ECLI:NL:RBNNE:2019:2747

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
18/830179-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak met meerdere betrokkenen

Op 24 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een hennepkwekerij. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van een bedrag van € 898.784,12, gebaseerd op de opbrengsten van een hennepkwekerij, beoordeeld. De officier van justitie heeft de ontnemingsvordering aangepast na een conclusie van eis, waarbij het bedrag werd bijgesteld naar € 871.726,12 voor de kwekerij in Winsum en € 43.058 voor de kwekerij in Ten Boer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de veroordeelde bij de kwekerij in Ten Boer en heeft dit deel van de vordering afgewezen.

De rechtbank heeft de ontnemingsvordering voor de kwekerij in Winsum beoordeeld op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder aangetroffen hennepplanten en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de hennepkwekerij en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 842.511,16. Dit bedrag is in een pondspondsgewijze verdeling over vijf betrokkenen verdeeld, wat resulteert in een terugbetalingsverplichting voor de veroordeelde van € 168.502,32. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830179-15
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 24 juni 2019 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan [straatnaam].

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 31 oktober 2017 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 898.784,12 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/830179-15 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: de ontnemingsvordering).
De officier van justitie heeft op 31 oktober 2017 een conclusie van eis genomen waarin het ontnemingsbedrag, voor zover het betreft de hennepkwekerij aan [straatnaam] te Winsum, ten opzichte van het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel wordt bijgesteld tot € 871.726,12 door in de berekening uit te gaan van 1014 planten in plaats van de in het rapport gemaakte berekening op basis van 1020 planten. Deze afwijking van het rapport is reeds verwerkt in de ontnemingsvordering. Hiernaast is de ontnemingsvordering gebaseerd op een rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [straatnaam] te Ten Boer ter hoogte van € 43.058. De officier van justitie heeft een nadere verklaring, gedateerd 24 november 2017, aan de rechtbank overgelegd waarin wordt gesteld dat het bedrag van € 16.000,- dat is genoemd in de conclusie van eis niet in mindering is gebracht voor de betaling van huur, maar vanwege het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] een schikking heeft getroffen ter hoogte van dat bedrag, en die heeft voldaan. Om die redenen bedraagt de ontnemingsvordering, zoals geformuleerd in de conclusie van eis, € 898.784,12.
De rechtbank heeft op 27 november 2017 ter zitting bepaald dat een schriftelijke uitwisseling van standpunten plaats diende te vinden en daarvoor termijnen gesteld. De raadsman van veroordeelde, mr. B.J. Polman, advocaat te Amsterdam (hierna: de raadsman), heeft op
1 augustus 2018 een conclusie van antwoord ingediend.
De officier van justitie heeft in een nadere conclusie van eis, gedateerd 24 september 2018, geantwoord op de vraag van de raadsvrouw van de medeveroordeelde, mr. Veldman, om veroordeelde, zijn medeveroordeelden en de heer [medeverdachte 1] als getuigen te laten horen door de rechter-commissaris. Zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van deze verzoeken.
De rechtbank heeft op 27 november 2018 ter zitting het verzoek om getuigen te horen afgewezen en nieuwe data bepaald voor de nadere schriftelijke uitwisseling van standpunten.
De raadsman heeft van de mogelijkheid om een nadere conclusie van antwoord in te dienen geen gebruik gemaakt.
De voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 27 mei 2019. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp (hierna: de officier van justitie).

