ECLI:NL:RBNNE:2019:2272

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
18/820431-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens mishandeling, bedreiging en poging tot zware mishandeling onder invloed van alcohol

In deze strafzaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1986, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging en poging tot zware mishandeling. De verdachte, onder invloed van alcohol, heeft op 30 mei 2018 in Groningen geweigerd mee te werken aan een ademonderzoek en heeft op 24 oktober 2018 zijn moeder mishandeld door haar bij de arm vast te pakken en te knijpen. Tevens heeft hij zijn vader en zus bedreigd met zware mishandeling. Op 19 juli 2018 heeft hij geprobeerd een autoruit in te slaan terwijl het slachtoffer zich daarachter bevond, wat leidde tot de poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 215 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder behandeling voor alcoholproblematiek. De rechtbank heeft ook een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor 15 maanden. De verdachte is in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht vanwege zijn psychische problemen, waaronder een neurocognitieve stoornis en een autismespectrumstoornis. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820431-18
ter berechting gevoegd parketnummer 18/159108-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 mei 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 april 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/820431-18:
1. Primair
hij op of omstreeks 24 oktober 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal, zijn moeder, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar (met kracht) bij de arm en/of pols vast te pakken
en/of te knijpen en/of (vervolgens) de pols om te draaien;
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 oktober 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met/in dreigende/intimiderende houding (heel dicht) voor die [slachtoffer 1]
te gaan staan en/of dreigend met een lange vijl rond te lopen;
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal, [slachtoffer 2] (zus) en/of [slachtoffer 3] (vader) (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, door dreigend een lange vijl aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
te tonen en/of daarmee slaande bewegingen te maken, en/of (daarbij dreigend te zeggen: "Ik maak iedereen af/dood", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
Ten aanzien van parketnummer 18/159108-18:
3. Primair
(gevoegd parketnr. 18-159108-18) hij op of omstreeks 19 juli 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een stuk gereedschap, althans een (zwaar metalen) voorwerp, en met
kracht, in te slaan op de ruiten van een auto, waar die [slachtoffer 4] direct
achter zat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 19 juli 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers is verdachte dreigend met een stuk
gereedschap, althans een (zwaar metalen) voorwerp, op die [slachtoffer 4] , die
zich in een auto bevond, afgelopen en heeft hij, verdachte, met dat stuk
gereedschap, althans met dat voorwerp, op de (ruiten van die) auto, waar die
[slachtoffer 4] direct achter zat, (in)geslagen; en hij op of omstreeks 19 juli 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal,
opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk/type Opel Zafita,
kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt; art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht (en)
4. Primair
hij in de periode van 29 mei 2018 tot en met 30 mei 2018 te Groningen en/of
te Blijham, althans op de wegen A7 en/of de N368 en/of N369, althans in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5] , brigadier bij de politie eenheid Noord-Nederland, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn, verdachtes, auto te trachten het (dienst)voertuig van [slachtoffer 5]
, bestuurder van een politievoertuig met zwaailichten, van de weg af te
drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, en
terwijl dit misdrijf werd gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake
van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de staandehouding
en/of aanhouding op heterdaad van verdachte ex 52 en 53 van het wetboek van
strafvordering;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 29 mei 2018 tot en met 30 mei 2018, te Groningen en/of Blijham, althans op de wegen A7 en/of N368/N369 tussen
(/van) Groningen en (naar) Blijham, als bestuurder van een personenauto, te weten een Peugeot Expert (kenteken
[kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, A7 en/of N368/369, heeft getracht de
hem inhalende auto, te weten het dienstvoertuig van [slachtoffer 5] , van de
politie Noord-Nederland, van de weg af te drukken, althans door een abrupte
beweging te maken in diens kant en/of zijn auto langzaam naar links te
sturen, waardoor die [slachtoffer 5] moest uitwijken, door welke gedraging(en) van
verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt,
en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
5.
hij op of omstreeks 30 mei 2018 te Groningen, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto, te weten Peugeot (Expert - kenteken [kenteken] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in deze Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor onder 1 primair en 2 ten laste gelegde onder parketnummer 18/820431-18 en voor het onder 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde onder parketnummer 18/159108-18.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde onder parketnummer 18/159108-18.
Zij heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde aangevoerd dat uit het rijgedrag van verdachte geen voorwaardelijk opzet kan worden afgeleid op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door een politieagent van de weg te drukken. Verdachtes opzet was (ook naar uiterlijke verschijningsvorm) gericht op het wegkomen van de politie. Verdachte is immers door een tuin gereden en heeft een bushalte geraakt, maar geen politieauto. Ook kan niet gezegd worden dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat de politieagent een ongeluk zou krijgen waarbij hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De politieagent is uitgeweken in de berm en kon vervolgens nog voor de auto van verdachte komen. De raadsvrouw heeft verder betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde, omdat er geen redelijk vermoeden was dat verdachte reed onder invloed van alcohol. Uit de manier van rijden van verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding blijkt dat niet, integendeel. De politieagenten hebben ook niet verklaard dat verdachte naar alcohol stonk. De raadsvrouw heeft tot slot betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 primair ten laste gelegde. Naar uiterlijke verschijningsvorm kan worden vastgesteld dat verdachte de auto van aangever [slachtoffer 4] heeft willen vernielen en dat dit een dreigende situatie geweest moet zijn voor [slachtoffer 4] . Niet kan worden vastgesteld dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 4] zwaar gewond zou raken.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18/820431-18 - Feiten 1 en 2
De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 april 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 oktober 2018, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018282143 d.d. 25 oktober 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 oktober 2018, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 25 oktober 2018, inhoudend als verklaring van [getuige] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 oktober 2018, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 25 oktober 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] ;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 oktober 2018, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 25 oktober 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van parketnummer 18/159108-18 - Feit 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het onder 3 primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 18 april 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 19 juli 2018 heeft er 's nachts een incident plaatsgevonden tussen mij en [slachtoffer 4] . Ik ben naar buiten gelopen naar de auto van [slachtoffer 4] . Ik heb het zijraam van de auto van [slachtoffer 4] toen stuk geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juli 2018, opgenomen onder nummer 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018186545 d.d. 8 augustus 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Op 19 juli 2018 heb ik omstreeks 01:05 uur mijn vrouw bij [verdachte] [
de rechtbank begrijpt:
verdachte] afgezet in Musselkanaal. Omstreeks 02:00 uur werd ik door mijn vrouw gebeld dat ik terug kon komen. Ik zag dat [verdachte] in mijn richting kwam. Ik zat nog in de auto. Ik zag dat [verdachte] mijn deur open had getrokken. Mijn vrouw en ik probeerden samen deze deur weer dicht te trekken. Op het moment dat wij de deur dicht hadden getrokken, zag ik dat [verdachte] de ruit insloeg. Ik zag dat [verdachte] een voorwerp in zijn handen had, dat leek op een bijl of een hamer. Het was een zwaar voorwerp. Ik zag dat het voorwerp gericht ter hoogte van mijn gezicht op het raam werd geslagen. Door de klap brak het glas aan de bestuurderskant meteen. Ik voelde het glas in mijn gezicht komen. Ik zag dat [verdachte] flink met zijn arm uithaalde van achteren naar voren, om zo kracht te kunnen zetten in de armslag, om het raam te vernielen. Op het moment dat wij achteruit reden, zag ik dat [verdachte] nogmaals met kracht uithaalde en met het voorwerp een gat in de motorkap sloeg.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een viertal foto's van de schade aan de auto van aangever [slachtoffer 4] , opgenomen in voornoemd dossier (onder nummer 1 e.v., achter de aangifte van [slachtoffer 4] ).
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer 4] .
