In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 juni 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot proceskostenveroordeling. Het verzoeker had een voorlopige voorziening aangevraagd om opschorting van een bestreden besluit te realiseren, teneinde onevenredig nadeel te voorkomen tijdens de bezwaarprocedure. Het bestreden besluit, dat verzoeker verplichtte om de bewoning van een perceel te staken, werd op 15 mei 2019 door verweerder opgeschort in afwachting van de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening. Na de zitting op 20 mei 2019 trok verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening in, omdat verweerder het bestreden besluit had ingetrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er aanleiding was om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker, ondanks het feit dat het verzoek was ingetrokken. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker niet kon weten dat verweerder de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit zou opschorten en dat verweerder slechts gedeeltelijk tegemoet was gekomen aan het doel van het verzoek. De voorzieningenrechter stelde de proceskosten vast op € 1.024,- en bepaalde dat verweerder het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoeker moest vergoeden.