ECLI:NL:RBNNE:2019:257

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
18/830162-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een barkruk en noodweerexces

Op 28 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 18 augustus 2018 in Groningen meermalen met een barkruk op het hoofd van het slachtoffer geslagen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van noodweerexces, omdat de verdachte zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer en zijn neef, die met een mes bedreigden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de grenzen van proportionaliteit had overschreden door met de barkruk te slaan, maar dat zijn hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding, leidde tot een verontschuldigbare overschrijding van die grenzen. Hierdoor werd de verdachte niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet strafbaar was verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830162-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 januari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
14 januari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2018 te Groningen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet:
- ( meermalen) met een (bar)kruk op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de
arm van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- voornoemde (bar)kruk op/tegen en/of richting het hoofd en/of het gezicht
en/of de arm van die [slachtoffer] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 augustus 2018 te Groningen, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm (waaraan een
operatie nodig is), heeft toegebracht door:
- ( meermalen) met een (bar)kruk op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de
arm van die [slachtoffer] te slaan en/of
- voornoemde (bar)kruk op/tegen en/of richting het hoofd en/of het gezicht
en/of de arm van die [slachtoffer] te gooien;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 augustus 2018 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- ( meermalen) met een (bar)kruk op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de
arm van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- voornoemde (bar)kruk op/tegen en/of richting het hoofd en/of het gezicht
en/of de arm van die [slachtoffer] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 augustus 2018 te Groningen, [slachtoffer] heeft
mishandeld door:
- ( meermalen) met een (bar)kruk op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de
arm van die [slachtoffer] te slaan en/of
- voornoemde (bar)kruk op/tegen en/of richting het hoofd en/of het gezicht
en/of de arm van die [slachtoffer] te gooien.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde met oplegging van een gevangenisstraf van 5 jaren gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich door het meermalen slaan met een barkruk tegen het hoofd en de arm van aangever schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu niet kan worden bewezen dat door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van aangever in het leven is geroepen. Wel kan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling bewezen worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 14 januari 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 18 augustus 2018 in [naam café] te Groningen een man genaamd [slachtoffer] meermalen met een barkruk geslagen. Ik heb hierbij zijn hoofd en lichaam geraakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 18 augustus 2018, opgenomen op pagina 88 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018218171 d.d. 24 oktober 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op 18 augustus 2018 heeft [verdachte] mij meerdere keren met een barkruk geslagen. Ik weerde mijn gezicht af, maar hij bleef doorslaan. Ik voelde een klap tegen mijn hoofd. Door een klap voelde ik mijn arm niet meer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 augustus 2018, opgenomen op pagina 299 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
De barkrukken bij [naam café] te Groningen bestaan uit een ijzeren onderstel met daarop een ronde plaat van laagjes hout met daarop een opdeklaag. Het totale gewicht van de barkruk is 5,9 kilo.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2018, opgenomen op pagina 320 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik heb de beelden van 18 augustus 2018 van [naam café] bekeken en uitgewerkt. Op de beelden is het volgende te zien. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] door [verdachte] met een kruk bovenhands op zijn hoofd wordt geslagen. Dat hij hierna door [verdachte] met een kruk (bovenhands) wordt geslagen op zijn lichaam (arm en hoofd). Dat [verdachte] weer in beeld komt met een kruk bovenhands in zijn handen. Dat [verdachte] met de kruk een slaande beweging naar [slachtoffer] maakt. Dat [verdachte] opnieuw met een kruk bovenhands op het lichaam van [slachtoffer] slaat.
5. Een geneeskundige verklaring, op 18 augustus 2018 opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts, opgenomen op pagina 260 e.v. voor zover inhoudend, als verklaring:
[slachtoffer] is op 18 augustus door mij gezien in het kader van een letselonderzoek. De diagnose van de SEH is een barstwond behaarde hoofdhuid, kneuzing ribben links, linker onderarm op drie plekken gebroken. Betrokkene geeft aan dat hij met een barkruk op zijn hoofd, zijn linkerarm en zijn linkerborst werd geslagen. De letsels kunnen goed passen bij krachtig inwerkend geweld met een stomp voorwerp.
6. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 14 januari 2019, voor zover van belang inhoudende:
De rechtbank neemt op de camerabeelden die ter terechtzitting zijn getoond waar dat verdachte meermalen met kracht met de barkruk tegen het hoofd en de arm van [slachtoffer] slaat.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever [slachtoffer] meermalen met een barkruk tegen zijn hoofd en lichaam heeft geslagen, waardoor aangever een wond op zijn hoofd, een kneuzing van de ribben en een meervoudige breuk van de arm heeft opgelopen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank roept het meermalen bovenhands met een zware barkruk op het hoofd slaan, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans in het leven dat aangever daardoor komt te overlijden. Het hoofd is namelijk een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam en een verwonding aan het hoofd of de hersenen door een dergelijke krachtsinwerking kan snel tot de dood leiden. Dit is een algemene ervaringsregel, zodat een ieder – en dus ook verdachte – wetenschap heeft van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Bovendien kunnen de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties, waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair ten laste gelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 augustus 2018 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet:
- meermalen met een barkruk op/tegen het hoofd en de arm van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Kwalificatie

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: Poging tot doodslag
Dit feit is te kwalificeren nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de kwalificatie uitsluiten.

Strafuitsluitingsgrond

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op (putatief) noodweer dan wel (putatief) noodweerexces. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte aangever [slachtoffer] pas met een kruk heeft geslagen, nadat hij door aangever en zijn neef [naam] werd aangevallen, waarbij hij met een mes werd bedreigd en hij ook daadwerkelijk steekverwondingen aan zijn hand heeft opgelopen en hij vervolgens door aangever [slachtoffer] werd bedreigd doordat deze, terwijl hij meerdere passen in de richting van verdachte deed, zijn hand in zijn zak hield alsof hij hierin met een wapen op verdachte richtte en daarbij tot op korte afstand in de richting van verdachte stapte. Dat in het eerste stadium reeds sprake is geweest van een mes is niet op de beelden te zien, maar daarop is wel te zien dat verdachte naar beneden kijkt en de hand van [naam] vastpakt. Ook wordt dit ondersteund door het bij verdachte op zijn rechterhand geconstateerde letsel, waarvan de forensisch arts in eerste instantie heeft aangegeven dat dit past bij de door verdachte beschreven toedracht. Verdachte mocht zich tegen het onmiddellijk dreigende gevaar verdedigen en die verdediging was onder die omstandigheden noodzakelijk en geboden. Nu er een redelijke vrees was dat er meer ging gebeuren, mocht verdachte handelen zoals hij gedaan heeft; zijn handelen voldeed derhalve aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Voor zover de verdediging niet als proportioneel wordt aangemerkt, is aangevoerd dat deze overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is veroorzaakt door de doodsangst en paniek die is ontstaan door de eerdere wederrechtelijk aanranding, waarbij ook eerdere confrontaties met aangever en [naam] een rol hebben gespeeld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op (putatief) noodweer dan wel (putatief) noodweerexces dient te worden verworpen. Het door verdachte aangedragen scenario, namelijk dat hij handelde in reactie op een door [naam] en [slachtoffer] getoond mes, waarbij [naam] hem ook woordelijk zou hebben bedreigd te steken, wordt door de officier van justitie als ongeloofwaardig terzijde geschoven, nu zijn verklaring niet strookt met de meest recente verklaring van de letseldeskundige en ook overigens geen steun in het dossier of in de camerabeelden vindt. Er is derhalve geen sprake geweest van een wederrechtelijke aanranding. Ook op het moment dat verdachte de kruk pakte, was geen sprake van een dreiging van een wederrechtelijke aanranding, nu er op dat moment voor verdachte niet de redelijke vrees kon bestaan dat aangever [slachtoffer] daadwerkelijk tot de aanval zou overgaan. Indien een noodweersituatie wel zou worden aangenomen, voldeed zijn handelen niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Verdachte had in het café naar achteren kunnen lopen en hulp kunnen vragen en had er niet met een kruk op los moeten slaan. Met betrekking tot een beroep op noodweerexces heeft zij naar voren gebracht dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte niet blijkt van een verdedigingswil, maar van een blinde agressie gericht op een aanval, hetgeen een beroep op noodweerexces in de weg staat.
Oordeel van de rechtbank
Feitelijke toedracht
De rechtbank gaat uit van de volgende feitelijke toedracht. Op de door de rechtbank ter terechtzitting waargenomen opnames van de camera aan de buitenzijde van [naam café] en de camera’s binnen in het café (de ene gericht op de ingang en de andere op de achterzijde) is te zien dat verdachte zich op 18 augustus 2018 op straat bevond, nabij de voordeur van [naam café], toen hij werd aangesproken door [naam] en [slachtoffer] met wie hij eerder, zo hebben zowel verdachte als [naam] verklaard, een aanvaring had gehad. [naam] kwam dichtbij verdachte staan, waarbij duw- en trekwerk ontstond en verdachte achteruitlopend en gevolgd door [naam] en [slachtoffer] het café is binnengegaan, terwijl verdachte en [naam] elkaar vasthielden. Op dat moment zakte verdachte iets door zijn knieën en trok hij [naam] naar binnen. [naam] werd door een in het café aanwezige vrouw richting de uitgang geduwd, terwijl [slachtoffer] richting verdachte bleef lopen, waarbij hij zijn rechterhand in zijn zak hield. [slachtoffer] heeft hierover verklaard dat hij dit deed om verdachte bang te maken dat hij "iets" zou hebben. Verdachte ging hier ook vanuit en heeft vervolgens twee keer met een barkruk op het hoofd van [slachtoffer] geslagen. Een andere cafébezoeker heeft zich er in gemengd en heeft de barkruk afgepakt, waarna verdachte nogmaals, met een andere barkruk, meerdere keren heeft uitgehaald richting [slachtoffer], die nog steeds zijn hand in zijn zak had. [naam], die zag dat verdachte zijn neef [slachtoffer] sloeg, is hierna opnieuw het café binnengekomen en heeft al rennend bovenhands met een mes op de schouder van verdachte ingestoken, waarna het geweld is gestopt. Dit alles heeft zich afgespeeld binnen een tijdsbestek van ongeveer 1 minuut.
Verdachte heeft verklaard dat hij buiten het café al een voorwerp zag waarvan hij dacht dat het een mes betrof en dat hij [naam] hoorde zeggen: "of ik steek". Hij zag dat deze persoon het voorwerp ter hoogte van zijn buik hield, terwijl hij voor hem stond. Hierop heeft verdachte [naam] vastgepakt en naar het café meegetrokken, waar zich mensen en camera´s zouden bevinden. Verdachte heeft verder verklaard dat [naam] in het halletje van het café een stekende beweging in zijn richting heeft gemaakt die hij met zijn rechterhand heeft afgeweerd en waarbij hij zijn hand heeft verwond.
Voor de beoordeling van het verweer dat sprake was van een noodweersituatie is mede van belang of aannemelijk is geworden dat [naam] reeds voordat verdachte [slachtoffer] met de barkruk sloeg, een mes in zijn hand heeft gehad, zoals verdachte heeft gesteld. De rechtbank overweegt dat op de beelden niet is te zien dat [naam] op dat moment reeds een mes in zijn hand had. De beelden sluiten dit echter ook niet uit. Bovendien zijn er op de rechterhand van verdachte verwondingen aangetroffen die kunnen passen bij het door verdachte gestelde scenario. Daaraan doet de letselbeschrijving van 19 november 2018, waarin de deskundige tot een andere conclusie komt dan hij op de dag van het voorval heeft gedaan, niet af, nu hierin niet genoegzaam is uitgelegd waarom de deskundige zijn eerdere conclusie een aantal maanden later heeft gewijzigd. De rechtbank neemt daarnaast in aanmerking dat verdachte een grote man is en dat zijn gedrag, zoals dat te zien is op de camerabeelden, past bij het gedrag van iemand die in paniek is en bedreigd wordt met een mes. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat vast staat dat [naam] korte tijd later in het bezit was van een mes en dat er weinig tijd was om dit mes in de hectiek van het geheel te pakken, terwijl op de beelden evenmin is te zien dat [naam] vlak voor het steken iets pakt uit zijn schoudertasje waar hij naar eigen zeggen het mes in bewaarde. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het – anders dan de officier van justitie – voldoende aannemelijk geworden dat verdachte reeds buiten en in het voorportaal van het café onder meer door het maken van een stekende beweging richting de buik door [naam] is bedreigd met een mes.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [naam], die werd voortgezet door [slachtoffer]. De aanranding heeft een aanvang genomen op het moment dat verdachte door voornoemde personen op een agressieve wijze werd aangesproken, waarbij hij met een mes werd bedreigd en waarbij een steekbeweging is gemaakt. Op het moment dat [naam] door een ander werd tegengehouden, liep [slachtoffer] op hem af en deed op korte afstand van verdachte zijn hand in zijn zak alsof hij hierin een wapen had, hetgeen – achteraf bezien ten onrechte – ook als zodanig door verdachte is opgevat. Vanwege het kort tevoren waargenomen mes en een eerdere aanvaring met [naam] en [slachtoffer] ging verdachte er op dat moment vanuit dat er een reële mogelijkheid bestond dat [slachtoffer], evenals [naam], in het bezit was van een wapen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verdachte daarvan ook in redelijkheid uitgaan. Op dat moment bestond er voor verdachte een onmiddellijk dreigend gevaar voor een hernieuwde ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, ditmaal uitgaand van [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hiertegen mocht verdedigen.
