Uitspraak
beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
hierna te noemen: [verzoeker],
raadsvrouw mr. K.M. Löwik-Felt,
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
In het onderhavige geval is volgens [verzoeker] sprake van feiten en omstandigheden die uitzonderlijke omstandigheden betreffen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de behandelend rechter jegens hem dan wel aangaande zijn standpunt een vooringenomenheid koestert, althans is zijn vrees dat daarvan sprake is, gerechtvaardigd. Deze feiten en omstandigheden worden door [verzoeker] als volgt omschreven. Tijdens de comparitie heeft de rechter zich, nadat de raadslieden van [verzoeker] en [A] kort de eis en het verweer hadden toegelicht, tot [verzoeker] gericht. Hierbij toonde de rechter met zijn hand wat volgens hem ongeveer de hoogte van de heg zou zijn bij één meter hoogte en hield [verzoeker] voor dat het zicht van [verzoeker] met een dergelijke hoogte toch niet belemmerd wordt. Nadat [verzoeker] is aangevangen met het geven van een antwoord onderbreekt de rechter hem en blijft [verzoeker] op (steeds) dringender toon vragen of zijn zicht belemmerd wordt bij een dergelijke hoogte. [verzoeker] heeft daarop geantwoord dat als de heg hoger is dan één meter zijn zicht belemmerd wordt. De rechter meent dat [verzoeker] zijn vraag niet beantwoord heeft en blijft de vraag steeds dwingender en met steeds meer verheffende/schreeuwende stem herhalen. [verzoeker] geeft opnieuw aan dat zijn zicht belemmerd wordt als de heg hoger is dan één meter, waarop de rechter hoorbaar en met handgebaren verzucht en aangeeft dat hij binnen zes weken vonnis zal wijzen. Aan partij [A] is geen enkele vraag gesteld en de comparitie heeft maximaal vijf minuten geduurd.
3.De beoordeling
4.De beslissing
mr. S.M. Schothorst, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2019.