Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Tenlastelegging
Beoordeling van het bewijs
Uitspraak
Rechtbank Noord-Nederland
Op 26 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot afpersing. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 20 december 2017 in Groningen, waar de verdachte en een handlanger zouden hebben geprobeerd twee slachtoffers te beroven. Tijdens deze poging zou de verdachte met een vuurwapen op een van de slachtoffers hebben geschoten, wat resulteerde in een schotwond in het been van het slachtoffer.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van bewijs dat door de officier van justitie was aangedragen, waaronder telefoongegevens, camerabeelden en getuigenverklaringen. De officier van justitie stelde dat de verdachte en zijn handlanger de slachtoffers in de Folkingestraat hadden ontmoet en hen naar een afgelegen plek hadden geleid om hen te beroven. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de ontmoeting tussen de verdachte en de slachtoffers vast te stellen.
De rechtbank concludeerde dat de bewijsconstructie van de officier van justitie niet overtuigend was. De getuigenverklaring van een vriend van de verdachte, die hem op camerabeelden zou hebben herkend, was te vaag en niet voldoende onderbouwd. Ook de schoenen die bij de verdachte in beslag waren genomen, konden niet definitief worden gekoppeld aan de schoenen van de schutter op de camerabeelden.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen, waaronder een geldbedrag en een paar schoenen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om aan de eisen van wettigheid en overtuigingskracht te voldoen.