Geboden door de noodzakelijke verdediging
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, kon naar het oordeel van de rechtbank van verdachte niet worden gevergd dat hij zich aan de aanranding zou onttrekken. Verdachte bevond zich namelijk in een smalle ruimte, die gedeeltelijk werd geblokkeerd door mensen en meubilair, terwijl [naam] zich in de nabijheid van de voordeur bevond. Er was voor hem derhalve geen reële mogelijkheid om te vluchten en zich zo aan de aanranding te onttrekken, zodat de grenzen van subsidiariteit niet zijn overschreden.
De rechtbank is echter van oordeel dat de gedragingen van verdachte, te weten het meermalen met kracht slaan met een zware barkruk op/tegen het hoofd en de arm van [slachtoffer], – als verdedigingsmiddel – gelet op de manier en plaats waarop is geslagen, in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding zoals die op dat moment van [slachtoffer] uitging. De wijze waarop, de kracht waarmee en het aantal keren dat verdachte heeft geslagen was immers levensbedreigend, terwijl [slachtoffer] op het moment dat hij geslagen werd nog niet meer had gedaan dan op dreigende wijze richting verdachte te stappen. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen, nu verdachte door zijn handelen de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden.
Noodweerexces
Onder omstandigheden kan een dergelijke overschrijding van de grenzen van wat nog een proportionele verdediging is verontschuldigd worden. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is van belang dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding. Dit houdt in dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Hierbij is niet uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat bij verdachte door de eerder genoemde wederrechtelijke aanranding een hevige gemoedsbeweging, te weten doodsangst en paniek, is ontstaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte niet uit was op een treffen met [naam] en [slachtoffer] en door hen, totaal onverwachts, werd aangevallen met een steekwapen en – althans, die indruk werd bewust gewekt – werd bedreigd met de aanwezigheid van nog een wapen. Onder deze omstandigheden, waarbij niet uit het oog mag worden verloren dat dit zich in een zeer kort tijdsbestek en in een voor verdachte chaotische en daarmee onoverzichtelijke situatie afspeelde, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte in paniek de grenzen van de noodzakelijke verdediging uit het oog is verloren en dientengevolge disproportioneel geweld heeft toegepast. Dat verdachte zich niet meer aan het verdedigen was, maar uit agressiviteit en boosheid is overgegaan tot een tegenaanval, zoals de officier van justitie heeft betoogd, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de feitelijke gang van zaken zoals die met name uit de beelden blijkt. Het beroep op noodweerexces slaagt derhalve.
De rechtbank acht het feit strafbaar nu niet van een rechtvaardigingsgrond is gebleken. Aangezien wel van een schulduitsluitingsgrond is gebleken, acht de rechtbank verdachte echter niet strafbaar.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.981,08 ter vergoeding van materiële schade en € 3.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte een beroep op een strafuitsluitingsgrond toekomt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte geen straf of maatregel opleggen en evenmin schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank ziet derhalve ook geen ruimte om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde feit te kwalificeren en strafbaar en verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. M.R.M. Beaumont, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2019.