Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor onder 1 primair en 2 ten laste gelegde onder parketnummer 18/820431-18 en voor het onder 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde onder parketnummer 18/159108-18.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde onder parketnummer 18/159108-18.
Zij heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde aangevoerd dat uit het rijgedrag van verdachte geen voorwaardelijk opzet kan worden afgeleid op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door een politieagent van de weg te drukken. Verdachtes opzet was (ook naar uiterlijke verschijningsvorm) gericht op het wegkomen van de politie. Verdachte is immers door een tuin gereden en heeft een bushalte geraakt, maar geen politieauto. Ook kan niet gezegd worden dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat de politieagent een ongeluk zou krijgen waarbij hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De politieagent is uitgeweken in de berm en kon vervolgens nog voor de auto van verdachte komen. De raadsvrouw heeft verder betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde, omdat er geen redelijk vermoeden was dat verdachte reed onder invloed van alcohol. Uit de manier van rijden van verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding blijkt dat niet, integendeel. De politieagenten hebben ook niet verklaard dat verdachte naar alcohol stonk. De raadsvrouw heeft tot slot betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 primair ten laste gelegde. Naar uiterlijke verschijningsvorm kan worden vastgesteld dat verdachte de auto van aangever [slachtoffer 4] heeft willen vernielen en dat dit een dreigende situatie geweest moet zijn voor [slachtoffer 4] . Niet kan worden vastgesteld dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 4] zwaar gewond zou raken.
Ten aanzien van parketnummer 18/820431-18 - Feiten 1 en 2
De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 april 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 oktober 2018, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018282143 d.d. 25 oktober 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 oktober 2018, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 25 oktober 2018, inhoudend als verklaring van [getuige] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 oktober 2018, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 25 oktober 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] ;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 oktober 2018, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 25 oktober 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van parketnummer 18/159108-18 - Feit 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het onder 3 primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 18 april 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 19 juli 2018 heeft er 's nachts een incident plaatsgevonden tussen mij en [slachtoffer 4] . Ik ben naar buiten gelopen naar de auto van [slachtoffer 4] . Ik heb het zijraam van de auto van [slachtoffer 4] toen stuk geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juli 2018, opgenomen onder nummer 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018186545 d.d. 8 augustus 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Op 19 juli 2018 heb ik omstreeks 01:05 uur mijn vrouw bij [verdachte] [
de rechtbank begrijpt:
verdachte] afgezet in Musselkanaal. Omstreeks 02:00 uur werd ik door mijn vrouw gebeld dat ik terug kon komen. Ik zag dat [verdachte] in mijn richting kwam. Ik zat nog in de auto. Ik zag dat [verdachte] mijn deur open had getrokken. Mijn vrouw en ik probeerden samen deze deur weer dicht te trekken. Op het moment dat wij de deur dicht hadden getrokken, zag ik dat [verdachte] de ruit insloeg. Ik zag dat [verdachte] een voorwerp in zijn handen had, dat leek op een bijl of een hamer. Het was een zwaar voorwerp. Ik zag dat het voorwerp gericht ter hoogte van mijn gezicht op het raam werd geslagen. Door de klap brak het glas aan de bestuurderskant meteen. Ik voelde het glas in mijn gezicht komen. Ik zag dat [verdachte] flink met zijn arm uithaalde van achteren naar voren, om zo kracht te kunnen zetten in de armslag, om het raam te vernielen. Op het moment dat wij achteruit reden, zag ik dat [verdachte] nogmaals met kracht uithaalde en met het voorwerp een gat in de motorkap sloeg.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een viertal foto's van de schade aan de auto van aangever [slachtoffer 4] , opgenomen in voornoemd dossier (onder nummer 1 e.v., achter de aangifte van [slachtoffer 4] ).
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer 4] .
