ECLI:NL:RBNNE:2019:251

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
18/672000-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude en gebruik van vals geschrift in het kader van een hypotheekaanvraag

Op 28 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van hypotheekfraude. De zaak, die voortkwam uit het onderzoek 'Sprinkhaan' van de Belastingdienst/FIOD, betrof het opzettelijk gebruik maken van valse documenten om een hypotheek te verkrijgen van de Bank of Scotland. De verdachte, geboren in 1973, had samen met een medeverdachte valse koopovereenkomsten, arbeidsovereenkomsten en salarisspecificaties opgesteld en deze aan de bank overlegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, zoals bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte in het geheel en de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren met een proeftijd van één jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat zij op de hoogte was van de valsheid van de koopovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/672000-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 januari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 december 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.L. van Onna, advocaat te Franeker. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 maart 2014 tot en met 17 november 2014 te Dokkum (gemeente Dongeradeel) en/of te Drogeham (gemeente Achterkarspelen) en/of te Surhuisterveen (gemeente Achterkarspelen), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) koopovereenkomst en/of arbeidsovereenkomst en/of salarisspecificatie(s) en/of werkgeversverklaring(en) en/of detacheringsovereenkomst - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruik maken hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) de vorenbedoelde geschrift(en) heeft/hebben verzonden, althans doen toekomen, aan de Bank of Scotland ter verkrijging van een hypothecaire lening voor een woning aan [straatnaam] te Surhuisterveen (D-050), en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
- de koopovereenkomst van [straatnaam] te Drogenham van 16 april 2014, met als verkoper [verdachte] en als koper [slachtoffer] (D-045) geheel in strijd met de waarheid is opgemaakt, en/of
- in die arbeidsovereenkomst van 29 maart 2014 tussen [bedrijf 1] en [verdachte] (D-052) valselijk en/of in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij per 1 april 2014 voor onbepaalde tijd als vertegenwoordiger in dienst trad en/of werkzaam was bij [bedrijf 1] , en/of - in een salarisspecificatie valselijk en/of in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij in de maand april 2014 21,67 dagen heeft gewerkt bij [bedrijf 1] en/of een bruto salaris van 4.364,74 Euro en een netto salaris van 3.000,- Euro genoot (D-053), en/of
- een werkgeversverklaring van 24 april 2014 valselijk en/of in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij per 1 april 2014 als vertegenwoordiger voor onbepaalde tijd in dienst was en/of werkzaam was bij [bedrijf 1] te Den Bosch en/of dat zij een bruto jaarsalaris van 52.376,88 Euro genoot en dat zij een vakantietoeslag van 4.190,15 Euro genoot(D-054) , en/of
- in een detacheringsovereenkomst van 29 maart 2014 valselijk en/of in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij per 1 april 2014 voor onbepaalde tijd als vertegenwoordiger door [bedrijf 1] gedetacheerd werd bij [bedrijf 2] (D-159).

Beoordeling van het bewijs

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte de genoemde koopovereenkomst, arbeidsovereenkomst en detacheringsovereenkomst heeft ondertekend terwijl zij wist dat de inhoud van deze stukken onjuist was en dat zij deze valselijk opgemaakte stukken tezamen met de door anderen valselijk opgemaakte salarisspecificatie en werkgeversverklaring aan de Bank of Scotland heeft gezonden dan wel doen toekomen als ware deze stukken echt en onvervalst om een hypotheek versterkt te krijgen. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte dit feit (al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] ) heeft gepleegd. Verdachte heeft de genoemde koopovereenkomst op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] ondertekend, nadat hij haar had verteld dat de woning aan [straatnaam] was verkocht. Op dat moment wist verdachte niet en had zij evenmin moeten vermoeden dat deze koopovereenkomst vals was. Uit het dossier blijkt voorts niet dat verdachte de genoemde arbeidsovereenkomst en detacheringsovereenkomst aan de bank heeft gezonden. Van belang is tenslotte dat medeverdachte [medeverdachte] de hypotheekaanvraag heeft geregeld. Verdachte heeft weliswaar enkele stukken op zijn verzoek ondertekend, maar deze stukken heeft zij panklaar aangeleverd gekregen en zij heeft bij de ondertekening en inzending van de stukken volledig vertrouwd op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat het allemaal goed zou komen. De rol van verdachte is derhalve dusdanig beperkt geweest dat van een nauwe en bewuste samenwerking geen sprake is geweest.
Oordeel van de rechtbank

Inleiding

Deze zaak komt voort uit het onderzoek genaamd “Sprinkhaan” van de Belastingdienst/Fiod naar medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte wordt verweten dat zij, al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse stukken - als ware deze echt en onvervalst - om een hypotheek voor een woning aan [straatnaam] te Surhuisterveen te verkrijgen.
Beoordeling van het ten laste gelegde [1]
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
Verdachte was woonachtig aan de [straatnaam] te Drogeham. Omdat zij zich op dat adres niet langer veilig voelde vanwege bedreigingen en mishandeling door personen die op zoek waren naar medeverdachte [medeverdachte] , had zij de wens uitgesproken om te verhuizen. Na een bezichtiging van de woning aan [straatnaam] te Surhuisterveen is door verdachte het voorlopig koopcontract getekend, waarna op haar naam op 1 mei 2014 een hypotheek-aanvraag bij de Bank of Schotland is gedaan.
Op 8 mei 2014 heeft de Bank of Schotland aan verdachte een offerte gezonden waarin stond vermeld dat er een aantal bescheiden in het bezit van de Bank of Schotland moesten worden gesteld, waaronder een recente, originele werkgeversverklaring van [verdachte] , een recente salarisstrook van [verdachte] , een kopie arbeidsovereenkomst van [verdachte] en een door alle partijen getekende verkoopakte van de huidige woning van [verdachte] . [2]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegenover de FIOD erkend dat hij de volgende stukken valselijk heeft opgemaakt dan wel laten opmaken: [3]
- een koopovereenkomst van [straatnaam] te Drogeham van 16 april 2014; [4]
- een arbeidsovereenkomst van 29 maart 2014; [5]
-een salarisspecificatie over de maand april 2014; [6]
-een werkgeversverklaring van 24 april 2014; [7]
- een detacheringsovereenkomst van 29 maart 2014. [8]
Verdachte heeft met betrekking tot al deze stukken verklaard dat zij deze geschriften, met uitzondering van de salarisspecificatie en werkgeversverklaring, in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] heeft ondertekend. In de arbeidsovereenkomst staat in strijd met de waarheid vermeld dat zij per 1 april 2014 voor onbepaalde tijd als vertegenwoordiger in dienst trad/werkzaam zou zijn bij [bedrijf 1] . In de salarisspecificatie staat in strijd met de waarheid vermeld dat zij in de maand april 2014 21,67 dagen heeft gewerkt bij [bedrijf 1] en een bruto salaris van € 4.364,74 en een netto salaris van € 3.000,- genoot. In de werkgeversverklaring staat in strijd met de waarheid vermeld dat zij per 1 april 2014 als vertegenwoordiger voor onbepaalde tijd in dienst was en werkzaam was bij [bedrijf 1] en dat zij een bruto jaarsalaris van € 52.376,88 genoot en dat zij een vakantietoeslag van € 4.190,15 genoot. In de detacheringsovereenkomst staat in strijd met de waarheid vermeld dat zij per 1 april 2014 voor onbepaalde tijd als vertegenwoordiger door [bedrijf 1] gedetacheerd werd bij [bedrijf 2] . [9]
Verdachte ontkent dat zij wist dat de koopovereenkomst van de woning aan [straatnaam] te Drogeham valselijk was opgemaakt door verdachte. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de koopovereenkomst als verrassing voor haar had geregeld en dat zij geen aanleiding had om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Daarnaast ontkent verdachte dat zij verantwoordelijk is geweest voor het sturen van alle bovengenoemde geschriften naar de Bank of Schotland. Tegenover de FIOD heeft zij verklaard dat zij alleen de in bijlage D-50 genoemde bescheiden heeft ingestuurd.. [10]
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank is ten aanzien van de koopovereenkomst van oordeel dat verdachte voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet wist dat deze valselijk was opgemaakt door medeverdachte [medeverdachte] . Dit maakt dat verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Voor de arbeidsovereenkomst, detacheringsovereenkomst, salarisspecificatie en werkgeversverklaring geldt dat verdachte moet hebben geweten dat deze vals waren, nu deze stukken evident een arbeidsverhouding beschrijven die feitelijk niet bestond.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik maken van deze valse geschriften tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] . Er was sprake van een gezamenlijk plan en een gezamenlijke uitvoering om de Bank of Scotland te bewegen om een hypotheek aan verdachte te verstrekken. Daarbij heeft medeverdachte [medeverdachte] weliswaar het voortouw genomen, maar verdachte was op de hoogte van de vervalsingen, heeft daar haar handtekening op gezet en heeft er voor zorggedragen dan wel niet belet dat de stukken aan de Bank of Scotland werden gezonden. Ten aanzien van dat laatste wijst de rechtbank erop dat voor een bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging plegen van het ten laste gelegde gebruik maken niet vereist is dat vast is komt te staan wie de in de tenlastelegging genoemde geschriften daadwerkelijk heeft verstuurd naar de Bank of Schotland. Voldoende is dat vast komt te staan dat verdachte de door medeverdachte [medeverdachte] valselijk opgemaakte geschriften heeft ondertekend in de wetenschap dat deze stukken gebruikt zouden worden om bij de Bank of Schotland een hypotheek te verkrijgen voor de woning aan [straatnaam] te Surhuisterveen en dat deze geschriften aan de Bank of Scotland zijn gezonden.
Vast staat dat alle in de tenlastelegging genoemde stukken aan de Bank of Scotland zijn gezonden. Immers, deze zijn na een vordering tot uitlevering van de Bank of Scotland verkregen. Dit betekent dat niet enkel de door verdachte zelf aan de Bank of Scotland gezonden stukken, maar ook de andere stukken die aan de Bank of Scotland zijn toegezonden aan verdachte worden toegerekend.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 28 maart 2014 tot en met 17 november 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse arbeidsovereenkomst en salarisspecificatie en werkgeversverklaring en detacheringsovereenkomst - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruik maken hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader de vorenbedoelde geschriften heeft/hebben doen toekomen, aan de Bank of Scotland ter verkrijging van een hypothecaire lening voor een woning aan [straatnaam] te Surhuisterveen (D-050), en bestaande die valsheid hierin dat:
- in die arbeidsovereenkomst van 29 maart 2014 tussen [bedrijf 1] en [verdachte] (D-052) valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij per 1 april 2014 voor onbepaalde tijd als vertegenwoordiger in dienst trad en/of werkzaam was bij [bedrijf 1] , en
- in een salarisspecificatie valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij in de maand april 2014 21,67 dagen heeft gewerkt bij [bedrijf 1] en/of een bruto salaris van 4.364,74 Euro en een netto salaris van 3.000,- Euro genoot (D-053), en
- in een werkgeversverklaring van 24 april 2014 valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij per 1 april 2014 als vertegenwoordiger voor onbepaalde tijd in dienst was en/of werkzaam was bij [bedrijf 1] te Den Bosch en dat zij een bruto jaarsalaris van 52.376,88 Euro genoot en dat zij een vakantietoeslag van 4.190,15 Euro genoot (D-054) , en
- in een detacheringsovereenkomst van 29 maart 2014 valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld dat zij per 1 april 2014 voor onbepaalde tijd als vertegenwoordiger door [bedrijf 1] gedetacheerd werd bij [bedrijf 2] (D-159).
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als
bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware
het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de eis rekening gehouden met de summiere rol die verdachte heeft gehad in het ten laste gelegde en het gegeven dat zij blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit om in geval van een bewezenverklaring rekening te houden met de feiten en omstandigheden waarvan sprake was ten tijde van het ten laste gelegde, de beperkte c.q. ondergeschikte rol van verdachte, de forse overschrijding van de redelijke termijn en het gegeven dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , schuldig gemaakt aan het plegen van hypotheekfraude. Door gebruik te maken van valselijk opgemaakte stukken is de Bank of Schotland bewogen tot afgifte van een hypotheek. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij de geschriften - wetende dat deze valselijk waren opgemaakt - toch heeft ondertekend in de wetenschap dat deze in het bezit zouden komen van de Bank of Schotland.
Dergelijke frauduleuze handelingen kunnen tot grote schade lijden bij de getroffen instellingen en ondermijnen, als gevolg van het geschonden vertrouwen, het financiële verkeer. De ernst van dergelijke fraude maakt dat de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats acht.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheden waarin verdachte zich bevond ten tijde van het ten laste gelegde, haar beperktere rol en haar verhouding tot medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf niet opportuun acht en als uitgangspunt zal nemen een werkstraf voor de duur van 80 uren.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf voorts rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak afgedaan had kunnen en moeten worden, omdat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Indachtig de kaders die de Hoge Raad hiervoor heeft aangereikt, [11] waaruit onder meer volgt dat bij een overschrijding van meer dan 12 maanden naar bevind van zaken kan worden beslist, zal de rechtbank voormelde werkstraf van 80 uren in zijn geheel voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van tachtig (80) uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van veertig (40) dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer in de voetnoten wordt verwezen naar processen-verbaal, zijn dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, opgenomen als bijlagen in het dossier van Belastingdienst/FIOD, met nummer 51427 (Sprinkhaan), opgemaakt d.d. 22 april 2015.
2.Bijlage D-049, p. 6.
3.Bijlage V1-03, p. 2.
4.Bijlage D-045.
5.Bijlage D-052.
6.Bijlage D-053.
7.Bijlage D-054.
8.Bijlage D-159.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting op 11 december 2018.
10.Bijlage V2-03, pag. 3, en 5
11.vgl. o.m. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008: BD2578.