meerdere personen hebben bewogen om geld aan hen uit te lenen. Soms was sprake van beide situaties waarbij de genoemde handelswijzen in elkaar overliepen.
Wanneer verdachte en medeverdachte bij een hotel of bed & breakfast verbleven werd vaak voor één nacht vooruitbetaald. Daarna verbleven zij vervolgens meerdere nachten in het hotel of de bed & breakfast. Zij gaven daarbij een valse naam en adres op en vertelden het verhaal dat zij in de regio verbleven, omdat zij voornemens waren om een huis in de buurt te kopen. Vervolgens gingen zij weg zonder te betalen, waarbij zij (toilet)spullen achterlieten in de kamer om de schijn te wekken dat zij nog terug zouden komen.
Ingeval sprake was van het uitlenen van geld door aangever(s) aan verdachte en/of medeverdachte werd er steeds gebruik gemaakt van een niet op waarheid berustend verhaal. Op deze manier werd er een ingang gevonden voor een gesprek met de desbetreffende aangever. Verdachte en medeverdachte deden veelal vooraf onderzoek naar de persoon van de aangevers, bijvoorbeeld bij de plaatselijke bibliotheek of bij de plaatselijke kerk. Aangevers hadden veelal eerst contact met medeverdachte. Vervolgens kwamen verdachte en medeverdachte samen op bezoek bij aangevers thuis. Er werd dan over de kerk, de luchtmacht en privézaken gesproken; dit alles, om het vertrouwen van de aangevers te winnen. Verdachte en medeverdachte vertelden meerdere malen dat zij op zoek waren naar een koophuis in de buurt. Vervolgens vertelden zij dat zij hun (portemonnee met) pinpas vergeten waren dan wel dat deze gestolen was. Daarna vroegen zij aangevers of zij geld van hen mochten lenen totdat hun zoon of dochter hun pinpas zou brengen of totdat zij op andere wijze weer de beschikking over hun pinpas zouden krijgen. Daarbij werd afgesproken dat verdachte en medeverdachte het geleende geld zouden terugbetalen zodra zij weer de beschikking over hun pinpassen zouden hebben. Verdachte en medeverdachte hebben het geleende geld evenwel nooit terugbetaald. Desgevraagd hebben verdachte en medeverdachte ter terechtzitting met zoveel woorden verklaard dat zij ook nooit van plan zijn geweest het geleende geld terug te betalen. Aldus hebben verdachte en medeverdachte een groot aantal bedrijven en personen opgelicht door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 19 september 2017 tot en met 11 augustus 2018, in de gemeenten Tubbergen en Dinkelland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] ,
- [slachtoffer 2] en/of [benadeelde partij 2] en
- [slachtoffer 3] en/of [benadeelde partij 3] ,
telkens heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het verlenen van een dienst,
hebbende verdachte en verdachtes mededader toen, aldaar, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zich voorgedaan als bonafide hotelgasten, en/of onder/met valse naam en/of vals adres en/of vals emailadres zich aangemeld en/of ingeschreven en aldus die [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] , [slachtoffer 2] en/of [benadeelde partij 2] , en [slachtoffer 3] en/of [benadeelde partij 3] , en telkens hebben bewogen tot afgifte aan verdachte en verdachtes mededader van maaltijden en/of ontbijten en/of consumpties en het verschaffen van logies;
2.
zij in de periode van 5 november 2017 tot en met 30 juli 2018, in de gemeenten Delfzijl, Emmen, Noordwijk, Gulpen-Wittem, Overbetuwe, Berg en Dal, Stadskanaal, enBergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 4] te Noordwijk,
- [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] te Delfzijl,
- [slachtoffer 7] te Emmen,
- [slachtoffer 8] te Gulpen,
- [slachtoffer 9] te Eist,
- [slachtoffer 10] te Groesbeek,
- [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] te Stadskanaal,
- [slachtoffer 13] te Hallum en
- [slachtoffer 14] te Bergen,
telkens heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, hebbende verdachte en verdachtes mededader toen, aldaar, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