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier op zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte naar de geparkeerde auto toegelopen is en vervolgens heeft geprobeerd de deur aan de bestuurderskant van de auto open te trekken. [slachtoffer 4] zat op dat moment in de auto aan de bestuurderskant. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, leidt de rechtbank uit deze handelingen af dat verdachtes opzet niet gericht was op het vernielen van de auto, maar juist gericht was op de bestuurder. Toen verdachte de autodeur niet open kreeg, heeft hij vervolgens met een zwaar metalen voorwerp ter hoogte van het hoofd van [slachtoffer 4] met kracht de autoruit aan de bestuurderszijde van de auto kapotgeslagen. [slachtoffer 4] zat op dat moment direct achter dat raam. Ten gevolge daarvan heeft [slachtoffer 4] glas in zijn gezicht gekregen. Door met een zwaar metalen voorwerp met kracht op korte afstand - en daarmee gericht - tegen het zijraam van de auto te slaan waar [slachtoffer 4] op dat moment direct achter zat en ter hoogte van het hoofd van [slachtoffer 4] , heeft verdachte zich aan de aanmerkelijke kans blootgesteld dat hij [slachtoffer 4] met dat voorwerp zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het handelen van verdachte, te weten met een zwaar metalen voorwerp tegen het zijraam van de auto slaan terwijl [slachtoffer 4] direct achter dat raam zat, kan ook naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, behoudens contra-indicaties waarvan hier niet is gebleken, dat het niet anders kan dan dat verdachte die kans ook welbewust heeft aanvaard.
Dat verdachte met een zwaar metalen voorwerp heeft geslagen baseert de rechtbank op de verklaring van [slachtoffer 4] en de foto's van de schade aan auto die bij de aangifte zijn gevoegd. De rechtbank neemt op deze foto's waar dat er een smalle, rechthoekige deuk in de motorkap van de auto van [slachtoffer 4] zit. Op de derde en vierde foto is te zien dat de autoruit aan de bestuurderskant van de auto grotendeels kapot is. In de autoportier zitten nog enkele stukken glas. Aan de binnenkant van de auto is te zien dat de rest van het glas verspreid, op en naast de bestuurdersstoel ligt. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de schade aan de auto het niet anders kan dan dat verdachte met een zwaar voorwerp tegen de auto van aangever [slachtoffer 4] heeft geslagen. De rechtbank ziet gelet op voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 4] . De rechtbank merkt overigens op dat verdachte ter zitting wisselend heeft verklaard over hoe één en ander gebeurd is – de ene keert zegt hij zich dit niet meer te kunnen herinneren en de andere keer dat het met zijn handen is geweest – en dat het de rechtbank daarnaast ook onwaarschijnlijk voorkomt dat de geconstateerde schade met de blote handen zou zijn toegebracht. De rechtbank volgt verdachte daarom niet in zijn verklaring dat hij alleen met zijn vuist heeft geslagen zou hebben en geen zwaar metalen voorwerp bij zich had.
Ten aanzien van parketnummer 18/159108-18 - Feiten 4 en 5
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het onder 4 primair en 5 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 mei 2018, opgenomen op pagina 67 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018164359 d.d. 28 juni 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Op 29 mei 2018 had ik nachtdienst. Via de portofoon hoorde ik dat collega's een achtervolging hadden met een bestelauto, een rode Peugeot met kenteken [kenteken] . Op 30 mei 2018, omstreeks 00:15 uur kreeg ik opdracht van de meldkamer om de te achtervolgen auto in te halen en voorbij te rijden, om hem zodoende te doen laten stoppen. Ik had de blauwe zwaailichten van de dienstauto en het aangebrachte transparant 'STOP POLITIE' aan. Ik reed toen op de N368 te Blijham en ging in de richting van de rotonde van de N368 en N369. Dit betreft een provinciale weg en men mag daar maximaal 80 kilometer per uur rijden. Op de weg is tegengesteld verkeer mogelijk. Ik heb mijn snelheid verhoogd en op een recht stuk weg heb ik het dienstvoertuig naar de linkerbaan gebracht en haalde de rode Peugeot in. Ik denk dat ik ongeveer 70 km/u reed tijdens het inhalen van de auto. Toen ik naast de rode Peugeot reed met genoemde snelheid, zag ik dat de bestuurder van de rode Peugeot zeer dicht bij de dienstauto waarin ik reed, kwam. Ik zag dat de bestuurder van de rode Peugeot vervolgens langzaam naar links bleef bewegen, waardoor ik gedwongen werd om met twee wielen