In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de man verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend en ook verzocht om de echtscheiding uit te spreken, evenals om nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen duurzaam ontwricht is en dat zij samen het gezag uitoefenen over hun twee minderjarige kinderen, die sinds 22 maart 2019 bij de man wonen.
De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen om de echtscheiding uit te spreken toegewezen, maar partijen waren het niet eens over het hoofdverblijf van de kinderen en de zorgregeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 1:253a BW een beslissing genomen die in het belang van de kinderen wenselijk is. De rechtbank heeft bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de man zal zijn en heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen op bepaalde dagen bij de vrouw verblijven.
Daarnaast heeft de rechtbank de draagkracht van beide ouders beoordeeld in het kader van de zorgkosten voor de kinderen. De vrouw heeft aangegeven dat zij onvoldoende draagkracht heeft om in haar zorgkosten te voorzien. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man, ondanks zijn draagkracht, niet in staat is om een bijdrage te betalen in de zorgkosten van de vrouw. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap.