ECLI:NL:RBNNE:2019:2453

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
166512
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over levering van café/restaurant/hotel met inventaris, vrij van hypotheek en pandrechten

In deze zaak, die op 5 juni 2019 door de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding waarin [A] vordert dat [de erven B en C] en [D] meewerken aan de levering van een café/restaurant/hotel, vrij van hypotheek en pandrechten. De achtergrond van de zaak ligt in een eerdere koopovereenkomst en een vonnis van 6 maart 2013, waarin [de erven B en C] zijn veroordeeld om het onroerend goed aan [A] te leveren. De zaak is complex door de betrokkenheid van meerdere partijen, waaronder hypotheekhouder [D] en de voormalige eigenaar [F].

De rechtbank oordeelt dat [de erven B en C] gehouden zijn om het onroerend goed aan [A] te leveren, en dat [D] als hypotheekhouder niet kan tegenwerpen dat hij de executie van zijn hypotheekrecht heeft aangevangen. De voorzieningenrechter stelt vast dat [A] een spoedeisend belang heeft bij de levering, nu zij het pand wil exploiteren. De rechtbank wijst de vorderingen van [A] toe en legt [de erven B en C] en [D] dwangsommen op voor het geval zij niet aan de veroordelingen voldoen.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de partijen op basis van eerdere vonnissen en de noodzaak om het onroerend goed vrij van lasten te leveren. De rechtbank wijst de vorderingen van [de erven B en C] en [D] in hun tegenvordering af, en veroordeelt hen in de proceskosten. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het kader van de uitvoering van koopovereenkomsten en de rechten van hypotheekhouders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
vonnis in de gevoegde kort gedingen van 5 juni 2019
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/17/166512 / KG ZA 19-94 van
[A]
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. W.F.W. Timmer te Groningen,
tegen

1.[B] ,

2.
[C],
beiden wonende te [woonplaats] ,
3.
[D],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.J. Hoogendoorn te Utrecht,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/17/166560 / KG ZA 19-100 van

1.[D]

wonende te [woonplaats] ,
2.
[C],
3.
[B],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. Y. Moszkowicz te Utrecht,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.F.W. Timmer te Groningen.
Partijen zullen hierna [A] , [de erven B en C] en [D] genoemd worden.

1.De procedure

in de zaak KG ZA 19-94

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties a t/m m
  • de mondelinge behandeling van 17 mei 2019 en de ter gelegenheid daarvan gewijzigde eis
  • de pleitnota van [A] (dezelfde als in de zaak KG ZA 19/100)
  • de schriftelijke aantekeningen van [A] (dezelfde als in de zaak KG ZA 19/100)
  • de pleitnota van [de erven B en C] en [D] (dezelfde als in de zaak KG ZA 19/100)
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
in de zaak KG ZA 19/100
1.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 9
  • de op voorhand door [de erven B en C] en [D] naar de voorzieningenrechter en de wederpartij toegezonden producties 10 en 11
  • de mondelinge behandeling van 17 mei 2019
  • de pleitnota van [A] (dezelfde als in de zaak KG ZA 19/94)
  • de schriftelijke aantekeningen van [A] (dezelfde als in de zaak KG ZA 19/94)
  • de pleitnota van [de erven B en C] en [D] (dezelfde als in de zaak KG ZA 19/94)
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in de zaken KG ZA 19/94 en KG ZA 19/100

2.1.
[de erven B en C] zijn de dochters van wijlen [E] (hierna: [E] ) [E] was eigenaar van het café/restaurant/hotel [adresgegevens] te [woonplaats] (hierna: [naam] ). Bij notariële akte van 31 oktober 2007 is een hypotheekrecht op [naam] gevestigd ten behoeve van [D] tot zekerheid van verhaal van een geldlening die [D] aan [E] had verstrekt. De notariële akte luidt, voor zover hier van belang:
"
Hypotheekbedrag
De comparant onder A genoemd(toevoeging voorzieningenrechter: [E] )
verklaarde dat vermelde hypotheek is verleend tot een bedrag van (…) € 750.000), te vermeerderen met renten en kosten, welke renten en kosten te zamen worden begroot op een bedrag van (…) € 262.500,00), derhalve tot een totaalbedrag van (…) € 1.012.500,00) op (…)"
2.2.
[A] is gehuwd geweest met [F] Zij hebben een zoon, [G] (hierna: [G] ). In maart 2010 zijn [A] en [F] gescheiden.
2.3.
Op enig moment heeft [E] tijdens ziekte [D] gemachtigd om namens hem [naam] te verkopen. [D] heeft met (onder anderen) [A] gesproken over (ver)koop. Op 1 december 2010 is [E] overleden. Op 15 december 2010 hebben [A] en [D] een schriftelijk stuk ondertekend, waarin [D] als gemachtigde en hypotheekhouder wordt aangeduid waarin de intentie is uitgesproken om tot verkoop van [naam] aan [A] over te gaan.
2.4.
Nadien hebben zowel [A] als [F] conservatoir beslag tot levering op [naam] doen leggen. Beiden stelden zich op het standpunt dat [naam] aan hen was verkocht. Op een zeker moment heeft [D] namens [de erven B en C] aan [F] toestemming gegeven [naam] te exploiteren. [D] heeft daarvoor van [F] vergoedingen ontvangen.
2.5.
Bij vonnis van 6 maart 2013 heeft de rechtbank [de erven B en C] op vordering van [A] veroordeeld om mee te werken aan de levering van [naam] aan [A] en om al het mogelijk te doen om te komen tot ondertekening van de in die procedure overgelegde akte waarvan een gewaarmerkte kopie aan het vonnis is gehecht (in dit kort geding door [de erven B en C] en [D] overgelegd als productie 6). Dit vonnis is onherroepelijk geworden. Op grond van de aan het vonnis gehechte leveringsakte zijn [de erven B en C] gehouden om [naam] in onverhuurde en ongebruikte staat en leeg en ontruimd behoudens de in de koop begrepen roerende zaken en inventaris aan [A] te leveren en zijn [de erven B en C] gehouden aan [A] een eigendomsrecht leveren dat niet is bezwaard met beslagen of rechten van hypotheek of inschrijvingen daarvan, dan wel met andere beperkte rechten behoudens de in de akte vermelde. Tegenover de leveringsverplichting van [de erven B en C] staat voor [A] de verplichting om de koopsom van € 850.000,00 te betalen.
2.6.
Bij vonnis van 8 mei 2013 zijn [de erven B en C] door deze rechtbank veroordeeld tot levering van [naam] aan [F] . Van dit vonnis is hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep is nog niet beslist.
2.7.
Medio 2013 hebben [de erven B en C] en [D] in kort geding gevorderd [F] te veroordelen om [naam] te ontruimen en het door hem op [naam] gelegde conservatoir beslag tot levering op te heffen. Deze vordering is afgewezen bij vonnis in kort geding van 9 oktober 2013, kort gezegd, omdat niet duidelijk wie het oudste recht op levering had.
2.8.
Op 4 januari 2014 hebben [A] en [F] een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij [F] onder meer afzag van zijn aanspraak op levering van [naam] . [F] heeft daarna de rechtsgeldigheid van de overeenkomst betwist.
2.9.
Eind 2016 heeft [D] notaris Jorink opdracht gegeven een akte van levering van [naam] op te stellen. Bij brief van 7 december 2016 heeft de notaris aan [A] een ontwerpakte gestuurd. In de ontwerpakte wordt [G] als koper aangeduid. [A] wordt in de akte aangeduid als handelend als bestuurder van Luna Lobo BV. [D] wordt in de akte als hypotheekhouder aangeduid. De akte luidt verder, voor zover hier van belang:
"
Hypotheek
(…)

dit hypotheekrecht op het verkochte is verleend tot een bedrag van (…) € 750.000,00), te vermeerderen met rente en kosten begroot op (…) € 262.500.00), derhalve tot een totaalbedrag van (…) € 1.012.500,00);

de schuld van verkoper aan hypotheekhouder is hoger dan na te melden koopprijs van het gekochte, (…)
(…)

hypotheekhouder tevens finale kwijting verleent aan verkoper voor wat betreft de voldoening van de na genoemde schuldovername nog openstaande schulden van verkoper aan koper, wegens gebrek aan baten in de boedel van na te noemen: erflater"
2.10.
Via Van Goor Schuurman notarissen te Wierden zijn [A] als bestuurder van Luna Nobo BV, [F] en [G] op zeker moment uitgenodigd om op 27 december 2016 de akte van levering te ondertekenen. Bij brief van 20 december 2016 heeft het notariskantoor aan [A] een op verzoek van [D] aangepaste ontwerpakte van levering toegestuurd. De brief luidt verder, voor zover hier relevant:
"
De meest belangrijke wijziging staat vermeld op pagina 3 te weten dat het beslag gelegd door FG Beheer B.V. door opheffing van het faillissement niet doorgehaald kan worden. FG Beheer was een onderneming van de heer [F] .
Door dat het faillissement is opgeheven kan niemand de volmacht tot royement tekenen en zal ofwel de Rechtbank machtiging moeten gaan verlenen of de curator in het inmiddels opgeheven faillissement moet het faillissement weer openen en dan royement verlenen.
Gelet op het feit dat sprake is van het beslag door een voormalige onderneming van de heer [F] heb ik opgenomen dat uw zoon bekend is met het feit dat het beslag van FG Beheer B.V. op het pand blijft rusten, uw zoon alle risico's voor zijn rekening neemt, alle andere betrokkenen volledig vrijwarende.
De heer [D] heeft mij, ondanks het onderhoud dat ik met uw advocaat mocht hebben, omtrent de problematiek inzake [naam] , tevens verzocht u uit te nodigen voor het passeren van de akte van levering op dinsdag 27 aanstaande (…)"
2.11.
Bij e-mail van 23 december 2016 heeft (de advocaat van) [A] aan de notaris bericht, voor zover hier van belang:
"
(…) Cliënte wist niet beter dan dat met name de heer [F] absoluut niet bereid was om mee te werken aan de overdracht van " [naam] ", laat staan dat hij bereid was over te gaan tot ontruiming van " [naam] " (door hem dan wel één van zijn B.V. 's, die op dit moment de exploitatie doet).
Cliënte heeft u telefonisch al aangegeven dat zij uiteraard nog steeds staat op levering van " [naam] " door de heer [D] aan haar (…) doch dat wel uitdrukkelijke voorwaarde is dat de heer [D] ervoor zorgdraagt dat de heer [F] en de zijnen " [naam] " dan ook ontruimd hebben. In het verleden heb ik hierover regelmatig met mr. De Bruin (advocate van de heer [D] ) gesproken, doch een eenduidige garantie op de levering in ontruimde staat is niet gegeven.
Daarnaast nog een opmerking van inhoudelijke aard: ik begrijp dat het de bedoeling is dat doorgeleverd wordt aan de zoon van partijen. Daarvoor is het dan uiteraard wel nodig dat de zoon dat - op dit moment - ook wil en dat er sprake is van een voldoende financiering. Zo lang daarover geen duidelijkheid bestaat, kan in dit stadium volstaan worden met de levering aan cliënte. Zij kan dan vervolgens in overleg met de zoon bekijken hoe en wat verder.
Als de heer [D] vóór 27 december a.s. kan garanderen dat de heer [F] en de zijnen " [naam] " hebben verlaten, is cliënte graag bereid om mee te werken aan het passeren van de akte. (…)"
2.12.
[A] , [F] en [G] zijn op 27 december 2016 niet verschenen.
2.13.
Bij brief van 27 december 2016 heeft [D] [A] vanwege het niet-verschijnen in gebreke gesteld waarbij [D] [A] 9 januari 2017 als (uiterste) termijn heeft gesteld om tot ondertekening van de akte van levering over te gaan. In de brief heeft [D] verder laten weten dat wanneer [A] op die datum niet verschijnt, hij de notaris zou verzoeken een akte van non-comparitie op te maken
2.14.
Bij brief van 29 december 2016 heeft (de advocaat van) [A] aan [D] laten weten, voor zover hier van belang:
"
Wat betreft het passeren van de akte op 27 december jl.: ik heb de door u ingeschakelde notaris bij brief van 23 december jl. geschreven, maar nog geen reactie mogen ontvangen. Voor alle volledigheid doe ik u bijgaand een kopie van deze brief toekomen.
Voor alle duidelijkheid: van cliënte kan niet verwacht worden dat zij meewerkt aan het passeren van de akte, zonder dat door u de zekerheid wordt gegeven dat de heer [F] en de zijnen " [naam] " ook daadwerkelijk hebben verlaten. Dat zou immers betekenen dat cliënte eigenares wordt van " [naam] ", terwijl zij daar niet mee kan doen wat zij van oorsprong heeft beoogd, namelijk zelf een horecabedrijf daarin gaan exploiteren.
Dat de heer [F] en de zijnen momenteel in " [naam] " actief zijn, kan cliënte niet verweten worden: dit is het rechtstreeks gevolg van de door u met de heer [F] gesloten overeenkomst(en). (…)"
2.15.
Op 31 mei 2017 heeft een notaris van het notariskantoor een akte non-comparitie opgemaakt.
2.16.
Bij tussen [A] en [F] gewezen vonnis van 23 augustus 2017 heeft deze rechtbank [F] veroordeeld om de door hem op [naam] gelegde beslagen op te hebben en om [naam] te ontruimen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis bij arrest van 11 december 2018 op dit onderdeel bekrachtigd. [F] heeft tegen het arrest beroep in cassatie ingesteld.
2.17.
[D] heeft medio 2018 de executoriale verkoop van [naam] in gang gezet. Bij exploot van 4 september 2018 is aan één van [de erven B en C] de executoriale verkoop aangezegd op 21 november 2018. Het exploot luidt, voor zover hier van belang:
"
datde vordering van requirant en gemaakte kosten door requirant per 31 augustus 2018 worden vastgesteld op:

hoofdsom per 1 oktober 2017 € 963.053,85

verschuldigde rente vanaf 1 oktober 2017 € 31.166,63

lopende rente pm

boeterente pm

overige kosten pm

Totaal (te vermeerderen met pm posten) € 994.220,48."
2.18.
[F] heeft, na daartoe bij vonnis in kort geding van 22 maart 2019 te zijn veroordeeld, op 25 maart 2019 [naam] verlaten. Daarna heeft [A] het pand betrokken en heeft zij de exploitatie van [naam] voortgezet.
2.19.
[F] heeft het indertijd door hem op [naam] gelegde beslag tot levering opgeheven, maar heeft vervolgens weer beslag op [naam] gelegd op grond van volgens [F] door [de erven B en C] aan hem verbeurde dwangsommen.

3.Het geschil in de zaak KG ZA 19/94

3.1.
[A] vordert, na eisvermeerdering, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren:
[de erven B en C]
a. veroordeelt om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis te verschijnen ten overstaan van de in de akte van levering (als gewaarmerkte kopie aan het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 6 maart 2013 gehecht) genoemde notaris, en volledige medewerking te verlenen aan de uitvoering van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst, en wel door [naam] en inventaris vrij van hypotheek en pandrecht, vrij van beslagen en - meer in het bijzonder - vrij van huur of gebruik door derden, ontruimd behoudens de in de koopovereenkomst begrepen roerende zaken en inventaris en de roerende zaken eigendom van [A] aan [A] te leveren, een en ander overeenkomstig de hiervoor aangegeven akte van levering, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van EUR 500.000,00 indien en voor zover [de erven B en C] niet aan deze veroordeling voldoen en € 5.000,00 voor elke dag dat zij vervolgens nalaten aan deze veroordeling te voldoen;
[D]
veroordeelt om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis te verschijnen ten overstaan van de in de akte van levering (als gewaarmerkte kopie aan het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 6 maart 2013 gehecht) genoemde notaris bij wie de eigendomsoverdracht van [naam] zal plaatsvinden, en bij die eigendomsoverdracht volledige medewerking te verlenen dat de eigendomsoverdracht van [naam] en de eigendomsoverdracht van de inventaris van [naam] vrij van hypotheekrecht respectievelijk vrij van pandrecht plaatsvindt door bij die eigendomsoverdracht afstand te doen van dat hypotheekrecht en dat pandrecht, op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 500.00,00 indien en voor zover [D] niet aan deze veroordeling voldoet en € 5.000,00 voor elke dag dat hij vervolgens nalaat aan deze veroordeling te voldoen;
[de erven B en C] en [D]
voor het geval de vordering tegen [de erven B en C] hiervoor onder a geformuleerd en de vordering tegen [D] hiervoor onder b geformuleerd worden toegewezen en [de erven B en C] en/of [D] geen gevolg geeft/geven aan deze veroordeling en dientengevolge de eenmalige dwangsom(men) heeft/hebben verbeurd, bepaalt dat dit vonnis in de plaats zal treden van (de handtekeningen onder) de akte van levering hiervoor onder a bedoeld en/of de akte inzake het afstand doen van het hypotheekrecht en het pandrecht hiervoor onder b bedoeld, een en ander als bedoeld in artikel 3:300 BW;
[D]
als houder van het recht van hypotheek op [naam] , zolang niet bij in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing is komen vast te staan dat [de erven B en C] niet gehouden zijn om uit hoofde van de tussen [de erven B en C] en [A] tot stand gekomen koopovereenkomst en het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 6 maart 2013 [naam] aan [A] te leveren, verbiedt over te gaan tot executie van het hem toekomende recht van hypotheek rustend op [naam] , op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000.000,00 indien en voor zover [D] niet aan deze veroordeling voldoet;
[de erven B en C] en [D]
veroordeelt in de kosten van deze procedure en in de nakosten.
3.2.
[de erven B en C] en [D] voeren verweer, met conclusie tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [A] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in de zaak KG ZA 19/100

4.1.
[de erven B en C] en [D] vorderen samengevat - veroordeling van [A] om [naam] te ontruimen op straffe van verbeurte van een dwangsom en [de erven B en C] en [D] te machtigen om de ontruiming met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen op kosten van [A]
4.2.
[A] voert verweer, met conclusie tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [de erven B en C] en [D] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in de zaken KG ZA 19/94 en KG ZA 19/100

5.1.
Op grond van het vonnis van 6 maart 2013 en de daaraan gehechte leveringsakte zijn [de erven B en C] gehouden om [naam] in onverhuurde en ongebruikte staat en leeg en ontruimd behoudens de in de koop begrepen roerende zaken en inventaris aan [A] te leveren. [de erven B en C] zijn op grond van het vonnis van 6 maart 2013 verder gehouden om aan [A] een eigendomsrecht leveren dat niet is bezwaard met beslagen of rechten van hypotheek of inschrijvingen daarvan, dan wel met andere beperkte rechten behoudens de in de akte vermelde. [naam] is momenteel bezwaard met het recht van hypotheek van [D] en met het laatstelijk door [F] gelegde beslag. De in de koop begrepen roerende zaken en inventaris zijn belast met een pandrecht van [D] . De door [A] gevorderde aan [de erven B en C] en [D] op te leggen medewerking strekt dan ook tot onbezwaarde levering van de onroerende zaak en de in de koop begrepen roerende zaken en inventaris, vrij van beslag.
5.2.
[A] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. Zij heeft recht op levering van [naam] en wil de exploitatie van [naam] voortzetten, nu [F] na jaren van procederen [naam] uiteindelijk heeft verlaten.
5.3.
[de erven B en C] en [D] voeren in dit kort geding tot hun verweer aan dat sprake is van schuldeisersverzuim van [A] ten aanzien van de aan levering ten grondslag liggende koopovereenkomst en/of dat deze overeenkomst is ontbonden, dat [A] haar recht op levering heeft verwerkt en dat de redelijkheid en billijkheid levering in de weg staan.
5.4.
De voorzieningenrechter verwerpt deze verweren. [de erven B en C] en [D] verwijten [A] dat de levering van [naam] nog niet heeft plaatsgevonden. Zij verwijzen naar de door de notaris opgemaakte akte van non-comparitie. [de erven B en C] en [D] miskennen evenwel dat [A] op basis van de haar toegezonden ontwerpakte van levering gegronde redenen had om niet bij de notaris te verschijnen voor het passeren van de akte van levering. Allereerst zou op grond van de akte niet aan [A] worden geleverd, maar aan haar zoon. In het e-mailbericht van 23 december 2016 heeft [A] duidelijk gemaakt dat dit zo niet was afgesproken. Verder zou blijkens de ontwerpakte een door een onderneming van [F] gelegd beslag op het pand blijven rusten, terwijl was afgesproken dat het pand onbezwaard zou worden overgedragen. Tot slot werd [naam] op dat moment - zelfs tot eind maart 2019 - geëxploiteerd door [F] en kreeg [A] ook geen garantie dat [F] ten tijde van de levering met het zijne en de zijnen zou zijn vertrokken. Het niet-verschijnen van [A] op 27 december 2016 en/of 9 januari 2017 heeft daarom niet tot gevolg gehad dat [A] in verzuim is geraakt en evenmin dat de koopovereenkomst is ontbonden of [A] daaraan geen aanspraken meer kan ontlenen.
5.5.
Evenmin heeft [A] haar rechten door tijdsverloop of anderszins verwerkt om levering af te dwingen. Zij heeft jarenlang met medeweten van [de erven B en C] en [D] geprocedeerd tegen [F] , juist om te bewerkstelligen dat [naam] aan haar kon worden geleverd. Uiteindelijk heeft [F] [naam] pas zeer recent, eind maart 2019, verlaten.
5.6.
Dat de waarde van [naam] thans mogelijk hoger is dan de koopprijs die [A] daarvoor moet betalen is geen omstandigheid waaraan [de erven B en C] of [D] enige aanspraak kunnen ontlenen. [de erven B en C] dienen [naam] aan [A] te leveren tegen betaling van de tussen hen afgesproken koopprijs.
5.7.
De conclusie is dat [de erven B en C] gehouden zijn tot levering van [naam] aan [A] , waartoe zij bij het vonnis van 6 maart 2013 zijn veroordeeld.
5.8.
[D] was als hypotheekhouder geen partij in de procedure waarin door deze rechtbank bij vonnis van 6 maart 2013 is beslist. Dat [de erven B en C] in die procedure zijn veroordeeld om [naam] aan [A] onbezwaard te leveren, regardeert [D] dan ook in beginsel niet. [de erven B en C] voeren aan dat zij niet aan de gevorderde veroordeling kunnen voldoen, nu [D] de executie van [naam] ter hand heeft genomen. De voorzieningenrechter volgt [de erven B en C] niet in die zienswijze en overweegt daartoe als volgt.
5.9.
In het exploot van 4 september 2018 (waarbij aan een van [de erven B en C] de executoriale verkoop is aangezegd) heeft [D] laten opnemen dat hij een vordering op [E] heeft van in hoofdsom € 963.053,85, vermeerderd met € 31.166,63 aan rente tot 1 september 2018. De rente vanaf september tot heden is volgens [A] ongeveer € 36.000,00. [de erven B en C] en [D] hebben dit niet weersproken, zodat de voorzieningenrechter daarvan uitgaat.
5.10.
Het hypotheekrecht van [D] strekt tot zekerheid voor de betaling van een hoofdsom van maximaal € 750.000,00. Gelet op deze beperking kan [D] uit hoofde van zijn hypotheekrecht zijn vordering tot niet meer dan € 817.166,00 op [naam] verhalen (€ 750.000,00 + € 31.166,63 + € 36.000,00). [de erven B en C] kunnen de vordering van [D] in zoverre voldoen met de door [A] aan hen te betalen koopsom van € 850.000,00. Zij zijn ook gehouden om [D] te voldoen. Dat vloeit voort uit hun verplichting om [naam] vrij van hypotheken aan [A] te leveren
5.11.
Door de betaling van de vordering van [D] tot zover diens hypotheekrecht strekt, gaat het hypotheekrecht teniet. Dit betekent dat [de erven B en C] door de levering van [naam] aan [A] en betaling van [D] de verdere executie door [D] kunnen voorkomen en [naam] vrij van hypotheek aan [A] kunnen leveren.
5.12.
Dat een levering vrij van hypotheken en andere rechten partijen steeds voor ogen heeft gestaan, is overigens ook aannemelijk gelet op de gang van zaken ten tijde van de verkoop in 2010. [D] heeft immers als gemachtigde van [E] de verkoop van [naam] aan [A] tot stand gebracht voor de prijs van € 850.000,00, waaruit voor [E] de verplichting voortvloeide om vrij van hypotheken en andere rechten te leveren. Dat [D] daarmee instemde, ligt verder besloten in de ontwerpakte van levering, die [D] eind 2016 heeft laten opmaken. Met de betaling van de schuld waartoe de hypotheek strekt, is [D] naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom gehouden afstand te doen van zijn pandrecht op de in de koop begrepen roerende zaken en inventaris.
5.13.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [D] de executie van het hypotheekrecht moet staken.
5.14.
Tot slot staat vast dat op [naam] nog een beslag rust dat [F] heeft doen leggen tot verhaal van dwangsommen die [de erven B en C] volgens [F] hebben verbeurd. Omdat [de erven B en C] ten opzichte van [A] gehouden zijn om [naam] vrij van beslagen te leveren, is het aan [de erven B en C] om ervoor te zorgen dat dit door [F] gelegde beslag wordt opgeheven. Of dat mogelijk is door middel van het stellen van vervangende zekerheid zoals [A] voorstelt of dat daarvoor betaling nodig is, raakt de vordering van [A] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. [de erven B en C] en [F] hebben op dit onderdeel geen specifiek verweer gevoerd, waarbij geldt dat financiële onmacht geen overmacht oplevert.
5.15.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [A] in zaak KG ZA 19/94, die voor het overige niet is weersproken, zal worden toegewezen en dat de vordering van [de erven B en C] en [D] in zaak KG ZA 19/100 zal worden afgewezen.
5.16.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt zoals hieronder volgt.
5.17.
[de erven B en C] en [D] zullen in de beide zaken als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hieronder volgt,
5.18.
In zaak KG ZA 19/94 worden de proceskosten aan de zijde van [A] vastgesteld op € 1.376,01 zijnde € 297,00 aan griffierecht, € 99,01 aan kosten dagvaarding en € 980,00 aan tegemoetkoming in het salaris van de advocaat.
5.19.
In de zaak KG 19/100 worden de proceskosten aan de zijde van [A] vastgesteld op € 1.277,00 zijnde € 297,00 aan griffierecht en € 980,00 aan tegemoetkoming in het salaris van de advocaat.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in de zaak KG ZA 19/94
[de erven B en C]
6.1.
veroordeelt [de erven B en C] om binnen tien werkdagen na betekening van dit vonnis te verschijnen bij de notaris ten overstaan van wie volgens de ontwerpakte van levering waarvan een gewaarmerkte kopie aan het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 maart 2013 is gehecht, de levering van [naam] aan [A] zal plaatsvinden en volledige medewerking te verlenen aan het uitvoeren van de tussen deze partijen gesloten koopovereenkomst en wel door [naam] en inventaris vrij van hypotheek en pandrecht, vrij van beslagen en meer in het bijzonder vrij van huur of gebruik door derden, aan [A] te leveren, ontruimd behoudens de in de koopovereenkomst begrepen roerende zaken en inventaris en de roerende zaken die in eigendom van [A] zijn, een en ander overeenkomstig de hiervoor genoemde akte van levering,
6.2.
veroordeelt [de erven B en C] om aan [A] een direct opeisbare dwangsom te betalen van € 500.000,00 wanneer zij niet aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen en € 5.000,00 voor elke dag dat zij vervolgens nalaten om aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 600.000,00 (120 dagen x € 5.000,00) is bereikt,
6.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
6.4.
bepaalt dat dit vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van (de handtekeningen van [de erven B en C] onder) de akte van levering zoals bedoeld in 6.1., op het moment dat het maximum van de dwangsommen is bereikt,
[D]
6.5.
veroordeelt [D] om uiterlijk op het moment waarop de leveringsakte wordt gepasseerd (al dan niet bij volmacht) bij de notaris ten overstaan van wie volgens de ontwerpakte van levering waarvan een gewaarmerkte kopie aan het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 maart 2013 is gehecht, volledige medewerking eraan te verlenen dat de levering van [naam] en de inventaris van [naam] vrij van zijn hypotheekrecht en vrij van zijn pandrecht plaatsvindt door bij die levering mee te werken aan doorhaling van die rechten, althans afstand te doen van die rechten, voor zover die dan nog bestaan,
6.6.
bepaalt dat dit vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van (de handtekening van [D] onder) de akte(n), waarbij de onder 6.5. bedoelde hypotheek- en pandrechten worden doorgehaald of afstand van die rechten wordt gedaan, indien [D] op het moment van levering van [naam] en de inventaris aan [A] niet voldoet aan de onder 6.5. uitgesproken veroordeling,
6.7.
verbiedt [D] als houder van het recht van hypotheek op [naam] de executie van dit hypotheekrecht rustend op [naam] voort te zetten, totdat bij in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing is komen vast te staan dat [de erven B en C] niet gehouden zijn om [naam] aan [A] te leveren uit hoofde van de tussen [de erven B en C] en [A] tot stand gekomen koopovereenkomst en het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 maart 2013,
6.8.
veroordeelt [D] om aan [A] een direct opeisbare dwangsom te betalen van € 1.000.000,00 wanneer hij niet aan de in 6.7. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet,
6.9.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
[de erven B en C] en [D]
6.10.
veroordeelt [de erven B en C] en [D] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden vastgesteld op € 1.376,01,
6.11.
veroordeelt [de erven B en C] en [D] in de kosten die na dit vonnis ontstaan kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [de erven B en C] en [D] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak KG ZA 19/100
6.14.
wijs af het gevorderde,
6.15.
veroordeelt [de erven B en C] en [D] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden vastgesteld op € 1.277,00,
6.16.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 6.15 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2019, in aanwezigheid van de griffier. [1]