In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een uitkeringsgerechtigde, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een premie participatieplaats voor de periode van 6 januari 2014 tot en met 31 juli 2014 bij het Alfa College. Het college had haar een premie van € 98,73 toegekend, maar had de aanvraag voor de periode vóór 2012 afgewezen, omdat er volgens hen geen participatieplaatsen waren voor die tijd. Eiseres betwistte dit en stelde dat zij ook voor eerdere periodes recht had op de premie, omdat zij vrijwilligerswerk had verricht dat als additionele werkzaamheden kon worden aangemerkt onder artikel 10a van de Participatiewet (PW).
De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond welke criteria werden gehanteerd om te bepalen of er sprake was van additionele werkzaamheden. De rechtbank stelde vast dat de definitie van vrijwilligerswerk in het werkproces breed was en dat artikel 10a van de PW niet uitsloot dat vrijwilligerswerk als additionele werkzaamheden kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen en in strijd was met het motiveringsbeginsel. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het college werd opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.