ECLI:NL:RBNNE:2019:2620

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
C18/191178 / PR RK 19-107
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitrale uitspraak van de Arbiter Bodembeweging

Op 17 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitrale uitspraak van de Arbiter Bodembeweging. Het verzoek was ingediend door twee verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Helmantel, en betrof een uitspraak van de arbiter d.d. 7 februari 2019. De voorzieningenrechter oordeelde dat de arbitrale uitspraak geen arbitraal vonnis is in de zin van het Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering, omdat er geen overeenkomst tot arbitrage was tot stand gekomen tussen de verzoekers en de Nederlandse Aardoliemaatschappij B.V. (NAM). De procedure die leidde tot de arbitrale uitspraak was gebaseerd op het Instellingsbesluit Arbiters Bodembeweging en de bijbehorende reglementen, die bepalen dat de uitspraak niet bindend is voor de partijen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging, omdat de arbitrale uitspraak niet voldoet aan de vereisten van een arbitraal vonnis volgens de wet. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/191178 / PR RK 19-107
Beschikking van de voorzieningenrechter van 17 juni 2019
op het verzoek van
[naam] ,
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaat mr. M. Helmantel.

1.De procedure

1.1.
Ter griffie van deze rechtbank is op 4 april 2019 het verzoekschrift binnengekomen strekkende tot het verkrijgen van verlof tot tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak
d.d. 7 februari 2019 van de arbiter bodembeweging mr. H.Th. Bouma tussen verzoekers voornoemd en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Nederlandse Aardoliemaatschappij B.V., statutair gevestigd te Den Haag.
1.2.
Namens de voorzieningenrechter heeft de griffier op 8 mei 2019 telefonisch aan de raadsvrouw van verzoekers voorgehouden dat het verzoek niet aanstonds kan worden toegewezen omdat de voorzieningenrechter eerst het standpunt van verzoekers wil inwinnen over de vraag of de onderhavige arbitrale uitspraak een arbitraal vonnis is in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
1.3.
Bij brief van 13 mei 2019 heeft de raadsvrouw van verzoekers aan de voorzieningenrechter onder meer het volgende bericht:
Namens cliënten verwijs ik naar de opmerkingen van de Minister van Economische Zaken en Klimaat die hij op 16 januari jl. maakte bij gelegenheid van het debat over de afhandeling van schade en de versterkingsoperatie Groningen vanwege de gaswinning.
(Handelingen der Tweede Kamer der Staten-Generaal van 16 januari 2019, gepubliceerd op 31 januari 2019 Vergadernummer nr. 41, item 6)
Cliënten zijn nadrukkelijk van mening dat Uw Rechtbank de uitspraken van de Minister over de verbindendheid van de uitspraken van de Arbiter Bodembeweging en het met medeweten van de NAM gewekte vertrouwen over dit instituut en de verbindendheid van de uitspraken nadrukkelijk mee behoort te wegen. Het is niet juist dat een oplossing die van overheidswege en met instemming van de schadeplichtige partij jarenlang op de voorgrond geplaatst werd, uiteindelijk niet afdwingbaar blijkt terwijl partijen dit wel beoogd hebben.
De overwegingen van de Rechtbank over de ruimte die het protocol dat uw Rechtbank thans bestudeert aan de NAM zou bieden gaan voorbij aan het feit dat noch de overheid noch de NAM deze ruimte wensen te benutten en op dat punt nadrukkelijk communiceren. Een afwijzing van het voorliggende verzoek zou zeer ontwrichtend werken en geen redelijk belang dienen.
"
Ze liggen nu niet meer bij de NAM Er liggen geen gevallen meer bij de NAM Dit zijn de gevallen,
die 1.000, die bij de arbiter liggen ende NAM heeft toegezegd zich aan de uitspraken van de
arbiter te gaan houden." (Onderstreping toegevoegd) (Handelingen der Tweede Kamer der Staten-Generaal van 16 januari 2019, gepubliceerd op 31 januari 2019 Vergadernummer nr. 41, item 6)
Dat is te meer het geval omdat ook de NAM de Arbiter en cliënten schriftelijk heeft laten weten in
de uitspraak van de Arbiter te berusten (zie productie 2). Weliswaar heeft de NAM hij brief van
27 februari 2019 een groot aantal bezwaren tegen de beslissing van de Arbiter geformuleerd, toch
schrijft de NAM in haar brief van deze datum in de conclusie dat '
Hoewel de NAM vanwege
voornoemde fundamentele bezwaren reden ziet om de uitspraak naast zich neer te leggen heeft zij
besloten dat niet te doen.' Uit deze verklaring blijkt dat de NAM nadrukkelijk in de uitspraak van
de Arbiter berust heeft en ook dat is in dit specifieke geval een reden om niet nader te speculeren
over de ruimte die het genoemde protocol de NAM zou kunnen bieden. De NAM ziet er immers
vanaf deze ruimte te benutten.
De reden dat cliënten om een verlof tot tenuitvoerlegging verzoeken is dat de NAM aan de
uitbetaling van het toegewezen bedrag allerlei voorwaarden met betrekking tot goedkeuring van
rekeningen, BTW, toezicht en bouwdepot wenst te verbinden waarover bij de Arbiter en ook in de
hiervoor geciteerde berustingsverklaring zij dens de NAM nooit gesproken is. Na vele jaren stellen
cliënten geen prijs op verdere bemoeienis van de NAM en de berustingsverklaring van de NAM is
op dit punt ook op geen enkele wijze geclausuleerd.
Daarnaast is de veiligheidssituatie van cliënten precair. Er vallen in de afgelopen maand meer
stenen uit de achtermuur en cliënten willen een noodwoning laten plaatsen, waardoor hun veiligheid
gewaarborgd wordt.
De procedure bij de Arbiter heeft een lange doorlooptijd gekend, alle partijen hebben hun inbreng
kunnen geven en er is een conclusie bereikt waarin de NAM berust. Nu is het tijd dat cliënten in de
gelegenheid worden gesteld om veilig te gaan wonen. Ook in dat opzicht is de complicatie over de
mate van gebondenheid van de NAM, gezien haar berusting, van een andere orde dan belangen van
cliënten.
Cliënten zijn in het licht van liet voorgaande van mening dat het verzoek om verlof tot
tenuitvoerlegging voor toewijzing gereedligt omdat de bij Uw Rechtbank gerezen twijfels door het
met medeweten van de NAM gewekte vertrouwen enerzijds en de expliciete berusting zijdens de
NAM anderzijds voldoende afgezekerd zijn.

2.De beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 1062 Rv kan de tenuitvoerlegging in Nederland van een arbitraal vonnis eerst plaatsvinden nadat de voorzieningenrechter daartoe op verzoek van een der partijen verlof heeft verleend.
2.2.
Van een arbitraal vonnis in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is sprake indien de uitspraak is gedaan in een arbitrageprocedure uit hoofde van een overeenkomst tot arbitrage waarbij partijen zich verbinden om een tussen hen bestaand geschil aan arbitrage te onderwerpen danwel waarbij de partijen zich verbinden om geschillen die tussen hen zouden kunnen ontstaan, aan arbitrage te onderwerpen (artikel 1021 Rv). Gevolg van een dergelijke overeenkomst is dat de rechter, bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, zich onbevoegd verklaart, indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept (artikel 1022 Rv).
2.3.
In de verhouding tussen verzoekers en de NAM is geen overeenkomst tot arbitrage als bedoeld in artikel 1021 Rv tot stand gekomen.
De procedure die heeft geleid tot de onderhavige arbitrale uitspraak, heeft plaatsgevonden uit hoofde van het Instellingsbesluit Arbiters Bodembeweging en de daarbij behorende reglementen (het Reglement Arbiters Bodembeweging in geval van geschillen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a - Reglement 2 - en het Reglement Arbiters Bodembeweging in geval van geschillen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b - Reglement 3).
2.4.
Daarbij is, anders dan in geval van een arbitraal vonnis in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, een arbitrale uitspraak van de Arbiter Bodembeweging niet bindend voor partijen. Immers is in artikel 20 van het Reglement Arbiters Bodembeweging in geval van geschillen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a het volgende bepaald:
1. De Uitspraak is niet bindend voor de Eigenaar. Deze kan altijd beslissen om de zaak alsnog voor een inhoudelijke toetsing aan de rechter voor te leggen.
2. NAM houdt zich in beginsel aan de Uitspraak van de Arbiter Bodembeweging.
Deze bepaling betekent ook dat de rechter, bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een geschilbeslechtingsprocedure voor een Arbiter Bodembeweging is gevoerd, bevoegd is ook van dat geschil kennis te nemen.
2.5.
Conclusie van het vorenoverwogene is dat de arbitrale uitspraak van de Arbiter Bodembeweging geen arbitraal vonnis is in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Dat de NAM blijkens de onder 1.3. aangehaalde opmerkingen van de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft toegezegd zich aan de uitspraken van de arbiter te gaan houden maakt het vorenstaande niet anders. Dat geldt ook voor het gegeven dat de NAM in het onderhavige geval aan de Arbiter en verzoekers heeft laten weten in de uitspraak van de Arbiter te berusten.
2.6.
Gelet op het vorenoverwogene zijn verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op
17 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.coll: js (319)