Het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat, mede gelet op het onderliggende vonnis, een kweekperiode in de kwekerij in Winsum van begin augustus 2013 tot 9 juni 2015 aannemelijk is. Met deze startdatum komt de raadsman op 9 oogsten en middels zijn berekening op een totaal geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 712.801,06. Vervolgens komt de raadsman primair tot een pondspondsgewijze verdeling waarin ook [medeverdachte 1] moet worden meegenomen en subsidiair tot een pondspondsgewijze verdeling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting een nieuwe berekening van de ontnemingsvordering overgelegd waarbij per kweekruimte en per oogst een berekening is gemaakt. Dit komt voor wat betreft de hennepkwekerij in Winsum neer op een totale ontnemingsvordering van € 864.830,14 waar nog de extra aftrekbare kosten van € 16.000,- (het schikkingsbedrag van [medeverdachte 1]) en € 11.236,46 (de waarde van de aangetroffen henneptoppen omgerekend naar drooggewicht) vanaf gehaald dienen te worden. Voor de hennepkwekerij op [straatnaam] te Winsum komt de officier van justitie dan op een ontnemingsbedrag van € 837.593,68 en voor de hennepkwekerij op de [straatnaam] te Ten Boer op een ontnemingsbedrag van
€ 43.058,00 en derhalve een totale ontnemingsvordering voor alle veroordeelden van
€ 880.651,68.
Gelet op de situatie dat er meerdere personen van de strafbare feiten hebben geprofiteerd, maar niet duidelijk is geworden hoe de buit is verdeeld ligt pondspondsgewijze toerekening voor de hand. De officier van justitie heeft derhalve gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor elk van de vier veroordeelden wordt vastgesteld op € 220.162,92. Zij heeft daarbij gevorderd dat de betalingsverplichting ter hoogte van dit bedrag wordt opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Veroordeelde is op 17 juli 2017 onder meer veroordeeld voor het meermalen medeplegen van het in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. Hij is daarbij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Uit navraag bij het gerechtshof is gebleken dat er nog geen zitting is gepland voor de behandeling van dit hoger beroep. Het vonnis van de rechtbank is derhalve het uitgangspunt voor de beoordeling van de ontnemingsvordering.
kwekerij Ten Boer
De rechtbank is ten aanzien van het deel van de ontnemingsvordering waar de hennepkwekerij in Ten Boer aan ten grondslag ligt van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om tot betrokkenheid van veroordeelde bij deze hennepkwekerij te komen. De aanwijzingen in het dossier voor mogelijke betrokkenheid bij deze kwekerij zijn niet direct aan personen te linken. Dat geldt bijvoorbeeld voor het gebruik van de Ford Focus die door meerdere personen werd gebruikt, maar ook voor de documenten die op verschillende plaatsen zijn gevonden. Het enige dat vast is komen te staan is dat veroordeelde in de betreffende woning post ging halen en dat kan een verklaring zijn voor het feit dat de sleutel van die woning in de auto is aangetroffen die door alle veroordeelden werd gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde betrokken was bij de kwekerij in Ten Boer en dat hij daaruit voordeel heeft verkregen. De rechtbank zal derhalve dit deel van de vordering van de officier van justitie afwijzen.
kwekerij Winsum
De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, ten aanzien van de hennepkwekerij op [straatnaam] te Winsum, op de volgende bewijsmiddelen:

1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal met betrekking tot ontnemingsrapportage d.d. 17 mei 2016, opgenomen op pagina 3 e.v. in ordner rapport WVV Winsum/ten Boer die onderdeel is van het voornoemd dossier BAHAM met nummer GRN 2014125477 d.d. 20 januari 2016, als relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:

Op 9 juni 2015 werd op [straatnaam] te Winsum een hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij bestond uit vier kweekruimten met elk (gemiddeld) 255 planten.
Indicatoren voor eerdere oogsten zijn:
- de stoflagen op de apparatuur;
- de aanwezigheid van restafval;
- de ingangsdatum van het huurcontract van de bedrijfsunit, te weten 1 oktober 2012;
- het feit dat een gestolen gasmeter (die in 2012 uit een woning was gestolen) in de woning werd aan getroffen;
- de netmetingen die door Enexis zijn gedaan waaruit een dagelijkse 12-uurs cyclus is gebleken die kenmerkend is voor een in werking zijnde hennepkwekerij;
- de warmtebeelden van de bedrijfsunit op 28 oktober 2014 en 21 november 2014 waarop beide keren een zogenaamde "hotspot" zichtbaar was;
- dat op de camerabeelden van 20 december 2014 tot en met 12 mei 2015 regelmatig te zien is dat pakketten en zakken de bedrijfsunit in en uit worden gedragen;
- dat veroordeelde [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in 2013 een trailer in de bedrijfsunit had gezet en dat [medeverdachte 2] hem eind 2013 of begin 2014 heeft verteld wat hij in de bedrijfsunit deed en dat hij hennepplanten in de bedrijfsunit en de opleggers heeft gezien.
Op grond hiervan wordt uitgegaan van eerdere oogsten, namelijk:
- kweekruimten C en D (zijnde twee ruimten van de bedrijfsunit) van begin januari 2013 t/m 9 juni 2015 = 128 weken = 12 kweken;
- kweekruimten A en B (zijnde de kweekruimten in de opleggers) van augustus 2013 t/m 9 juni 2015 = 96 weken = 9 kweken.
De verkoopprijs van hennep bedraagt volgens het rapport van het BOOM € 3.280,00 per
kilogram. Gemiddeld stonden er 16 planten op een m2. De opbrengst per plant is dan volgens het rapport van BOOM 27,7 gram. De totale bruto opbrengst, per kweekruimte, per oogst bedraagt dan: het aantal planten x 27,7 gram x € 3,28.
De volgende kosten kunnen in mindering worden gebracht:
- afschrijvingskosten van gedane investeringen; de hoogte van de investeringen is afhankelijk van de omvang van de kwekerij (het aantal planten) en wordt berekend per oogst. Dit levert per kweekruimte, per oogst een aftrekpost op van € 200,-
- de inkoopsprijs van een hennepstek bedraagt € 3,50 (conform update publicatie Afpakken nr. 71)
- variabele kosten; kosten voor overige variabele kosten zoals kweekmedium, water en voedingsstoffen bedragen € 3,33 per plant.
Op grond van het vorenstaande wordt gesteld, dat veroordeelden een wederrechtelijk
verkregen voordeel hebben verkregen van in totaal € 879.288, 46.

2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 10 juni 2015, opgenomen op p. 741 e.v. van het zaaksdossier 1 t/m 5 van onderzoek BAHAM met nummer GRN 2014125477 d.d. 20 januari 2016, als relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:

Op dinsdag 9 juni 2015 werd door mij, verbalisant, in perceel [straatnaam] te Winsum een hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij werd aangetroffen in twee identiek ingerichte kweekruimten en in twee identiek ingerichte koelwagens. In kweekruimte A (oplegger) stonden 252 hennepplanten, in kweekruimte B (oplegger) stonden 264 hennepplanten, in kweekruimte C (linker kweekruimte begane grond) stonden 268 hennepplanten en in kweekruimte D (rechter kweekruimte begane grond) stonden 230 hennepplanten.

Beoordeling

Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
berekening per kweekruimte
De rechtbank neemt de aantallen planten en bedragen die bij de berekening zijn gebruikt zoals die in de ontnemingsrapportage is neergelegd tot uitgangspunt. Het voordeel is in de berekening van de politie geschat op een bedrag van € 879.288,46. Dit is echter een berekening die is gebaseerd op een gemiddeld aantal planten per kweekruimte. De rechtbank zal de wijze van berekenen van de officier van justitie overnemen. Zij heeft ter zitting een berekening overgelegd uitgaande van het feitelijk aantal aangetroffen planten per kweekruimte en niet gemiddelden zoals in het rapport is gedaan. Die wijze van berekening is het gunstigst voor veroordeelde.
pleegperiode kweekruimtes A+B
De rechtbank gaat er, gelet op de exportdatum van de opleggers (te weten 2 augustus 2013), van uit dat de kweekruimtes A en B rond 1 september 2013 door veroordeelde en zijn medeveroordeelden in gebruik zijn genomen ten behoeve van de kwekerij. De rechtbank zal in haar berekening de periode waarin deze kweekruimtes in bedrijf zijn geweest aanpassen.
pleegperiode kweekruimtes C+D
Ten aanzien van de kweekruimtes C en D overweegt de rechtbank dat het voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet uitmaakt of zij 14 maart 2013 of 1 april 2013 als startdatum neemt van deze periode waarin deze kweekruimtes in bedrijf zijn geweest, aangezien de berekening in beide gevallen op 11 oogsten uitkomt. De rechtbank gaat, gelet op de productiedatum van de Ópticlimates die in ruimtes C en D werden gebruikt, uit van een startdatum van 1 april 2013.
pondspondsgewijze toedeling
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelden onvoldoende inzicht hebben gegeven in de mogelijke verdeling van de buit en dat daarom een pondspondsgewijze toerekening van het wederrechtelijk voordeel voor de hand ligt. De rechtbank is echter ook van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 1] een aandeel in het geheel heeft gehad en zal daarom het hierna vast te stellen bedrag niet door vier, maar door vijf delen.
aftrekpost huur
De pondspondsgewijze toedeling van het genoten voordeel aan vijf medeverdachten brengt mee dat het - nu onder hen ook medeverdachte [medeverdachte 1], incasseerder van de huurpenningen, is - in de rede ligt om de aftrekpost van aan [medeverdachte 1] betaalde huurpenningen te laten vervallen. Dat zal de rechtbank in haar berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook doen.
