ECLI:NL:RBNNE:2019:2504

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
rekestnummer 18/725
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen Belgische confiscatiebeslissing ex artikel 27 WWETGC

Op 20 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarbij een veroordeelde beroep had ingesteld tegen een Belgische beslissing tot confiscatie van twee bedragen, te weten € 215.448,92 en € 12.245,04. Het beroep was ingesteld op grond van artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). De veroordeelde had in zijn brief van 27 november 2018 aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing, maar had geen specifieke punten van bezwaar geformuleerd. De rechtbank oordeelde dat zij niet kon treden in het Belgische rechtsgeding of de daar genomen beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijk voorgeschreven stukken aanwezig waren en dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning van de confiscatie had kunnen komen. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 februari 2019, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de gronden van beroep niet voldoende waren onderbouwd en de rechtbank niet bevoegd was om de Belgische beslissing te herzien.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
rekestnummer 18/725
cjib zaaknummer 300000088
Beslissing van de meervoudige raadkamer d.d. 20 maart 2019 op het beroep ex artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
hierna: veroordeelde.

Procesverloop

Veroordeelde heeft per brief, gedateerd 27 november 2018, beroep ingesteld tegen de op 18 juli 2018 genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 10 december 2012 door het Hof van beroep te Gent (België) opgelegde beslissing tot confiscatie van een bedrag van € 215.448,92 en een bedrag van € 12.245,04.
Veroordeelde is per brief gewezen op de mogelijkheid schriftelijk aanvullende gronden van beroep in te dienen. De mondelinge behandeling heeft op 27 februari 2019 plaatsgevonden. Veroordeelde is niet verschenen. De oproeping voor de behandeling is veroordeelde tijdig en in persoon uitgereikt.

Motivering

1. Het beroep is ingesteld op grond van artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC).
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep.
2. Uit de stukken blijkt dat de beslissing van de officier van justitie tot erkenning van de confiscatiebeslissing op 26 november 2018 aan veroordeelde is betekend. Uit een door veroordeelde toegezonden bewijs van bezorging blijkt dat zijn brief op 29 november 2018 is bezorgd bij het gerechtsgebouw in Leeuwarden. Het beroep is daarmee tijdig ingesteld.
3. In zijn brief van 27 november 2018 heeft veroordeelde aangegeven dat hij in beroep gaat tegen de Europese confiscatiebeslissing vanuit België omdat hij het niet eens is met deze beslissing aangezien er toch wel een paar zeer belangrijke punten zijn die zijns inziens niet kloppen. Veroordeelde heeft verder aangegeven dat zijn advocaat zich zal voegen in deze zaak. Veroordeelde heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om -na ontvangst van de stukken- schriftelijk aanvullende gronden in te dienen.
4. De rechtbank heeft geen stelbrief of iets dergelijks ontvangen van een advocaat die voor veroordeelde zou willen optreden in deze zaak.
5. De officier van justitie heeft bij de behandeling in raadkamer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
6. Als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 27 van de WWETGC gelden:
I. de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen;
II. de officier van justitie mag bij zijn beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen;
III. de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
7. Het verweer van veroordeelde dat er toch wel een paar zeer belangrijke punten zijn die zijns inziens niet kloppen, behoeft geen bespreking. Niet alleen omdat niet is aangegeven wat voor punten dit dan zijn maar vooral ook omdat de rechtbank niet mag treden in het in België gevoerde rechtsgeding of de daar genomen beslissing.
8. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijk voorgeschreven stukken aanwezig zijn.
9. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 20 maart 2019 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Post en mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier.