Met betrekking tot de ad informandum gevoegde feiten:
Ten aanzien van ad info feit 1:
14. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 300,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente sinds de schade is ontstaan;
Ten aanzien van ad info feit 3:
15. [benadeelde partij 4] t.a.v. [slachtoffer 19] , tot een bedrag van € 597,44 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
Ten aanzien van ad info feit 4:
16. [benadeelde partij 5] t.a.v. [slachtoffer 20] , tot een bedrag van € 470,15 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente sinds de schade is ontstaan;
Ten aanzien van ad info feit 6:
17. [slachtoffer 21] , tot een bedrag van € 470,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente sinds de schade is ontstaan;
Ten aanzien van ad info feit 7:
18. [slachtoffer 22] , tot een bedrag van € 168,95 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
Ten aanzien van ad info feit 9:
19. [benadeelde partij 6] t.a.v. [slachtoffer 23] , tot een bedrag van € 300 ter vergoeding van materiele schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
Ten aanzien van ad info feit 10:
20. [slachtoffer 24] , tot een bedrag van € 482,50 ter vergoeding van materiele schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
Ten aanzien van ad info feit 13:
21. [benadeelde partij 7] t.a.v. [slachtoffer 25] , tot een bedrag van € 538,-- ter vergoeding van materiele schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
Ten aanzien van ad info feit 14:
22. [benadeelde partij 8] t.a.v. [slachtoffer 26] , tot een bedrag van € 265,51 ter vergoeding van materiele schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
Ten aanzien van ad info feit 15:
23. [slachtoffer 27] , tot een bedrag van € 717,20 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
Ten aanzien van ad info feit 16:
24. [slachtoffer 28] , tot een bedrag van € 387,59 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente sinds de schade is ontstaan en proceskosten ter hoogte van € 35,--;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – behoudens de hieronder genoemde vorderingen – de vorderingen (hoofdelijk) kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 15] (nr. 11) kan de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 1.805,--. Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 16] (nr. 12) dient de vordering te worden toegewezen tot een bedrag van € 799.--, en voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voor zover een vordering benadeelde partij betrekking heeft op een niet natuurlijke persoon waarbij geen uittreksel van de Kamer van Koophandel of een machtiging is overlegd heeft de officier van justitie gevorderd om het gehele gevorderde bedrag ambtshalve op te leggen als schadevergoedingsmaatregel.
Tevens wordt – waar de officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering – door de officier van justitie de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat – behoudens de hieronder genoemde vorderingen – de vorderingen (hoofdelijk) kunnen worden toegewezen. De raadsvrouw heeft daarbij drie kanttekeningen geplaatst. Indien en voor zover benadeelde partijen rechtspersonen zijn, dient er bij het voegingsformulier een uittreksel van de Kamer van Koophandel te zijn gevoegd. Indien een degelijk uittreksel ontbreekt dient de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard. Indien en voor zover er materiële schade wordt gevorderd dient deze schade te zijn voorzien van bewijsstukken (nota’s). Indien deze bewijsstukken ontbreken dient de vordering (partieel) niet ontvankelijk te worden verklaard. Tot slot meent de raadsvrouw dat immateriële schadevergoedingen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard. In enkele gevallen worden deze geclaimd. In de visie van de raadsvrouw is dit deel van de vorderingen onvoldoende onderbouwd. De raadsvrouw meent dat alle benadeelde partijen in dit opzicht gelijk dienen te worden behandeld.
Anders dan de officier van justitie heeft de raadsvrouw tot het navolgende geconcludeerd met betrekking tot de hieronder genoemde benadeelde partijen.
De vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] (nr. 2) kan worden toegewezen tot € 1.065,--. De gevorderde opslagkosten ter hoogte van € 70,-- komen niet voor toewijzing in aanmerking.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 16] (nr. 12) kan worden toegewezen tot een bedrag van € 842. De vordering met betrekking tot [slachtoffer 17] (nr. 13) kan tot een bedrag van € 796,63 worden toegewezen, nu de reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering benadeelde partij van [slachtoffer 19] (nr. 15) kan worden toegewezen met uitzondering van de nieuwe sleutels ten bedrage van € 133,54, nu deze niet zijn onderbouwd met een nota. De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 24] (nr. 20) is toewijsbaar tot een bedrag ter hoogte van €164,-- nu het bedrag fors afwijkt van het opgegeven bedrag in de aangifte en de vordering bovendien niet is onderbouwd met een nota. De vordering ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 26] (nr. 22) is toewijsbaar tot een bedrag ter hoogte van € 166,30, omdat het bedrag zoals opgegeven in de aangifte als uitgangspunt genomen dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
Voor zover vastgesteld kan worden dat het bij de benadeelde partij mogelijk om een rechtspersoon gaat, en een uittreksel van de Kamer van Koophandel ontbreekt en/of een machtiging ontbreekt, zal de rechtbank de vordering ambtshalve als schadevergoedingsmaatregel toewijzen. Voor zover bewijsstukken ontbreken van (bijvoorbeeld) aan verdachte (en medeverdachte) geleende bedragen zal de rechtbank het bedrag naar redelijkheid vaststellen op het bedrag dat de benadeelde partij vordert en door verdachte niet is betwist. Indien en voor zover een benadeelde partij immateriële schade claimt zal de rechtbank dit deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren, als zijnde onvoldoende onderbouwd. Het is op zichzelf begrijpelijk dat het handelen van verdachte gevoelens van teleurstelling en boosheid heeft opgewekt in combinatie met een geschaad vertrouwen in de medemens, maar niet is komen vast te staan dat bij de benadeelden die immateriële schade vorderen sprake is van concreet psychisch lijden waarvoor schadevergoeding gerechtvaardigd is.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de hiervoor genoemde benadeelde partijen:
1. [slachtoffer 1] , 3. [slachtoffer 4] , 4. [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , 5. [slachtoffer 7] , 6. [slachtoffer 8] , 7. [slachtoffer 9] , 8. [slachtoffer 10] , 9. [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] , 11. [slachtoffer 15] , 13. [slachtoffer 17] , 14. [slachtoffer 4] , 15. [benadeelde partij 4] t.a.v. [slachtoffer 19] , 17. [slachtoffer 21] , [benadeelde partij 5] t.a.v. [slachtoffer 20] , 18. [slachtoffer 22] , 19. [benadeelde partij 6] t.a.v. [slachtoffer 23] , 20. [slachtoffer 24] , 21. [benadeelde partij 7] t.a.v. [slachtoffer 25] , 22. [benadeelde partij 8] t.a.v. [slachtoffer 26] , 23. [slachtoffer 27] en 24. [slachtoffer 28] ,
de gestelde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit dan wel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht deze vorderingen, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en zijn raadsvrouw zijn weersproken, derhalve gerond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vordering van benadeelde partijen [slachtoffer 1] (nr. 1), [slachtoffer 24] , (nr. 20), [slachtoffer 19] (nr. 15), [slachtoffer 22] (nr. 18), [slachtoffer 26] (nr. 22) en [slachtoffer 25] (nr. 21), dat deze weliswaar niet zijn voorzien van een uittreksel van de Kamer van Koophandel of een machtiging, maar dat uit de op deze vordering betrekking hebbende stukken kan worden afgeleid dat benadeelde partijen schade hebben geleden en deze vergoed willen hebben. Voorts staat onvoldoende vast dat het hierbij gaat om rechtspersonen. De rechtbank acht deze benadeelde partijen dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de hiervoor genoemde benadeelde partij:
2. [benadeelde partij 2] t.a.v. [slachtoffer 2] ,
de gestelde schade tot een bedrag van € 995,-- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte en haar raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, te weten € 70,-- inhoudende opslagkosten, niet-ontvankelijk is, nu dit deel onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de hiervoor genoemde benadeelde partij:
10. [slachtoffer 14] ,
de gestelde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit dan wel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte en haar raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de hiervoor genoemde benadeelde partij:
12. [slachtoffer 16] ,
de gestelde schade tot een bedrag van € 899,-- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank stelt het bedrag van de fietsen – mede gelet op de afschrijving vanwege de ouderdom van de fietsen – vast op € 450,-- respectievelijk € 50,-- . De gevorderde verblijfskosten, ter hoogte van € 399,-- zijn voorts niet onaannemelijk. De rechtbank acht dit deel van de vordering, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, te weten € 425,-- niet-ontvankelijk is, nu dit deel onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit dan wel het door haar erkende ad informandum gevoegde feit, waar voornoemde vorderingen van benadeelde partijen betrekking op heeft, samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Ten aanzien van de toegewezen vorderingen en het toegewezen deel van de vorderingen acht de rechtbank telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade en om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vervangende hechtenis telkens te bepalen op het minimum van 1 dag, zoals door de raadsvrouw is verzocht.
De rechtbank acht voorts geen termen aanwezig om daarbij een termijnbetaling te bepalen, zoals eveneens door de raadsvrouw is verzocht. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte – al dan niet vertegenwoordigd door haar bewindvoerder - in overleg met het CJIB tot een betalingsregeling kan komen.