RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18/830322-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 juni 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 juni 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. van Diest, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 december 2018 te Winsum, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door, een (zwaar) stuk vuurwerk (een zogenaamde Cobra) bevestigd aan een
deodorantbus, althans enig explosief, aan de woning c.q. tegen en/of bij een ruit boven de voordeur en/of een kelderraam (van een woning gelegen aldaar aan de [straatnaam] te Winsum) te bevestigen en/of dit stuk vuurwerk, althans explosief, middels (open) vuur te ontsteken, althans een (zwaar) stuk vuurwerk (een zogenaamde Cobra) bevestigd aan een
deodorantbus, althans enig explosief, te ontsteken en/of voor de voordeur van die woning te gooien, ten gevolge waarvan dit stuk vuurwerk, althans dit explosief, explodeerde, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel en/of naast die woning gelegen woningen te duchten was.
2.
hij op of omstreeks 19 december 2018 te Winsum, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (zwaar) stuk vuurwerk (een zogenaamde Cobra), althans enig explosief, aan de woning c.q. tegen en/of bij het raam(kozijn) (van een woning gelegen aldaar aan de [straatnaam] te Winsum) te bevestigen en/of dit stuk vuurwerk, althans explosief, middels (open) vuur te ontsteken, althans een (zwaar) stuk vuurwerk (een zogenaamde Cobra), althans enig explosief te ontsteken en/of voor de voordeur van die woning te gooien, ten gevolge waarvan dit stuk vuurwerk, althans dit explosief, explodeerde, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel en/of naast die woning gelegen woningen te duchten was.
3.
hij op of omstreeks 20 december 2018, althans in de maand december 2018, te Winsum twee wapens van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een veerdruk pistool van het merk Colt, type M191A1 en/of een gasdrukpistool van het merk Win Gun, type Special Force 229S voorhanden heeft
gehad.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2 en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1, 2 en 3 bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd zijn onrechtmatig verkregen en mogen niet als bewijs worden gebruikt: bij aanvang van het eerste politieverhoor van verdachte heeft verdachte afgezien van zijn recht om een advocaat te raadplegen. Aangezien tegen verdachte de verdenking was gerezen dat hij opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, waarop een maximum gevangenisstraf van twaalf jaar staat, en hij bovendien een kwetsbare verdachte is, diende er consultatiebijstand plaats te vinden voorafgaand aan het verhoor. Van dit recht kan de verdachte geen afstand doen. Dit vormverzuim leidt tot uitsluiting van bewijs van hetgeen de verdachte tijdens het eerste politieverhoor heeft verklaard met betrekking tot de ten laste gelegde feiten. De latere politieverhoren van verdachte vormen een voortzetting van het eerste verhoor, zodat ook die verhoren niet als bewijs mogen dienen. Overig bewijs dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
rechtmatigheid verkregen bewijs
Op grond van artikel 28b Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft een kwetsbare verdachte of een verdachte van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van 12 jaren of meer is gesteld recht op consultatiebijstand door een advocaat. Van dit recht kan de verdachte slechts afstand doen nadat hij op de gevolgen daarvan door een advocaat is gewezen (artikel 28c lid 2 Sv).
In de onderhavige zaak is verdachte op 20 december 2018, tijdens het eerste verhoor, door de politie als verdachte gehoord ter zake van artikel 157 Wetboek van Strafrecht (Sr). Op dit misdrijf staat naar de wettelijke omschrijving een maximale gevangenisstraf van 12 jaren. Uit het opgemaakte proces-verbaal blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte -anders dan de wet voorschrijft- geen consultatiebijstand heeft gehad, dan wel op de gevolgen van het ontbreken daarvan door een advocaat is gewezen. Op grond van dit vormverzuim zal de rechtbank de verklaring van verdachte van dit eerste verhoor voor het bewijs uitsluiten.
