In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 juni 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van de officier van justitie tegen een veroordeelde in verband met wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 898.784,12 zou vaststellen als ontnemingsbedrag, gebaseerd op de opbrengsten van de hennepkwekerij. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 842.511,16 moet worden geschat, en heeft dit bedrag in een pondspondsgewijze verdeling over vijf personen verdeeld, wat resulteert in een terugbetalingsverplichting van € 168.502,32 voor de veroordeelde.
De rechtbank heeft de betrokkenheid van de veroordeelde bij de hennepkwekerij in Ten Boer afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de veroordeelde betrokken was bij de kwekerij in Winsum, waar hij voordeel heeft genoten uit de opbrengsten van de hennepplanten. De rechtbank heeft de berekening van de officier van justitie overgenomen, maar heeft de periode waarin de kweekruimtes in gebruik waren aangepast. De rechtbank heeft ook overwogen dat de huurpenningen die aan een medeverdachte zijn betaald, niet in mindering kunnen worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de verplichting tot betaling van het vastgestelde bedrag opgelegd aan de veroordeelde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.