aftrekpost schikking [medeverdachte 1]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft een schikkingsbedrag betaald in verband met genoten wederrechtelijk voordeel in de vorm van huurpenningen. Door verdachte is niet gesteld, noch is op andere wijze aannemelijk geworden dat de betaling van dit bedrag door [medeverdachte 1] aan hem is doorberekend. Het bedrag – of een deel daarvan – zal dan ook niet door de rechtbank als kostenpost in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank merkt hierbij nog terzijde op dat, mocht jegens [medeverdachte 1] nog een ontnemingsvordering aanhangig worden gemaakt, vergelijkbaar met die jegens verdachte, het door [medeverdachte 1] betaalde bedrag van € 16.000,- dan als kostenpost in aanmerking zou kunnen worden gebracht.
Al hetgeen hierboven is overwogen levert de volgende berekening op:
Oogsten
ruimte A+B (opleggers)
periode van 1 september 2013 t/m 9 juni 2015 = 92 weken
92 weken : 10 weken per oogst = 9 oogsten
ruimte C+D (bedrijfsruimten)
periode van 1 april 2013 t/m 9 juni 2015 = 116 weken
116 weken : 10 weken per oogst = 11 oogsten
ruimte A (oplegger)
In deze ruimte stonden 252 planten
bruto opbrengst per oogst: 252 x 27,7 gram x € 3,28 € 22.895,71
kosten per oogst: 200 + €882 (252 x € 3,50) + €839,16 (252 x 3,33)
€ 1.921,16 -
netto opbrengst per oogst € 20.974,55
9 oogsten x € 20.974,55 = € 188.770,97
ruimte B (oplegger)
In deze ruimte stonden 264 planten
bruto opbrengst per oogst: 264 x 27,7 gram x € 3,28 € 23.985,98
kosten per oogst: 200 + €924 (264 x € 3,50) + €879,12 (264 x 3,33)
€ 2.003,12 -
netto opbrengst per oogst € 21.982,86
9 oogsten x € 21.982,86 = € 197.845,74
ruimte C (bedrijfsunit)
In deze ruimte stonden 268 planten
bruto opbrengst per oogst: 268 x 27,7 gram x € 3,28 € 24.349,41
kosten per oogst: 200 + €938 (268 x € 3,50) + €892,44 (268 x 3,33)
€ 2.030,44 -
netto opbrengst per oogst € 22.318,97
11 oogsten x € 22.318,97 = € 245.508,67
ruimte D (bedrijfsunit)
In deze ruimte stonden 230 planten
bruto opbrengst per oogst: 230 x 27,7 gram x € 3,28 € 20.896,88
kosten per oogst: 200 + €805 (230 x € 3,50) + €765,90 (230 x 3,33)
€ 1.770,90 -
netto opbrengst per oogst € 19.125,98
11 oogsten x € 19.125,98 = € 210.385,78
Totaal
ruimte A € 188.770,97
ruimte B € 197.845,74
ruimte C € 245.508,67
ruimte D
€ 210.385,78
totaal € 842.511,16
Verdeling
€ 842.511,16 : 5 = € 168.502,32
De berekening van het voordeel verkregen uit ruimte C wijkt af van de berekening van de officier van justitie, die bij het uitvoeren van de berekening blijkbaar uitging van 12 oogsten.
Gelet op het bovenstaande schat de rechtbank het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op € 842.511,16. Conform hetgeen hierboven is overwogen dient dit bedrag in een pondspondsgewijze verdeling over vijf personen verdeeld te worden. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat aan veroordeelde een terugbetalingsverplichting moet worden opgelegd ter hoogte van € 168.502,32.
Op de voet van het bepaalde in artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering, komt de draagkracht in beginsel eerst in de executiefase aan de orde. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid. Ter zitting is niet aannemelijk geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 168.502,32;
- legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 168.502,32 (zegge: honderdachtenzestig duizend vijfhonderdtwee euro en tweeëndertig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mrs. J.V. Nolta, voorzitter, S. Zwarts en W. Geelhoed, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 juni 2019.