ECLI:NL:RBNNE:2019:2637

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
18/730115-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag na geweldsincident met meerdere schoppen op het hoofd van een weerloos slachtoffer

Op 20 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 4 maart 2018 in Drachten, waar de verdachte, na een woordenwisseling, een jongeman die al op de grond lag, meerdere keren met zijn voet op het hoofd heeft gestampt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en verwierp het beroep op putatief noodweer. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer zou intreden door het geweld dat hij had gepleegd.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 600 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van €5.312,00 aan de benadeelde partij, bestaande uit €312,00 aan materiële schade en €5.000,00 aan immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van het geweld en de gevolgen voor het slachtoffer, die langdurige lichamelijke en psychische schade had opgelopen door het incident. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn beperkte geestelijke ontwikkeling, volledig verantwoordelijk was voor zijn daden, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730115-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 juni 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 juni 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 maart 2018
te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van
het leven te beroven,
met dat opzet in vereniging met zijn mededader(s) die [slachtoffer] in het gezicht,
althans tegen het hoofd, heeft geslagen of gestompt en/of zodanig tegen het
lichaam heeft geschopt of getrapt dat die [slachtoffer] op de grond terecht is
gekomen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen met kracht op/tegen het hoofd
heeft getrapt en/of geschopt en/of gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 4 maart 2018
te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet in vereniging met zijn mededader(s) die [slachtoffer] in het gezicht,
althans tegen het hoofd, heeft geslagen of gestompt en/of zodanig tegen het
lichaam heeft geschopt of getrapt dat die [slachtoffer] op de grond terecht is
gekomen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen met kracht op/tegen het hoofd
heeft getrapt en/of geschopt en/of gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 4 maart 2018
te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland,
openlijk, te weten op de Noordkade en/of op de Zuidkade, aldaar, in elk geval
op of aan (een) openbare weg(en) en/of op een voor het publiek toegankelijke
plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
die [slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan of te stompen
en/of zodanig tegen het lichaam te schoppen of te trappen, dat die [slachtoffer] op
de grond terecht is gekomen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen met
kracht op/tegen het hoofd te trappen en/of te schoppen en/of te stampen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verwondingen beperkt zijn gebleven, dat het letsel ook door de val van het slachtoffer kan zijn veroorzaakt, dat getuige [getuige 1] heeft verklaard dat er twee stampende bewegingen c.q. schoppen zijn gegeven tegen het hoofd en dat op de beelden niet zichtbaar is met hoeveel kracht de stampende bewegingen zijn gemaakt. De raadsman heeft daarnaast gesteld dat er geen sprake is geweest van het ten laste gelegde medeplegen nu het handelen van de vermeende medeverdachte op zichzelf stond.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 6 juni 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 4 maart 2018 in Drachten een jongen mishandeld door hem te schoppen. Het schoppen was in de vorm van het stampen met mijn voet. Dat stampen ging wel hard, ja. De jongen lag toen op de grond.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 maart 2018, opgenomen op pagina 63 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018052941-1 van 5 juni 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] , afgelegd op 7 maart 2018 om 16:00 uur:
In de nacht van 3 maart 2018 op 4 maart 2018 heb ik tot 04:00 uur in [uitgaansgelegenheid] in Drachten gezeten. Ik ben naar mijn fiets gelopen. Ik zag een jongen waarvan ik weet dat hij uit Afghanistan komt. Ik noemde hem [nicknaam verdachte] . Ik kwam op de grond te liggen. Ik zag dat [nicknaam verdachte] mij schopte. Ik weet dat ik meerdere keren tegen mijn hoofd werd geschopt. Ik raakte buiten bewustzijn en werd pas weer wakker in het ziekenhuis. Ik heb nu erge hoofdpijn. Mijn mond is gezwollen en ik heb een gebroken tand. Mijn voorste tanden zitten beneden wat los. Ik heb een pijnlijke linker knie. Ik heb links op mijn voorhoofd en links bij de kaak een wond. Ik heb een wond op mijn neus. Mijn hele gezicht is opgezet. Ik spuug nu nog steeds bloed op.
3. Een letselverklaring, op 26 maart 2018 opgemaakt door de forensisch arts T.H. Tsan, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als zijn verklaring: Medische informatie betreffende [slachtoffer] . Datum onderzoek 8 maart 2018. Meneer geeft aan last te hebben van hoofdpijnklachten, vooral aan de linkerzijde van het hoofd en rond het linkeroog. In de rechterbovenkaak is een stukje kies afgebroken. De neusbrug is pijnlijk. Hij geeft aan pijnklachten in de linker knieholte te hebben en kan zijn linkerknie daardoor niet goed buigen. Hij geeft aan pijn aan zijn linker ribben te hebben.
Beschrijving: op verschillende plaatsen op zijn aangezicht zijn huidletsels te zien met korstvorming. Het beeld past goed bij schaafletsel. Onder beide ogen zijn donkergekleurde huidgebieden te zien. Dit past bij een onderhuidse bloeduitstorting. Van een van de kiezen in de rechter bovenkaak lijkt een stukje te zijn afgebroken. Ter hoogte van de onderste linker ribben is een zwelling te zien. De geconstateerde letsels kunnen zijn ontstaan op het moment zoals betrokkene heeft verklaard. De letsels kunnen passen bij de toedracht.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 5 maart 2018, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Op 4 maart 2018 ben ik samen met [slachtoffer] naar een club gegaan. Buiten kwamen twee mannen uit een groepje naar [slachtoffer] gerend. Een man trapte [slachtoffer] naar de grond. De andere man was een lange man en hij had een baard. Toen [slachtoffer] op de grond lag, schopte de lange man tegen het gezicht van [slachtoffer] . [slachtoffer] lag met de zijkant van zijn gezicht op straat. Ik zag veel bloed op de straat wat afkomstig was van [slachtoffer] . De man schopte [slachtoffer] met de onderkant van zijn schoen tegen het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] lag knock-out op de grond.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 10 maart 2018, opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
De jongen uit Heerenveen liep richting de kleinere jongen uit het AZC. Ik zag dat de kleinere jongen van het AZC op de grond lag. De jongen uit Heerenveen gaf hem schoppen. De jongen uit Heerenveen maakte stampende bewegingen. Ik zag dat de jongen op de grond bleef liggen.
6. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 6 juni 2019, voor zover van belang inhoudende:
6.1.
De leden van de rechtbank zien op de ter terechtzitting getoonde beelden dat een grote man (hierna ook: verdachte), met ferme pas de weg oversteekt en op een kleinere man (hierna ook: het slachtoffer), toeloopt. Het slachtoffer wordt door een andere persoon tegen de voorzijde van het lichaam getrapt waardoor hij ruggelings op de grond valt. Verdachte loopt naar de man en schopt met een stampende beweging ter hoogte van het hoofd/bovenlichaam van het slachtoffer. De andere persoon duwt verdachte achteruit. Verdachte stapt weer naar voren en maakt weer een stampende beweging met zijn been ter hoogte van het hoofd/bovenlichaam van het slachtoffer. Verdachte wordt opnieuw tegen gehouden door de andere persoon. Verdachte loopt om de andere persoon heen, loopt weer naar het slachtoffer en maakt opnieuw een stampende beweging met zijn voet waarbij het lijkt alsof de stampende beweging gericht was op het hoofd van het slachtoffer.
6.2.
De leden van de rechtbank zien op de ter terechtzitting genoemde foto's die bij de hierboven onder 3. genoemde letselverklaring zijn gevoegd diverse schaafwonden die passen bij uitgeoefend geweld op het hoofd terwijl de persoon op zijn rug op de grond ligt, met de zijkant van zijn gezicht op straat zoals aangegeven in de hierboven onder 4. opgenomen verklaring.
