ECLI:NL:RBNNE:2019:2369

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
18/840075-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling van minderjarigen

Op 29 mei 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling van minderjarigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De bijzondere voorwaarden omvatten een meldplicht en ambulante behandeling. De zaak betreft een eendaadse samenloop van feiten waarbij de verdachte op 5 april 2018 een 9-jarig meisje heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling en haar heeft mishandeld. Daarnaast is de verdachte verantwoordelijk voor een eerdere aanranding van een 8-jarig meisje op 29 september 2017. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad en de ontwikkelingsproblematiek. De rechtbank heeft benadrukt dat de nadruk moet liggen op behandeling ter voorkoming van recidive, gezien de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, vertegenwoordigd door de ouders van het slachtoffer, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840075-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 mei 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van
17 mei 2019. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Roosjen, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 april 2018 te Groningen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door aan de haren te trekken en/of het hoofd
achterover te trekken
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het zoenen op de mond;
2.
hij op of omstreeks 05 april 2018 te Groningen
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar aan de haren te trekken en/of in het
gezicht (bij de mond) te bijten en/of op/naar de grond te trekken/gooien;
3.
hij op of omstreeks 29 september 2017 te Groningen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten het bij en/of om de middel pakken en/of het
naar de grond brengen en/of het onverhoeds brengen/plaatsen van zijn,
verdachtes, hand in en/of op de broek en/of bij de schaamstreek,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het betasten van en/of tikken tegen en/of
wrijven over de vagina en/of de vulva en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 2] ;
4.
hij op of omstreeks 01 april 2019 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen eem hoodie/hoodjack en/of een
turnpakje en/of een trainingsbroek, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de melding van de aanranding d.d. 29 september 2017, de aangifte, de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de getuigenverklaring van
[getuige] . Daarnaast heeft de officier van justitie bij haar bewijsconstructie de aangifte van [aangever] en de verklaring van [slachtoffer 1] als schakelbewijs gebruikt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de gang van zaken met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde op essentiële punten overeenkomsten vertoont met het onder 1 ten laste gelegde, namelijk:
- de slachtoffers zijn meisjes in dezelfde leeftijdscategorie;
- er loopt een man langs die een hond uitlaat;
- de locaties waar de aanrandingen plaatsvinden bevinden zich in de woonomgeving van verdachte;
- beide slachtoffers worden op de grond getrokken;
- beide slachtoffers spreken van een 'relatieve rust' bij de verdachte.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] betwist, omdat zij pas acht maanden na het incident door de politie zijn gehoord. Verder is het ook onduidelijk in hoeverre zij toen al op de hoogte waren van (en mogelijk beïnvloed zijn door) het incident dat op 5 april 2018 heeft plaatsgevonden. De raadsman heeft aangevoerd dat voornoemde verklaringen allerlei verschillen en tegenstrijdigheden bevatten. Voorts heeft de raadsman betoogd dat er geen gebruik kan worden gemaakt van schakelbewijs. Hoewel er een zekere mate van gelijkenis is in de gang van zaken zoals de slachtoffers hebben beschreven, is dit onvoldoende om door middel van het gebruik van schakelbewijs tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde te komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
1. De door verdachte op de terechtzitting van 17 mei 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 5 april 2018 [slachtoffer 1] een zoen op haar mond gegeven.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 april 2018, opgenomen op pagina 80 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2018081926 d.d. 17 juli 2018, inhoudende als verklaring van [aangever] :
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik doe aangifte van aanranding van mijn dochter [slachtoffer 1] . Op donderdagavond kwamen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] aan de voordeur dat [slachtoffer 1] door iemand gezoend was. Bij doorvragen bleek dat er een jongen was geweest die in de buurt had gelopen en [slachtoffer 1] aan haar haren had getrokken en had gezoend en gebeten had. Dat de jongen haar op de grond had gegooid. [slachtoffer 4] had het ook zien gebeuren. Ze hadden verteld dat de jongen een hond bij zich had. De jongen was gekleurd en hij had een klein snorretje. Ze hadden de man al een paar keer langs zien lopen. Ze waren zo in paniek. Hij heeft [slachtoffer 1] achter bij het hoofd aan haar haren getrokken. [slachtoffer 1] heeft haar haar altijd los. Hij zoende [slachtoffer 1] en daarna soort van gebeten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2018, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] , afgelegd op 6 april 2018 in een kindvriendelijke studio tegenover verbalisant [verbalisant 1] , gecertificeerd zedenrechercheur:
[slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en ik deden pakkertje en toen kwam er een man aan en die liep een paar rondjes, zomaar, achter ons aan. En toen pakte hij mij bij mijn haar, achter. En zoende hij mij ineens, beet hij een beetje hier. ( [slachtoffer 1] wijst rond haar mond). Dit is gisteren één keer gebeurd. Die meneer had een beetje lichtbruine hond bij zich, een beetje boxerachtig. Toen pakte hij mij hier zo, heel hard bij mijn haar ( [slachtoffer 1] pakt haar eigen haren op haar achterhoofd vast). Eerst voelde ik wel een beetje pijn. Eerst stopte hij de riem van de hond in zijn zak. Toen zoende hij mij ineens op mijn mond. Hij beet mij ook, hier. (Wijst met duim en wijsvinger bij haar mondhoeken). Ik heb hier nu dus ook twee schrammetjes. Het bijten en zoenen ging tegelijkertijd. Mijn hoofd was een beetje naar achteren. Als hij klaar is met zoenen, gooit hij me op de grond. Hij trekt me gewoon naar beneden. Ik lag met mijn rug op de grond. Het was een man met een beetje een donkere huidskleur, beetje een kort snorretje niet heel veel haar, maar gewoon stoppeltjes.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 6 april 2018, opgenomen op pagina 218 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Het slachtoffer [slachtoffer 1] gaf aan dat zij bij de haren was gepakt en geduwd was door een onbekende man. Tevens heeft de onbekende man het slachtoffer op de mond gezoend en heeft deze man haar rondom de mond gebeten. Ik zag dat er een lichte oppervlakkige
huidbeschadigingen onder de neus van het slachtoffer aanwezig waren.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 april 2018, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[moeder slachtoffer 4] :
Ik ben de moeder van [slachtoffer 4] . [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] waren aan het spelen. (…) Hij wees een steeg aan achter het huis. Zij is toen die steeg ingelopen. [slachtoffer 1] en hij zijn haar achterna gekomen. Zij was toen een meter of vijf voor en toen keek ze om en toen zag ze dat hij [slachtoffer 1] had vastgepakt. [slachtoffer 4] zag dat hij haar tegen de muur had en probeerde te zoenen en dat [slachtoffer 1] haar hoofd probeerde weg te draaien. En in het wegdraaien van het hoofd zag [slachtoffer 4] haar angstig kijken. Hij heeft haar daarna op de grond gegooid. [slachtoffer 4] heeft [slachtoffer 1] zien liggen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 april 2018, opgenomen op pagina 90 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [ouder slachtoffer 2] (V: verbalisant en A: [ouder slachtoffer 2] ):
Vorig jaar september (de rechtbank begrijpt: 2017) ging mijn dochter [slachtoffer 2] met [slachtoffer 3] en een vriendje van [slachtoffer 3] spelen. Op een gegeven moment hoorde ik mijn dochter krijsen. Toen zij mij zag, was ze helemaal hysterisch, wilde ze gelijk naar binnen. Ze zei dat er een man was met een hond. Ze zei dat deze meneer aan haar had gezeten. Hij had donker haar en donkere ogen. Hij had een grote hond bij zich. Een beetje blond van kleur. De man had een beetje een snorretje. Ze maakt een beweging met haar hand bij haar kruis. Ze maakte een wrijvende beweging bij haar kruis. Ze zei dat die meneer dat had gedaan. Ze had gezien dat deze meneer met zijn hond langs kwam lopen. Mijn dochter zei: 'En toen ineens deed hij dit mam.' Hierop maakte mijn dochter de beweging bij haar kruis. In de broek, op de onderbroek met de hand in de broek. Het was wrijven op haar kuis en dat deed hij tussen de vijf en tien keer. (…)
In het weekend van 7 en 8 april (de rechtbank begrijpt: 2018) heeft zich vervolgens wat voorgedaan wat betrekking heeft op deze melding van september 2017. [slachtoffer 2] en ik waren de hele dag weg geweest. Ik zei tegen haar: 'Als jij even de hond gaat uitlaten dan gaat mama even eten koken.' (…) Mijn dochter kwam er al keihard aanrennen. Ze zei: 'Die meneer die aan mij heeft gezeten is hier en hij wil mij weer pakken.' Ze was echt wel in paniek. (…) De buurvrouw zei dat ze een foto van hem had gemaakt. Dit was op 8 april. De jongen had donker haar, 1.75 m, donkere ogen, hij heeft een licht tintje.
V: Wat heeft [slachtoffer 2] op een later moment nog gezegd over deze jongen en wat er in september gebeurd is?
A: Ze waren aan het spelen in het bosje met z'n drieën. Toen zag ze een meneer met een hond langs lopen. Ze zei dat hij op een gegeven moment de hond aan een tak had vastgemaakt. Ze zei toen: 'Ineens deed hij zo.' Ze maakte een beweging met zijn hand over haar schouder en legde haar met een beweging op de grond. Ze zei dat hij zijn hand in haar broek deed. Maar wel op haar onderbroek. Hij ging toen heel hard wrijven. Toen het gebeurde, lag zij op de grond.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een mutatie rapport opgemaakt d.d. 29 september 2017, opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Titel : Aanran. [locatie]
Datum/ tijdstip kennisname : vrijdag 29 september 2017 te 15:49 uur
Pleegdatum/tijd : vrijdag 29 september 2017 om 15:49 uur
Plaats voorval : [locatie]
Soort locatie : park/ plantsoen
Naam melder : [slachtoffer 2]
CCP : Reden politie-inzet: dochtertje (8 jaar) werd in het park vol in het kruis gegrepen. Was in het park aan het spelen. Man, klein van stuk, 1.70 ongeveer, donker kort haar, licht getinte huid, donkere ogen, stoppelsnorretje, blonde pitbullachtige hond bij zich, hond aan de riem, meisje is doodsbang.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2018, als los document gevoegd, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] , afgelegd op 17 mei 2018 in een kindvriendelijke studio tegenover verbalisant
[verbalisant 2] , gecertificeerd zedenrechercheur:
De man komt naar ons toe en zegt niks. De man hing de lijn van de hond op aan een tak van een boom. En toen drukt die me zo op de grond. Ik zit op de grond met de benen wijd. Die man is links van mij. Hij raakt mij aan met zijn rechterhand. Hij gaat drukken en bukken. Zijn hand tikt bij mijn onderbroek. Als hij met zijn hand op mijn onderbroek is dan zitten de rits en knopen van mijn spijkerboek nog vast. Tussen de benen en dan een paar keer drukken en dat is het. Hij heeft iets van vijf of zes keer gedrukt. De hond was iets van een Engelse bulldog, beetje geel bruin van kleur. Hij raakt mij aan de voorkant aan de onderkant aan van de onderbroek. Bij de pijpjes. Die jongen had zwart haar en hele donkerbruine ogen. En een gestoppelde snor. De tweede keer dat ik hem zag, had hij alleen een stoppelsnorretje. Ik heb aan [slachtoffer 3] , de buurvrouw en mama verteld dat ik hem weer gezien had.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2018, als los document gevoegd, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] , afgelegd op 17 mei 2018 in een kindvriendelijke studio tegenover verbalisant
[verbalisant 3] , gecertificeerd zedenrechercheur:
We waren aan het spelen in het bos bij een bult. Toen ging [slachtoffer 2] haar hond uitlaten en op de terugweg zou ze met ons gaan spelen en toen kwam die man. Die man liep langs en kwam ook weer terug. Hij liep naar beneden met zijn hond. Hij ging eerst zijn hond aan een tak doen, hij deed de riem aan een tak en dan kon die hond een beetje dichterbij ons komen. En toen ging hij naar [slachtoffer 2] en pakte haar zo, toen viel ze op de grond. De man greep zo echt, heel hard. Ze werd van achteren gepakt. Hij hield haar gewoon vast, om haar middel. En toen werd [slachtoffer 2] losgelaten en ging zij ook naar oma toe rennen. (…) [slachtoffer 2] viel op haar billen. De man zat nog achter [slachtoffer 2] , nog steeds haar vasthouden. Toen liet hij [slachtoffer 2] los. De jongen had donker haar en een donkere huidskleur. De derde keer dat ik hem zag, zag [slachtoffer 2] hem eerst. [slachtoffer 2] zei: 'Ik heb die man gezien'. Mijn moeder heeft foto's van hem gemaakt. Ik zei: 'Laat mij één van die foto's zien', toen herkende ik hem.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 mei 2018, opgenomen op pagina 108 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[getuige] :