zich voorgedaan als (oud)kennis(sen), (oud)collega, (oud)streekgeno(o)t(en), en/of
kerk/geloofsgeno(o)t(en) van bovenvermelde aangevers en/of (aldus) het vertrouwen van die aangevers wist(en) te winnen en/of (vervolgens) zei(den) dat zij/hij/ze hun/zijn/haar (bank)pasje(s) thuis had(den) laten liggen en/of vergeten was/waren en/of was/waren kwijtgeraakt en/of gestolen en/of dat zij/hij/ze nu geen/onvoldoende geld had(den) om tijd te overbruggen totdat dochter/zoon die/dat pasje(s) kon komen brengen en/of zij/hij/ze zolang geld kond(en) lenen, en/of dat als zij/hij/ze die/dat pasje(s) weer had(den) (dan) zou(den) terugbetalen
en aldus die [slachtoffer 4] te Noordwijk, [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] te Delfzijl, [slachtoffer 7] te Emmen, [slachtoffer 8] te Gulpen, [slachtoffer 9] te Eist, [slachtoffer 10] te Groesbeek, [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] te Stadskanaal, [slachtoffer 13] te Hallum, en/of [slachtoffer 14] te Bergen (telkens) heeft/hebben bewogen tot afgifte aan verdachte en/of verdachtes mededader van geldbedragen;
3)
zij in of omstreeks de periode van 7 september 2017 tot en met 2juni 2018 in de gemeenten Winsum, Meppel, Noordenveld, en Meierijstad,
tezamen en in vereniging met een ander,
meermalen, telkens opzettelijk fietsen, toebehorende aan
- [slachtoffer 15] ,
- [slachtoffer 16] ,
- [slachtoffer 17] en [slachtoffer 18] ,
en welk goed verdachte en haar mededaders telkens anders dan door
misdrijf onder zich hadden, te weten van aangevers geleend, wederrechtelijk
zich heeft toegeëigend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
2. medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
3. subsidiair. medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3 subsidiair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft rekening gehouden met de door verdachte ter zitting erkende ad informandum gevoegde feiten. Daarnaast heeft de officier als bijkomende straf de openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak in vakbladen voor de hotelbranche gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden die in lijn zijn met de over verdachte opgemaakte rapportages, te weten het reclasseringsadvies van 24 december 2018 respectievelijk 7 november 2018 en het psychologisch onderzoek van 10 december 2018. Daarbij heeft de raadsvrouw in het bijzonder aangevoerd dat er in ieder geval oog moet zijn voor de financiële situatie van verdachte. De door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten kunnen tevens worden afgedaan en worden verdisconteerd in de straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de voornoemde rapportages van verdachte, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 december 2018, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan. Het gaat om ad info gevoegde feiten, die qua modus operandi vergelijkbaar zijn met de feiten welke zijn tenlastegelegd onder 1 en 2.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 16 augustus 2018 hebben verdachte en medeverdachte zich gemeld bij de politie in Assen nadat zij in de media in verband waren gebracht met diverse oplichtingspraktijken. Na verificatie en overleg met de officier van justitie werden beide verdachten buiten heterdaad aangehouden.
Nadat vervolgens in de media werd bekendgemaakt dat beide verdachten zich hadden gemeld, volgden diverse aangiften. Het dossier bevat meer dan vijftig aangiftes uit het hele land van oplichting en/of diefstal/verduistering. Daarnaast werd een inventarisatie gemaakt van de gedupeerde rechtspersonen en natuurlijke personen in Nederland. Uiteindelijk hebben 51 benadeelde partijen een vordering tot schadevergoeding ingediend, waarvan 24 vorderingen betrekking hebben op hetgeen verdachte wordt verweten.
