Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling op 28 mei 2019;
- de pleitnota van UEC;
- de pleitnota van de RUG;
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 3 juni 2019;
- de pleitnota van UEC;
- de pleitnota van de RUG.
2.De feiten
€ 90,9 mln, bedroeg. Daarmee heeft u een inschrijving gedaan, ter hoogte van een bedrag waarvan u al wist dat dit voor de RUG te hoog was. Daar komt bij dat de dialoogsessies de RUG niet hebben
geïnformeerd. De inschrijving van UEC zal derhalve terzijde worden gelegd. Zoals gezegd waren er verder geen inschrijvers, zodat binnen deze aanbestedingsprocedure geen gunning zal plaatsvinden. De RUG zal zich beraden op de door haar te nemen vervolgstappen.'
3.Het geschil
€ 500.000,00 ten aanzien van het totale op grond van artikel 4 lid 3 behorende tot de Nadere bepalingen uit de Leidraad aan UEC toekomende bedrag, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, binnen 7 dagen na beëindiging van de aanbesteding aan UEC te betalen op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 50.000,00 per dag of dagdeel dat de RUG haar verplichting niet nakomt;
4.De beoordeling
Daarbij komt dat in het geval van een aanbesteding ook ongelijke behandeling van (potentiële) inschrijvers dient te worden voorkomen.