in de berm van de provinciale weg te gaan rijden. Op 20 mei 2018 heeft het in dit gebied fors geregend, waardoor de berm sponzig was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 30 mei 2018, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juni 2018, inhoudend als relatering van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Wij hoorden via de meldkamer dat de ten naam gestelde van de rode Peugeot Expert met kenteken [kenteken] ene [verdachte] zou zijn. Tussen de rotondes van de Turfweg en de Provincial road zagen de collega's van de 24.03 de kans om het voertuig in te halen. Bij de manoeuvre moesten de collega's nog wel uitwijken omdat het voertuig van verdachte hun probeerde te snijden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2018, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juni 2018, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik, verbalisant, zag ter plaatse van de aanhouding dat verdachte [verdachte] een fles wodka voor zijn bestuurdersstoel had liggen in de rode Peugeot Expert met kenteken [kenteken] . Ik, verbalisant, heb de verdachte op 30 mei 2018 derhalve op het cellencomplex te Groningen gevorderd mee te werken aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Ik, verbalisant, zag dat de verdachte niet reageerde op mijn vordering. Ik, verbalisant, heb de verdachte daarna nogmaals gevorderd mee te werken en heb hem toen gezegd dat wanneer hij niet zou antwoorden ik dit opvatte als zijnde dat hij niet mee wenst te werken aan welk onderzoek dan ook. Ik, verbalisant, hoorde dat de verdachte niet antwoordde.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2018, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juni 2018, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 3] :
Nadat ik, verbalisant, verdachte aansprak, zag ik dat hij opstond. Ik zag dat verdachte rood doorlopen ogen had. Ik zag dat verdachte onvast ter been was en ik hoorde dat hij met dubbele tong sprak. Ik sprak verdachte aan en beval hem mee te werken aan een ademanalyse. Ik zag dat verdachte glimlachte en met zijn hoofd 'nee' schudde. Ik beval hem opnieuw medewerking te verlenen aan een ademanalyse. Ik hoorde en zag dat verdachte zei: 'Ik antwoord niet.' Ik vroeg hem opnieuw wat zijn antwoord was op mijn bevel. Ik hoorde toen dat verdachte zei: 'Ik werk helemaal nergens aan mee.'
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens een achtervolging, waarbij met een snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur op een provinciale weg werd gereden en waar tegengesteld verkeer mogelijk is, verdachte plotseling heeft ingestuurd naar de vlak naast hem rijdende auto van aangever [slachtoffer 5] . [slachtoffer 5] had, optredend in zijn functie als opsporingsambtenaar, verdachte eerder een stopsignaal gegeven ter staandehouding en/of aanhouding van verdachte. Dit stopteken werd door verdachte genegeerd. Verdachte heeft de insturende beweging richting [slachtoffer 5] nog enkele malen herhaald. [slachtoffer 5] was hierdoor, om een aanrijding met de auto van verdachte te voorkomen, genoodzaakt om plotseling uit te wijken naar een onverharde, natte berm. Verdachte heeft door zo te handelen, niet wetende of en hoe [slachtoffer 5] zou reageren op de plotselinge gedragingen en gelet op de situatie ter plaatse, namelijk met een natte berm naast de rijbaan, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de auto van [slachtoffer 5] met genoemde snelheid bij een aanrijding of eenzijdig ongeval betrokken zou raken. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij ongevallen met een auto - zeker bij een hogere snelheid - aanzienlijk letsel kan worden toegebracht. Gelet op het vorenstaande is de kans dat [slachtoffer 5] bij een ongeval zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen aanmerkelijk te achten. De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 5] heeft aanvaard.
De rechtbank acht het onder 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde het volgende.
De rechtbank acht op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een ademonderzoek nadat hem hiertoe een bevel was gegeven. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, van oordeel dat er gelet op de aangetroffen fles wodka in de auto van verdachte bij zijn aanhouding, de waargenomen rood doorlopen ogen bij verdachte bij de voorgeleiding, het feit dat hij onvast ter been was en met dubbele tong sprak, voorafgaand aan het bevel sprake was van een redelijke vermoeden dat verdachte had gereden onder invloed van alcohol