7. Een schrijven van neuroloog drs. K.D. Beintema van 12 maart 2018 (als bijlage gevoegd bij een brief van de raadsvrouw van het slachtoffer d.d. 24 augustus 2018) inhoudende als diens verklaring:
Van 4 maart 2018 tot 6 maart 2018 was [slachtoffer] opgenomen op de afdeling Neurologie van ziekenhuis Nij Smellinghe. Aanvullend onderzoek: aangezichtsletsel op/aan de linkerzijde met fractuurtje doorlopend in de frontale schedel. Conclusie: Hoofd/hersenletsel. Neus- en sinus frontalis fractuur links.
Nadere bewijsoverweging
Medeplegen
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen ziet de rechtbank tussen de handelingen van de persoon die het slachtoffer tegen de grond trapte en het daaropvolgend handelen van verdachte, onvoldoende verband om te komen tot het oordeel dat er sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking tussen beiden, gericht op het toebrengen van letsel aan het slachtoffer.
Poging doodslag
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood van het slachtoffer- is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte meerdere malen op het hoofd heeft gestampt van het op de grond liggende slachtoffer. Deze vorm van geweld op een zo kwetsbaar onderdeel van het lichaam levert in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op dat de dood zal intreden. Verdachte heeft, door te handelen zoals hij deed, de aanmerkelijke kans op dat gevolg aanvaard.
Verweren
De rechtbank passeert de stelling van de raadsman dat het bewijs te mager is voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag.
Voor zover verdachte een beroep heeft wil doen op putatief noodweer, verwerpt de rechtbank dit. Verdachte zegt ter terechtzitting van 6 juni 2019 enerzijds dat hij zich niet echt bedreigd voelde door het slachtoffer, anderzijds dat hij dacht van 'straks komt hij op mij af' en 'het zal mij niet gebeuren dat hij mij neersteekt' en dat hij het slachtoffer alleen kende uit verhalen dat hij wel vaker mensen lastig viel. Verdachte zegt daarnaast dat het slachtoffer bij een eerdere woorden wisseling met het groepje waarin verdachte verkeerde gezegd had 'ik steek je neer' maar verdachte kan zich niet herinneren met welke woorden het Engels sprekende slachtoffer dat gezegd heeft.
Gezien alle omstandigheden acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat er sprake kon zijn van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte zijn lijf, eerbaarheid of goed. De enkele vrees zonder enige concrete aanwijzing bij verdachte dat een ander hem neer zou kunnen steken, rechtvaardigt op geen enkele wijze het handelen van verdachte. Daar komt bij dat het slachtoffer, voorafgaand aan het geweld door verdachte, al weerloos op de grond lag. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 maart 2018, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met kracht op/tegen het hoofd heeft geschopt en gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 600 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, alsmede oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met de dadelijke tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, van 9 april 2019, het advies van Reclassering Nederland van 29 mei 2019 en uit het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, na een woordenwisseling, fors geweld uitgeoefend op een jongeman die op dat moment al weerloos op de grond lag. Er waren wat woorden geweest tussen het slachtoffer en het groepje waartoe verdachte behoorde. Het slachtoffer liep daarna naar de overzijde van de straat om op zijn fiets om naar huis te gaan. Verdachte is daarna, zonder verdere aanleiding, naar hem toe gelopen. Een andere persoon rende langs verdachte en trapte het slachtoffer tegen de grond. Verdachte heeft daarna meerdere malen met zijn voet op het hoofd van het slachtoffer gestampt. Het is alleen aan het toeval te wijten dat het slachtoffer na drie dagen het ziekenhuis weer mocht verlaten. Het had heel veel erger kunnen aflopen. Deze vorm van fors geweld rechtvaardigt oplegging van een gevangenisstraf voor langere duur. De door de officier van justitie geëiste 20 maanden acht de rechtbank als uitgangspunt geboden.
Verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum in Utrecht. De deskundigen komen tot de conclusie dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was van een in ernst en omvang relatief beperkte gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Vervolgens schetsen de deskundigen twee scenario's, met als advies het feit ofwel volledig toe te rekenen aan verdachte ofwel verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat er eerder die avond sprake was van een woordenwisseling tussen het slachtoffer en (het groepje van) verdachte. Hierbij heeft het slachtoffer beledigende woorden getuit richting verdachte. De rechtbank gaat er vanuit dat het geweld tegen het slachtoffer een vorm van wraakneming was als reactie op de eerdere woordenwisseling c.q. beledigende woorden. Het feit is verdachte daarom volledig toe te rekenen.
Verdachte is na iets meer dan een jaar voorarrest op vrije voeten gekomen waarbij hij zich heeft moeten houden aan diverse voorwaarden. De rechtbank acht het, net als de officier van justitie en de raadsman, niet nodig dat verdachte nog een periode in detentie moet verblijven. Bij het berekenen van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht komt de rechtbank uit op 371 dagen in plaats van de door de officier genoemde 360 dagen. Nadere informatie bij de administratie van het parket leerde dat er voor de executie uitgegaan zal worden van 371 dagen die door verdachte in voorarrest zijn doorgebracht. De rechtbank zal van dit laatste getal uitgaan bij de strafoplegging.
De rechtbank zal de reclassering in grote lijnen volgen bij haar advies een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank ziet geen toegevoegde waarde in oplegging van het geadviseerde harddrugsverbod en het contactverbod. Daarnaast zal schadeherstel plaatsvinden in de vorm van toewijzing van een deel van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank acht het aangewezen artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht toe te passen nu het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie tot de inschatting komt dat er een kans op recidive van soortgelijk gewelddadig gedrag bestaat. Daarmee is voldaan aan het wettelijk vereiste dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 312,00 ter vergoeding van materiële schade en € 10.271,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de materiële schade wordt toegewezen en dat het toe te wijzen bedrag voor geleden immateriële schade gesteld moet worden op € 5.000,00 met niet-ontvankelijk verklaring van het meer gevorderde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er wel iets moet blijken van de gestelde psychische schade en dat de enkele mededeling daarvan onvoldoende is. Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding zou aanzienlijk moeten worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij zowel materiële als immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder het primair bewezen verklaarde.
De gevorderde materiële schade kan als niet of niet voldoende weersproken, worden toegewezen.
Omdat de benadeelde partij het slachtoffer is geworden van fors geweld met pijn, letsel, een ziekenhuisopname, langdurig lichamelijke beperkingen en uiteindelijk nog een operatie aan de knie als gevolg, staat voldoende vast dat er psychische schade is geleden door de benadeelde. De benadeelde partij heeft voor de hoogte van de vergoeding voor deze schade aansluiting gezocht bij een drietal uitspraken en de daarbij toegewezen bedragen opgeteld. Dit komt de rechtbank niet redelijk voor.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de geleden immateriële schade in ieder geval op een bedrag van € 5.000,00 kan worden gewaardeerd. Voor het meer-gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard nu beoordeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren.
De gevorderde wettelijke rente over de toegewezen bedragen kan worden opgelegd vanaf 4 maart 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte voor het toegewezen deel van de gevorderde schade vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte dat deel van de schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2018, zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 600 dagen.

Bepaalt dat (van) deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 229 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Stelt als (algemene) voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich blijft melden op afspraken, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan een ambulante behandeling bij de Forensische Polikliniek te Leeuwarden, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij hij zich tevens moet houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener zal geven voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan herhuisvesting binnen een begeleide woonvorm of een andere instelling voor begeleid wonen, te bepalen door de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de huisregels en het opgestelde dagprogramma;
4. dat de veroordeelde geen alcohol zal gebruiken en zal meewerken aan controle op dit alcoholverbod in de vorm van urineonderzoek of ademonderzoek;
5. dat de veroordeelde met de reclassering zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van een dagbesteding in de vorm van scholing en/of werk.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
5.312,00(zegge: vijfduizend driehonderd en twaalf euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 5.312,00 (zegge: vijfduizend driehonderd en twaalf euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 61 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 312,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. H.J. Idzenga, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juni 2019.
Mrs. Bunk en Idzenga zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.