De rechtbank constateert voorts dat verdachte voorafgaand aan het tweede verhoor op 21 december 2018 ter zake van dezelfde verdenking door de politie is gewezen op het recht op consultatiebijstand door een advocaat, en dat hij daarvan, na telefonische raadpleging van zijn advocaat, heeft afgezien. Tot slot blijkt dat de advocaat van verdachte voorafgaand aan het derde verhoor door de politie op 27 december 2018 overleg heeft gevoerd met verdachte en de verdachte gedurende dat verhoor heeft bijgestaan.
De rechtbank constateert op grond van het voorgaande dat met betrekking tot het tweede en derde verhoor voldaan is aan de eisen die de wet stelt met betrekking tot de consultatiebijstand. De tijdens deze verhoren afgelegde verklaringen van verdachte staan op zichzelf, en bouwen niet voort op het eerste verhoor. De rechtbank zal dan ook deze tweede en derde verklaring van verdachte voor het bewijs gebruiken.
toepassing bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
feit 1
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 27 december 2018, opgenomen op pagina 115 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018331517 d.d. 4 februari 2019, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb beide keren hetzelfde vuurwerk gebruikt. Ze moeten 7 à 8 centimeter zijn geweest. Qua vorm hetzelfde als een rotje. Wel iets breder dan een rotje. Er zat een lont aan. Ik heb het vuurwerk bij [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: bij de woning aan de [straatnaam] te Winsum) op het raam geplakt door middel van plakband. Ik heb de tape gebruikt om de deobus aan het vuurwerk vast te maken.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 december 2018, opgenomen op pagina 135 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik woon aan de [straatnaam] te Winsum. Op 7 december 2018 werd ik rond 2.40 uur wakker van een enorme knal buiten op straat. Hierop zijn mijn dochter (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) en ik naar beneden gelopen. Ik zag dat in het halletje bij de voordeur allemaal glas lag. Ik zag dat het raam, dat boven de voordeur zit, kapot was. Hierop zijn wij buiten gaan kijken. Buiten op de oprit zagen wij allemaal glas liggen. Ik zag dat het raam links naast de voordeur ook kapot was. Voor dit raampje stond een bloempot. Deze lag ondersteboven op de oprit. Ik zag dat er op de oprit ook stukjes aluminium lagen. Op 1 stuk aluminium zag ik een stukje duct tape zitten.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 december 2018, opgenomen op pagina 148 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 7 december 2018 omstreeks 3.20 uur kwamen wij ter plaatse aan de [straatnaam] te Winsum. Ik zag dat het kelderraam geheel kapot was. Ik zag dat er grote scherven van blik op de grond lagen. Ik zag dat deze scherven helemaal gekruld waren. Ik zag dat het een deodorantbus van het merk Fa Men betrof. Verder zag ik dat grijze duct tape aan de scherven vastgeplakt zat. Ik zag dat tussen de scherven stukjes papier lagen. Ik zag dat dit stukjes vuurwerk waren. Ik zag dat in de houten muur van de schuur een scherf van de deodorantbus zat. Ik probeerde de scherf uit het hout te trekken. Ik trok hard aan de scherf. Deze liet na enige keren hard trekken los.
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 december 2018, opgenomen op pagina 106 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018331517 d.d. 4 februari 2019, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb het vuurwerk aangestoken met vuur, met een aansteker.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 27 december 2018, opgenomen op pagina 115 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb beide keren hetzelfde vuurwerk gebruikt. Ze moeten 7 à 8 centimeter zijn geweest. Qua vorm hetzelfde als een rotje. Wel iets breder en groter dan een rotje. Er zat een lont aan. Ik heb het vuurwerk bij [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: bij de woning aan de [straatnaam] te Winsum) op het raam geplakt door middel van plakband. Ik heb besloten om na de eerste keer in december het nog een keer te doen, omdat de emotie bleef.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 december 2018, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik woon aan de [straatnaam] te Winsum. Op 19 december 2018 lagen mijn man en ik op bed. Wij hoorden rond 2.27 uur een harde knal. Wij zijn naar beneden gegaan en zagen dat een ruit uit onze voorgevel vernield was. Ik zag dat overal in de woonkamer glas lag.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2018, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 19 december 2018 zijn wij ter plaatse geweest aan de [straatnaam] te Winsum. Dit naar aanleiding van een melding waarbij een vuurwerkbom tegen een raam was geplaatst. Op enkele meters van de woning lag een blauw dopje, vermoedelijk onderdeel van een zogenoemde Cobra (vuurwerk). Verder hebben we foto's gemaakt van verschillende stukjes grijze tape die in de nabije omgeving van de explosie werden gevonden.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt verkort proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2019, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 3] , onderzoeker van het Centraal Onderzoeksteam Vuurwerk:
Ik kreeg het verzoek van de Eenheid Noord-Nederland of ik kon zeggen bij welk soort vuurwerk en welk type vuurwerk het blauwe dopje behoorde. Het dopje was aangetroffen na een ontploffing van een stuk vuurwerk met daaraan een bus deodorant.
