ECLI:NL:RBNNE:2019:2506

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
18/730294-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling ex art 77j lid 4 Sr

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2019 een verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling behandeld van een veroordeelde, geboren in 1997 en gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting te Veenhuizen. De raadsvrouw van de veroordeelde, mr. Buitenhuis, diende op 10 april 2019 een schriftelijk verzoek in op basis van artikel 77j, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dit verzoek werd behandeld in aanwezigheid van de officier van justitie, mr. R.G. de Graaf, de raadsvrouw en de veroordeelde zelf. De rechtbank sprak aansluitend haar beslissing uit.

De veroordeelde was eerder op 12 juni 2018 door de meervoudige strafkamer veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank had toepassing gegeven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, waardoor artikel 77j, vierde lid, van toepassing was. Dit houdt in dat de rechter op elk moment de jeugdige veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid kan stellen. Tijdens de behandeling van het verzoek werd duidelijk dat de veroordeelde van maandag tot en met vrijdag verlof had van 07:00 uur tot 20:30 uur, waardoor hij naar school kon gaan, werken in het bedrijf van zijn vader en naar de sportschool kon gaan. Hij bracht de nachten en weekenden door in de JJI, en het onvoorwaardelijk deel van zijn jeugddetentie zou eindigen op 27 mei 2019.

De officier van justitie stelde dat het voortduren van de detentie geen onredelijke belemmering vormde voor de resocialisatie van de veroordeelde, gezien de mogelijkheden voor verlof en vrijetijdsbesteding. De rechtbank oordeelde dat het veroordelend vonnis het uitgangspunt is voor de duur van de detentie en dat alleen in uitzonderlijke gevallen van dit uitgangspunt kan worden afgeweken. Aangezien er in deze zaak geen uitzonderlijke omstandigheden waren, werd het verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde niet onredelijk werd belemmerd in zijn resocialisatie en wees het verzoek af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730294-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 17 april 2019 op het verzoek ex artikel 77j lid 4 van het Wetboek van Strafrecht van de veroordeelde

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting (JJI) te Veenhuizen.

Procesverloop

De raadsvrouw van veroordeelde, mr. Buitenhuis, heeft op 10 april 2019, op grond van het bepaalde in artikel 77j, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, een schriftelijk verzoek ingediend tot de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde. Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 17 april 2019, in aanwezigheid van de officier van justitie mr. R.G. de Graaf, de raadsvrouw en veroordeelde.
De rechtbank heeft aansluitend aan de zitting haar beslissing op het verzoek uitgesproken.

Motivering

Veroordeelde is bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland op 12 juni 2018 veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft in de zaak toepassing gegeven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht waardoor artikel 77j, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Op grond hiervan kan de rechter die de jeugddetentie heeft opgelegd op ieder gewenst moment de jeugdige veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid stellen.
Uit het verzoek en de behandeling ter terechtzitting komt naar voren dat veroordeelde inmiddels van maandag tot en met vrijdag van 07:00 uur tot 20:30 uur verlof heeft waardoor hij naar school kan gaan, kan werken in het bedrijf van zijn vader en naar de sportschool kan gaan. De nachten en weekenden brengt hij door in de JJI. Het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie zal eindigen op 27 mei 2019. Desgevraagd heeft de raadsvrouw aangegeven dat het belang van veroordeelde ligt in het thuis kunnen doorbrengen van de nachten en de weekenden.
De officier van justitie heeft gesteld dat het voortduren van de detentie niet een onredelijke belemmering opwerpt voor de resocialisatie van veroordeelde. Hij heeft al verlof voor het volgen van scholing, voor werk, voor vrijetijdsbesteding en voor het doorbrengen van tijd bij zijn ouders. De officier van justitie heeft gevorderd dat het verzoek wordt afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het veroordelend vonnis het uitgangspunt is voor de duur van het verblijf van veroordeelde in detentie. Alleen in uitzonderlijke gevallen zou daarvan afgeweken moeten worden. In deze zaak is daarvan geen sprake. Veroordeelde brengt alleen nog de nachten en de weekenden door in de JJI en de rechtbank ziet dat niet als een factor die veroordeelde onredelijk belemmert in zijn resocialisatie. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek van veroordeelde af.
Deze beslissing is gegeven door mr. K. Post, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2019.