Ik ben de moeder van [slachtoffer 3] . Ik woon aan [adres 1] . Kort nadat [slachtoffer 2] op 8 april 2018 de deur uit was gelopen, hoorden wij de hond ineens gigantisch tekeer gaan. Toen ik zag dat [slachtoffer 2] terug kwam rennen. Ik zag aan [slachtoffer 2] haar gezicht dat ze echt in paniek was. Ik zag het aan haar ogen daar stond angst in. [slachtoffer 2] riep: 'Die man, die man.' Ondertussen was mijn buurvrouw, [ouder slachtoffer 2] , ook naar buiten en zijn wij samen omgelopen naar de andere in/uitgang van de steeg. [ouder slachtoffer 2] heeft de man aangesproken en gevraagd: 'Heb jij aan onze kinderen gezeten of lastig gevallen.' Ik heb foto's gemaakt met mijn mobiel. [1] Mijn zoon [slachtoffer 3] kwam naar mij toelopen en vertelde mij dat hij wist waar deze man woonde. Ik heb toen de politie verteld waar de jongeman woont en het huisnummer. [slachtoffer 3] was bang dat die jongen hem had herkend en dat hij [slachtoffer 3] dan wat aan gaat doen. De jongen had een licht getinte huidskleur. Donker haar tot op zijn oren. Een vlassig snorretje.
Bewijsoverweging
Voor zover de raadsman ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft betwist, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op elkaar aansluiten met betrekking tot wat er voorgevallen is op
29 september 2017, maar ook met betrekking tot de beschrijving van de dader en de hond. Verder komen de verklaringen in grote lijnen overeen met de melding van de aanranding op 29 september 2017 waarbij ook een beschrijving van de dader is gegeven. Daarnaast worden de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ondersteund door de aangifte van [slachtoffer 2] en de getuigenverklaring van [getuige] .
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat een en ander pas aan het rollen is gekomen na het voorval op 5 april 2018 met [slachtoffer 1] , overweegt de rechtbank nog het volgende. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben verdachte op 8 april 2018 aangewezen als de persoon die [slachtoffer 2] op 29 september 2017 heeft lastig gevallen. [slachtoffer 1] heeft verdachte pas daarna herkend. Zij heeft verdachte immers pas herkend naar aanleiding van de foto die [getuige] op 8 april 2018 heeft gemaakt van verdachte.
Gelet op bovenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan voornoemde verklaringen en acht zij op grond van bovenstaande bewijsmiddelen het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 4 ten laste gelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte het hierna ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 mei 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 april 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2019081188 d.d. 5 april 2019, inhoudende als verklaring van [verbalisant 4] ;
3. een schriftelijk stuk, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier en ondertekend door [verbalisant 4] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 april 2018 te Groningen door geweld, te weten door aan de haren te trekken en/of het hoofd achterover te trekken [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het zoenen op de mond;
2.
hij op 5 april 2018 te Groningen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar aan de haren te trekken en in het gezicht (bij de mond) te bijten en naar de grond te gooien;
3.
hij op 29 september 2017 te Groningen door een andere feitelijkheid, te weten het om de middel pakken en het naar de grond brengen en het onverhoeds plaatsen van zijn,
verdachtes, hand in de broek en bij de schaamstreek, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer 2] ;
4.
hij op 1 april 2019 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoodie en een turnpakje en een trainingsbroek, toebehorende aan [benadeelde partij] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van 1 en 2 de eendaadse samenloop van
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
en
mishandeling;
3. feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
4. diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het aanvullend advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 3 mei 2019. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie naast de ernst van de feiten, de richtlijnen van het openbaar ministerie, de persoon van verdachte en het aanvullend advies van de Raad meegewogen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het van belang is dat het behandeltraject van verdachte wordt voortgezet. De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie een redelijke strafeis heeft geformuleerd. Mocht de rechtbank ten aanzien van bewezenverklaring de lezing van verdachte volgen, dient dit in de strafmaat te worden verdisconteerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, mishandeling en winkeldiefstal.