Vergelijkend bleven de volgende soorten en typen over:
- super cobra 6, Italiaans, productiejaar 2012;
- super cobra 6, Engels, productiejaar 2014;
- super cobra 6 2G, Engels, productiejaar 2014;
- super cobra 6, Oostenrijks, productiejaar 2011;
- super cobra 6, Italiaans, productiejaar2014.
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 27 december 2018, opgenomen op pagina 115 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018331517 d.d. 4 februari 2019, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Er zijn bij jou thuis ook wapens aangetroffen? Wat kan je daar over verklaren?
A: De wapens heb ik van een goede vriend gekregen en na zijn overlijden zijn die in de kast beland. Ik heb een soort archiefkast en daar lagen ze onderin. Het waren balletjespistolen.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2018, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 4] :
Onder veerdruk kunnen balletjes door de loop van het inbeslaggenomen pistool worden afgeschoten. Het inbeslaggenomen wapen is een nabootsing van een pistool dat wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk een Colt 1991-A1. Dit is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 20 december 2018, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 4] :
In de handgreep van het inbeslaggenomen pistool is ruimte voor een verwisselbaar metalen reservoir die gevuld is met vloeibaar koolzuurgas. Door het overhalen van de trekker ontsnapt via een ventiel een dosis koolzuurgas waarna dit via de loop het wapen wordt uitgedreven. Het inbeslaggenomen wapen is een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, de Sig Sauer P229. Dit is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 7 december 2018 te Winsum opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk zwaar vuurwerk, een zogenaamde Cobra, bevestigd aan een deodorantbus, aan de woning c.q. bij een ruit boven de voordeur en/of een kelderraam van een woning gelegen aldaar aan de [straatnaam] te Winsum te bevestigen en dit stuk vuurwerk middels vuur te ontsteken, ten gevolge waarvan dit stuk vuurwerk explodeerde, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de inboedel te duchten was.
2.
hij op 19 december 2018 te Winsum opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk zwaar vuurwerk, een zogenaamde Cobra, aan de woning c.q. tegen het raamkozijn van een woning gelegen aldaar aan de [straatnaam] te Winsum te bevestigen en dit stuk vuurwerk middels vuur te ontsteken, ten gevolge waarvan dit stuk vuurwerk explodeerde, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de inboedel te duchten was.
3.
hij op 20 december 2018 te Winsum twee wapens van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een veerdruk pistool van het merk Colt, type M191A1 en een gasdrukpistool van het merk Win Gun, type Special Force 229S voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is;
2. opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is;
3. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid Wet Wapens en Munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, voor een straf die gelijk is aan het voorarrest.
Verdachte is erg geschrokken en is zelf ook slachtoffer van de situatie: tussen (de familie van) aangeefster en verdachte bestaat een jarenlange moeizame relatie, waarbij verdachte meermaals is belaagd door (de familie van) aangeefster. Bovendien heeft verdachte nadat zijn voorlopige hechtenis is geschorst werk gevonden. Een hernieuwde hechtenis brengt het voortbestaan van die baan in gevaar.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Pro Justitia en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tot tweemaal toe zwaar vuurwerk aan de woning van aangeefster bevestigd en hij heeft dit vuurwerk in beide gevallen tot ontploffing gebracht. Bij de eerste ontploffing heeft verdachte het vuurwerk bovendien verzwaard met een metalen deodorantbus, waardoor de impact en kans op schade werden vergroot. Beide ontploffingen hebben dan ook tot forse schade aan de woning van aangeefster geleid.