Verdachte heeft samen met haar medeverdachte bijna een jaar lang een groot aantal horecagelegenheden opgelicht. Als gevolg hiervan hebben deze schade geleden, waarbij het niet alleen gaat om onbetaalde rekeningen, maar ook om sloten die vervangen moesten worden. Dit, omdat verdachte en haar medeverdachte, bij hun vertrek uit de accommodaties, de sleutels ervan plachten mee te nemen om de indruk te wekken dat zij nog terugkwamen. Verdachte en haar medeverdachte hebben bovendien op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van de eigenaren en het personeel. Zij hebben zich sympathiek en vriendschappelijk voorgedaan, en in enkele gevallen zelfs met de eigenaren in hun privétijd geborreld of gegeten. Er werd bewust gekozen voor kleinschalige hotels en bed & breakfasts, omdat daar veelal niet vooraf betaald hoeft te worden. Ook vroegen verdachte en haar medeverdachte soms of ze één of twee nachten konden blijven slapen en betaalden dan vooraf. Na op die manier het vertrouwen te hebben gewonnen werd vervolgens gevraagd of ze nog een paar dagen konden blijven. Op de afgesproken vertrekdag gingen verdachte en haar medeverdachte er dan zonder te betalen vandoor, waarbij in een aantal gevallen ook nog de bij de accommodatie behorende - aan hen uitgeleende - fietsen werden meegenomen en vervolgens verkocht. Verdachte en haar medeverdachte hebben meermalen bewust persoonlijke bezittingen van geringe waarde achtergelaten om, op die wijze, de (latere) aangevers op het verkeerde been te zetten.
Voorts hebben verdachte en medeverdachte samen meerdere personen opgelicht. Ook hier is het schadebedrag zeer groot en hebben de verdachten het vertrouwen van de slachtoffers beschaamd. Verdachten kwamen zelfs bij de slachtoffers thuis. Er werd bewust en telkens misbruik gemaakt van de loyaliteit en het kameraadschap zoals dat bestaat onder oud-militairen. Op deze berekenende wijze werd misbruik gemaakt van de bereidheid van gelovigen om hun geloofsgenoten, of simpelweg hun medemens, te helpen. Uit de aangiftes en de vorderingen benadeelde partijen blijkt dat aangevers zich enorm bedonderd voelen. Zij hebben als gevolg van het handelen van verdachte en mededachte een grote deuk in het vertrouwen in de medemens opgelopen.
Door aldus op voornoemde wijze(n) te handelen heeft verdachte op een zeer grove manier misbruik gemaakt van het vertrouwen en de goedwillendheid van mensen. Dit rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie van 14 december 2018, het reclasseringsadvies van 7 november 2018 respectievelijk 24 december 2018 en het psychologisch onderzoek van 10 december 2018.
De reclassering concludeert in voornoemde adviezen dat zij geen mogelijkheden ziet tot een gedragsverandering door middel van reclasseringstoezicht. In voornoemd psychologisch onderzoek concludeert de deskundige dat er onvoldoende informatie over de persoon van verdachte verkregen is om te kunnen beoordelen of sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Gezien de eerdere vier veroordelingen voor soortgelijke feiten, het aantal bewezen en erkende ad informandum gevoegde feiten, in combinatie met de ernst van de feiten acht de rechtbank – mede gelet op de bevindingen van de deskundige en reclassering – een forse gevangenisstraf passend, zulks uit het oogpunt van vergelding en preventie. De rechtbank zal dan ook de eis van de officier van justitie, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, volgen. Van belang acht de rechtbank daarbij met name dat verdachte lijkt te volharden in het plegen van oplichting en vergelijkbare vermogensfeiten.
De rechtbank zal niet overgaan tot de openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak in vakbladen voor de hotelbranche. De officier van Justitie heeft niet aangegeven, in welk blad, of welke bladen die publicatie zou moeten plaatsvinden. In de visie van de rechtbank is de vordering van de officier van justitie te weinig specifiek.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem/haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit of het ad informandum gevoegde feit, alsmede de gronden waarop deze berust, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:

Met betrekking tot de ten laste gelegde feiten:

Ten aanzien van feit 1:

1. [benadeelde partij 1] t.a.v. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 1.444,20 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 2] t.a.v. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 1.065,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;

Ten aanzien van feit 2:

3. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 90,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
4. [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , tot een bedrag van € 300,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en
€ 34,72 aan reiskosten;
5. [slachtoffer 7] , tot een bedrag van € 200,--ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
6. [slachtoffer 8] , tot een bedrag van € 350,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
7.[slachtoffer 9] , tot een bedrag van € 150, -- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
8. [slachtoffer 10] , tot een bedrag van € 200,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
9. [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] , tot een bedrag van € 150,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
10. [slachtoffer 14] , tot een bedrag van € 100,-- ter vergoeding van materiële schade en tot een bedrag van € 100,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;

Ten aanzien van feit 3:

11. [slachtoffer 15] , tot een bedrag van € 1.855,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente sinds de schade is ontstaan;
12. [slachtoffer 16] , tot een bedrag van € 1.324,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
13. [slachtoffer 17] , tot een bedrag van € 855,93 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente sinds de schade is ontstaan.

Met betrekking tot de ad informandum gevoegde feiten:

Ten aanzien van ad info feit 1:

14. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 300,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente sinds de schade is ontstaan;

Ten aanzien van ad info feit 3:

15. [benadeelde partij 4] t.a.v. [slachtoffer 19] , tot een bedrag van € 597,44 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;

Ten aanzien van ad info feit 4:

16. [benadeelde partij 5] t.a.v. [slachtoffer 20] , tot een bedrag van € 470,15 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente sinds de schade is ontstaan;

Ten aanzien van ad info feit 6:

17. [slachtoffer 21] , tot een bedrag van € 470,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente sinds de schade is ontstaan;

Ten aanzien van ad info feit 7:

18. [slachtoffer 22] , tot een bedrag van € 168,95 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;

Ten aanzien van ad info feit 9:

19. [benadeelde partij 6] t.a.v. [slachtoffer 23] , tot een bedrag van € 300 ter vergoeding van materiele schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;

Ten aanzien van ad info feit 10:

20. [slachtoffer 24] , tot een bedrag van € 482,50 ter vergoeding van materiele schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;

Ten aanzien van ad info feit 13:

21. [benadeelde partij 7] t.a.v. [slachtoffer 25] , tot een bedrag van € 538,-- ter vergoeding van materiele schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;

Ten aanzien van ad info feit 14:

22. [benadeelde partij 8] t.a.v. [slachtoffer 26] , tot een bedrag van € 265,51 ter vergoeding van materiele schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;

Ten aanzien van ad info feit 15:

23. [slachtoffer 27] , tot een bedrag van € 717,20 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;

Ten aanzien van ad info feit 16:

24. [slachtoffer 28] , tot een bedrag van € 387,59 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente sinds de schade is ontstaan en proceskosten ter hoogte van € 35,--;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – behoudens de hieronder genoemde vorderingen – de vorderingen (hoofdelijk) kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 15] (nr. 11) kan de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 1.805,--. Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 16] (nr. 12) dient de vordering te worden toegewezen tot een bedrag van € 799.--, en voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voor zover een vordering benadeelde partij betrekking heeft op een niet natuurlijke persoon waarbij geen uittreksel van de Kamer van Koophandel of een machtiging is overlegd heeft de officier van justitie gevorderd om het gehele gevorderde bedrag ambtshalve op te leggen als schadevergoedingsmaatregel.
Tevens wordt – waar de officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering – door de officier van justitie de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat – behoudens de hieronder genoemde vorderingen – de vorderingen (hoofdelijk) kunnen worden toegewezen. De raadsvrouw heeft daarbij drie kanttekeningen geplaatst. Indien en voor zover benadeelde partijen rechtspersonen zijn, dient er bij het voegingsformulier een uittreksel van de Kamer van Koophandel te zijn gevoegd. Indien een degelijk uittreksel ontbreekt dient de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard. Indien en voor zover er materiële schade wordt gevorderd dient deze schade te zijn voorzien van bewijsstukken (nota’s). Indien deze bewijsstukken ontbreken dient de vordering (partieel) niet ontvankelijk te worden verklaard. Tot slot meent de raadsvrouw dat immateriële schadevergoedingen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard. In enkele gevallen worden deze geclaimd. In de visie van de raadsvrouw is dit deel van de vorderingen onvoldoende onderbouwd. De raadsvrouw meent dat alle benadeelde partijen in dit opzicht gelijk dienen te worden behandeld.
Anders dan de officier van justitie heeft de raadsvrouw tot het navolgende geconcludeerd met betrekking tot de hieronder genoemde benadeelde partijen.
De vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] (nr. 2) kan worden toegewezen tot € 1.065,--. De gevorderde opslagkosten ter hoogte van € 70,-- komen niet voor toewijzing in aanmerking.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 16] (nr. 12) kan worden toegewezen tot een bedrag van € 842. De vordering met betrekking tot [slachtoffer 17] (nr. 13) kan tot een bedrag van € 796,63 worden toegewezen, nu de reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering benadeelde partij van [slachtoffer 19] (nr. 15) kan worden toegewezen met uitzondering van de nieuwe sleutels ten bedrage van € 133,54, nu deze niet zijn onderbouwd met een nota. De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 24] (nr. 20) is toewijsbaar tot een bedrag ter hoogte van €164,-- nu het bedrag fors afwijkt van het opgegeven bedrag in de aangifte en de vordering bovendien niet is onderbouwd met een nota. De vordering ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 26] (nr. 22) is toewijsbaar tot een bedrag ter hoogte van € 166,30, omdat het bedrag zoals opgegeven in de aangifte als uitgangspunt genomen dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
Voor zover vastgesteld kan worden dat het bij de benadeelde partij mogelijk om een rechtspersoon gaat, en een uittreksel van de Kamer van Koophandel ontbreekt en/of een machtiging ontbreekt, zal de rechtbank de vordering ambtshalve als schadevergoedingsmaatregel toewijzen. Voor zover bewijsstukken ontbreken van (bijvoorbeeld) aan verdachte (en medeverdachte) geleende bedragen zal de rechtbank het bedrag naar redelijkheid vaststellen op het bedrag dat de benadeelde partij vordert en door verdachte niet is betwist. Indien en voor zover een benadeelde partij immateriële schade claimt zal de rechtbank dit deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren, als zijnde onvoldoende onderbouwd. Het is op zichzelf begrijpelijk dat het handelen van verdachte gevoelens van teleurstelling en boosheid heeft opgewekt in combinatie met een geschaad vertrouwen in de medemens, maar niet is komen vast te staan dat bij de benadeelden die immateriële schade vorderen sprake is van concreet psychisch lijden waarvoor schadevergoeding gerechtvaardigd is.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de hiervoor genoemde benadeelde partijen:

1. [slachtoffer 1] , 3. [slachtoffer 4] , 4. [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , 5. [slachtoffer 7] , 6. [slachtoffer 8] , 7. [slachtoffer 9] , 8. [slachtoffer 10] , 9. [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] , 11. [slachtoffer 15] , 13. [slachtoffer 17] , 14. [slachtoffer 4] , 15. [benadeelde partij 4] t.a.v. [slachtoffer 19] , 17. [slachtoffer 21] , [benadeelde partij 5] t.a.v. [slachtoffer 20] , 18. [slachtoffer 22] , 19. [benadeelde partij 6] t.a.v. [slachtoffer 23] , 20. [slachtoffer 24] , 21. [benadeelde partij 7] t.a.v. [slachtoffer 25] , 22. [benadeelde partij 8] t.a.v. [slachtoffer 26] , 23. [slachtoffer 27] en 24. [slachtoffer 28] ,

de gestelde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit dan wel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht deze vorderingen, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en zijn raadsvrouw zijn weersproken, derhalve gerond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vordering van benadeelde partijen [slachtoffer 1] (nr. 1), [slachtoffer 24] , (nr. 20), [slachtoffer 19] (nr. 15), [slachtoffer 22] (nr. 18), [slachtoffer 26] (nr. 22) en [slachtoffer 25] (nr. 21), dat deze weliswaar niet zijn voorzien van een uittreksel van de Kamer van Koophandel of een machtiging, maar dat uit de op deze vordering betrekking hebbende stukken kan worden afgeleid dat benadeelde partijen schade hebben geleden en deze vergoed willen hebben. Voorts staat onvoldoende vast dat het hierbij gaat om rechtspersonen. De rechtbank acht deze benadeelde partijen dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de hiervoor genoemde benadeelde partij:

2. [benadeelde partij 2] t.a.v. [slachtoffer 2] ,

de gestelde schade tot een bedrag van € 995,-- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte en haar raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, te weten € 70,-- inhoudende opslagkosten, niet-ontvankelijk is, nu dit deel onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de hiervoor genoemde benadeelde partij:

10. [slachtoffer 14] ,

de gestelde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit dan wel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte en haar raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de hiervoor genoemde benadeelde partij:

12. [slachtoffer 16] ,

de gestelde schade tot een bedrag van € 899,-- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank stelt het bedrag van de fietsen – mede gelet op de afschrijving vanwege de ouderdom van de fietsen – vast op € 450,-- respectievelijk € 50,-- . De gevorderde verblijfskosten, ter hoogte van € 399,-- zijn voorts niet onaannemelijk. De rechtbank acht dit deel van de vordering, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, te weten € 425,-- niet-ontvankelijk is, nu dit deel onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit dan wel het door haar erkende ad informandum gevoegde feit, waar voornoemde vorderingen van benadeelde partijen betrekking op heeft, samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Ten aanzien van de toegewezen vorderingen en het toegewezen deel van de vorderingen acht de rechtbank telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade en om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vervangende hechtenis telkens te bepalen op het minimum van 1 dag, zoals door de raadsvrouw is verzocht.
De rechtbank acht voorts geen termen aanwezig om daarbij een termijnbetaling te bepalen, zoals eveneens door de raadsvrouw is verzocht. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte – al dan niet vertegenwoordigd door haar bewindvoerder - in overleg met het CJIB tot een betalingsregeling kan komen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen

Volgt beslissingen op de vorderingen benadeelde partijen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. R. Depping en mr. M.A.M. Wolters, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Kanhai, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 januari 2019.