In september 2017 heeft verdachte het destijds 8-jarige slachtoffer, terwijl zij aan het buitenspelen was, naar de grond gebracht waarna hij zijn hand in haar broek heeft geplaatst en haar schaamstreek heeft betast. In april 2018 heeft verdachte een 9-jarig meisje dat aan het buitenspelen was, aan haar haren getrokken, gezoend en gebeten bij haar mond en haar op de grond gegooid. De rechtbank overweegt dat verdachte door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de zeer jonge slachtoffers. Uit de ingediende slachtofferverklaringen van de ouders van de slachtoffers is de rechtbank gebleken dat de slachtoffers en hun ouders nog steeds de nadelige gevolgen ondervinden van hetgeen heeft plaatsgevonden. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal bij de [benadeelde partij] . Door op een dergelijke manier te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de winkelier.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 april 2019, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de adviezen van de Raad d.d. 4 maart 2019 en
3 mei 2019. Hoewel uit het advies van de Raad d.d. 4 maart 2019 volgt dat de Raad eerst geen meerwaarde zag in begeleiding door de jeugdreclassering omdat behandeling in een vrijwillig kader was opgestart, heeft de Raad dit advies op 3 mei 2019 bijgesteld. De Raad heeft hierbij laten meewegen dat verdachte wordt verdacht van een zedenfeit, hij recent opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen en er over de achterliggende oorzaken van zijn gedrag nog veel onduidelijk is. Zo kan verdachte niet vertellen waarom hij heeft gestolen, wat de aanleiding was of wat er door hem heen ging. Dit verhoogt de kans op herhaling en bemoeilijkt gedragsverandering. Naar verwachting zal verdachte nu en in de nabije toekomst nog veel hulp en ondersteuning nodig hebben. Ook [instelling] ziet de toegevoegde waarde in oplegging van de maatregel jeugdreclassering. Gelet op het bovenstaande adviseert de Raad om een deels voorwaardelijke taakstraf bestaande uit een werkstraf aan verdachte op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het advies d.d. 3 mei 2019.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten in beginsel de oplegging van (deels voorwaardelijke) jeugddetentie rechtvaardigen. De rechtbank zal echter gelet op de jonge leeftijd van verdachte, zijn blanco strafblad en ontwikkelingsproblematiek, geen (voorwaardelijke) jeugddetentie op leggen. Gezien de inhoud van het advies van de Raad d.d. 3 mei 2019 en hetgeen ter zitting omtrent de persoon van verdachte naar voren is gekomen, overweegt de rechtbank dat de nadruk moet worden gelegd op behandeling van de problematiek van verdachte ter voorkoming van recidive. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte zijn behandeling bij Accare voortzet nu er over de achterliggende oorzaken van zijn problematiek nog veel onduidelijk is en dat hij wordt begeleid door de jeugdreclassering. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie een passende reactie vormt. De rechtbank zal aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf opleggen met daaraan gekoppeld de door de Raad geformuleerde bijzondere voorwaarden.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich middels wettelijk vertegenwoordiger [aangever] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 187,19 ter vergoeding van materiële schade en
€ 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel waarbij het aantal dagen vervangende jeugddetentie op nihil wordt gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de vordering te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De hoogte van de vordering met betrekking tot de materiële schade is ook niet betwist door verdachte. De rechtbank is tevens van oordeel dat gelet op het delict voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering van zowel de materiële schade als de immateriële schade zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 april 2018.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal geen vervangende jeugddetentie opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 55, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 246, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren.

De werkstraf moet binnen 6 maanden zijn verricht.
Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 60 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de [instelling] op het adres [adres 2] te Groningen en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde gedurende de proeftijd wordt verplicht zich onder behandeling te stellen van Accare/FJP op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven.
Draagt [instelling] op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Ten aanzien van 18/840075-18, feiten 1 en 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.187,19 (zegge: duizend honderdzevenentachtig euro en negentien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 1.187,19 (zegge: duizend honderdzevenentachtig euro en negentien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2018.
Dit bedrag bestaat uit € 187,19 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. R. Baluah en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 mei 2019.
Mr. B.F. Hammerle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Zie foto's zoals opgenomen op pagina's 37 en 38 van voornoemd dossier.