Naast de materiële schade hebben de ontploffingen ook psychische schade bij aangeefster en haar dochter veroorzaakt. Hun woning is bij uitstek de plek waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. Verdachte heeft die geborgenheid op grove wijze geschonden door explosieven aan die woning te bevestigen en te ontsteken. Dat neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en (de familie van) aangeefster al enkele jaren met elkaar in onmin leven. Deze zeer moeizame verhouding komt voort uit een –naar verdachte beweert- verbroken relatie van verdachte met de dochter van aangeefster. Wat ook van die voorgeschiedenis zij, deze rechtvaardigt op geen enkele wijze het buitenproportionele gedrag van verdachte.
Voor een ernstig gevaarzettend delict als het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing, meermalen gepleegd, is in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank ziet in de persoon van de verdachte en het belang van het verminderen van het recidiverisico echter aanleiding om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank een lange voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waaraan een aantal strenge bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden. Op die manier kan voortvarend worden gewerkt aan de behandeling die verdachte nodig heeft.
De rechtbank heeft daarbij laten meewegen dat in het psychologisch rapport dat over verdachte is opgemaakt het beeld wordt geschetst van een jongeman die kampt met een autismespectrumstoornis, waarin sociale beperkingen samengaan met een rigide denkwijze. Verdachte heeft veel moeite om de consequenties van zijn handelen te overzien. Ook legt verdachte de oorzaak van zijn problemen bij anderen, en daarmee buiten zichzelf. Vanwege de samenhang tussen deze problematiek en het bewezenverklaarde heeft de psycholoog geadviseerd om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Ook heeft de psycholoog geadviseerd om verdachte onder behandeling te stellen, zodat hij beter kan leren omgaan met zijn beperkingen. De rechtbank neemt deze beide adviezen over.
De rechtbank heeft verder laten meewegen dat verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis onder reclasseringstoezicht staat. Dit traject verloopt goed en de reclassering heeft verdachte reeds voor behandeling aangemeld bij De Waag.
Ook neemt de rechtbank in overweging dat verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis zelfstandig woont en een baan heeft gevonden, ver buiten Winsum. Daarmee lijkt verdachte afstand te hebben genomen van de situatie die hem tot de bewezenverklaarde gedragingen heeft gebracht.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank wel van oordeel dat niet kan worden volstaan met alleen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Om verdachte te doordringen van het kwalijke van zijn handelen en ter vergelding van de angst die hij de slachtoffers heeft toegebracht, zal de rechtbank ook nog een werkstraf aan hem opleggen.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 260 ter zake van materiële schade en € 1.500 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 228,43 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 420 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor wat betreft de materiële schade kunnen worden toegewezen. De immateriële schade die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elk vorderen dient te worden gematigd tot € 750; voor het overige dient de vordering van de immateriële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de schade onvoldoende is onderbouwd.
De vordering van [slachtoffer 3] dient geheel niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De vorderingen van de benadeelde partijen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze te laat zijn ingesteld en bovendien te gecompliceerd zijn om in een strafprocedure te behandelen.
Oordeel van de rechtbank
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn binnen de door de wet gestelde termijn, en daarmee tijdig, ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vorderingen, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 451 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 360 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich uiterlijk op 10 juli 2019 meldt bij Reclassering van het Leger des Heils, Damsterdiep 271 te Groningen;
2. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd van drie jaren onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
3. dat veroordeelde op geen enkele wijze -direct en indirect- contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
4. dat veroordeelde zich niet zal bevinden in de [straatnaam] te Winsum, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
een taakstraf voor de duur van 180 uren.
Beveelt dat voor het geval veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.