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier op zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte naar de geparkeerde auto toegelopen is en vervolgens heeft geprobeerd de deur aan de bestuurderskant van de auto open te trekken. [slachtoffer 4] zat op dat moment in de auto aan de bestuurderskant. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, leidt de rechtbank uit deze handelingen af dat verdachtes opzet niet gericht was op het vernielen van de auto, maar juist gericht was op de bestuurder. Toen verdachte de autodeur niet open kreeg, heeft hij vervolgens met een zwaar metalen voorwerp ter hoogte van het hoofd van [slachtoffer 4] met kracht de autoruit aan de bestuurderszijde van de auto kapotgeslagen. [slachtoffer 4] zat op dat moment direct achter dat raam. Ten gevolge daarvan heeft [slachtoffer 4] glas in zijn gezicht gekregen. Door met een zwaar metalen voorwerp met kracht op korte afstand - en daarmee gericht - tegen het zijraam van de auto te slaan waar [slachtoffer 4] op dat moment direct achter zat en ter hoogte van het hoofd van [slachtoffer 4] , heeft verdachte zich aan de aanmerkelijke kans blootgesteld dat hij [slachtoffer 4] met dat voorwerp zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het handelen van verdachte, te weten met een zwaar metalen voorwerp tegen het zijraam van de auto slaan terwijl [slachtoffer 4] direct achter dat raam zat, kan ook naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, behoudens contra-indicaties waarvan hier niet is gebleken, dat het niet anders kan dan dat verdachte die kans ook welbewust heeft aanvaard.
Dat verdachte met een zwaar metalen voorwerp heeft geslagen baseert de rechtbank op de verklaring van [slachtoffer 4] en de foto's van de schade aan auto die bij de aangifte zijn gevoegd. De rechtbank neemt op deze foto's waar dat er een smalle, rechthoekige deuk in de motorkap van de auto van [slachtoffer 4] zit. Op de derde en vierde foto is te zien dat de autoruit aan de bestuurderskant van de auto grotendeels kapot is. In de autoportier zitten nog enkele stukken glas. Aan de binnenkant van de auto is te zien dat de rest van het glas verspreid, op en naast de bestuurdersstoel ligt. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de schade aan de auto het niet anders kan dan dat verdachte met een zwaar voorwerp tegen de auto van aangever [slachtoffer 4] heeft geslagen. De rechtbank ziet gelet op voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 4] . De rechtbank merkt overigens op dat verdachte ter zitting wisselend heeft verklaard over hoe één en ander gebeurd is – de ene keert zegt hij zich dit niet meer te kunnen herinneren en de andere keer dat het met zijn handen is geweest – en dat het de rechtbank daarnaast ook onwaarschijnlijk voorkomt dat de geconstateerde schade met de blote handen zou zijn toegebracht. De rechtbank volgt verdachte daarom niet in zijn verklaring dat hij alleen met zijn vuist heeft geslagen zou hebben en geen zwaar metalen voorwerp bij zich had.
Ten aanzien van parketnummer 18/159108-18 - Feiten 4 en 5
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het onder 4 primair en 5 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 mei 2018, opgenomen op pagina 67 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018164359 d.d. 28 juni 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Op 29 mei 2018 had ik nachtdienst. Via de portofoon hoorde ik dat collega's een achtervolging hadden met een bestelauto, een rode Peugeot met kenteken [kenteken] . Op 30 mei 2018, omstreeks 00:15 uur kreeg ik opdracht van de meldkamer om de te achtervolgen auto in te halen en voorbij te rijden, om hem zodoende te doen laten stoppen. Ik had de blauwe zwaailichten van de dienstauto en het aangebrachte transparant 'STOP POLITIE' aan. Ik reed toen op de N368 te Blijham en ging in de richting van de rotonde van de N368 en N369. Dit betreft een provinciale weg en men mag daar maximaal 80 kilometer per uur rijden. Op de weg is tegengesteld verkeer mogelijk. Ik heb mijn snelheid verhoogd en op een recht stuk weg heb ik het dienstvoertuig naar de linkerbaan gebracht en haalde de rode Peugeot in. Ik denk dat ik ongeveer 70 km/u reed tijdens het inhalen van de auto. Toen ik naast de rode Peugeot reed met genoemde snelheid, zag ik dat de bestuurder van de rode Peugeot zeer dicht bij de dienstauto waarin ik reed, kwam. Ik zag dat de bestuurder van de rode Peugeot vervolgens langzaam naar links bleef bewegen, waardoor ik gedwongen werd om met twee wielen in de berm van de provinciale weg te gaan rijden. Op 20 mei 2018 heeft het in dit gebied fors geregend, waardoor de berm sponzig was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 30 mei 2018, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juni 2018, inhoudend als relatering van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Wij hoorden via de meldkamer dat de ten naam gestelde van de rode Peugeot Expert met kenteken [kenteken] ene [verdachte] zou zijn. Tussen de rotondes van de Turfweg en de Provincial road zagen de collega's van de 24.03 de kans om het voertuig in te halen. Bij de manoeuvre moesten de collega's nog wel uitwijken omdat het voertuig van verdachte hun probeerde te snijden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2018, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juni 2018, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik, verbalisant, zag ter plaatse van de aanhouding dat verdachte [verdachte] een fles wodka voor zijn bestuurdersstoel had liggen in de rode Peugeot Expert met kenteken [kenteken] . Ik, verbalisant, heb de verdachte op 30 mei 2018 derhalve op het cellencomplex te Groningen gevorderd mee te werken aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Ik, verbalisant, zag dat de verdachte niet reageerde op mijn vordering. Ik, verbalisant, heb de verdachte daarna nogmaals gevorderd mee te werken en heb hem toen gezegd dat wanneer hij niet zou antwoorden ik dit opvatte als zijnde dat hij niet mee wenst te werken aan welk onderzoek dan ook. Ik, verbalisant, hoorde dat de verdachte niet antwoordde.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2018, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juni 2018, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 3] :
Nadat ik, verbalisant, verdachte aansprak, zag ik dat hij opstond. Ik zag dat verdachte rood doorlopen ogen had. Ik zag dat verdachte onvast ter been was en ik hoorde dat hij met dubbele tong sprak. Ik sprak verdachte aan en beval hem mee te werken aan een ademanalyse. Ik zag dat verdachte glimlachte en met zijn hoofd 'nee' schudde. Ik beval hem opnieuw medewerking te verlenen aan een ademanalyse. Ik hoorde en zag dat verdachte zei: 'Ik antwoord niet.' Ik vroeg hem opnieuw wat zijn antwoord was op mijn bevel. Ik hoorde toen dat verdachte zei: 'Ik werk helemaal nergens aan mee.'
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens een achtervolging, waarbij met een snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur op een provinciale weg werd gereden en waar tegengesteld verkeer mogelijk is, verdachte plotseling heeft ingestuurd naar de vlak naast hem rijdende auto van aangever [slachtoffer 5] . [slachtoffer 5] had, optredend in zijn functie als opsporingsambtenaar, verdachte eerder een stopsignaal gegeven ter staandehouding en/of aanhouding van verdachte. Dit stopteken werd door verdachte genegeerd. Verdachte heeft de insturende beweging richting [slachtoffer 5] nog enkele malen herhaald. [slachtoffer 5] was hierdoor, om een aanrijding met de auto van verdachte te voorkomen, genoodzaakt om plotseling uit te wijken naar een onverharde, natte berm. Verdachte heeft door zo te handelen, niet wetende of en hoe [slachtoffer 5] zou reageren op de plotselinge gedragingen en gelet op de situatie ter plaatse, namelijk met een natte berm naast de rijbaan, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de auto van [slachtoffer 5] met genoemde snelheid bij een aanrijding of eenzijdig ongeval betrokken zou raken. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij ongevallen met een auto - zeker bij een hogere snelheid - aanzienlijk letsel kan worden toegebracht. Gelet op het vorenstaande is de kans dat [slachtoffer 5] bij een ongeval zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen aanmerkelijk te achten. De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 5] heeft aanvaard.
De rechtbank acht het onder 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde het volgende.
De rechtbank acht op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een ademonderzoek nadat hem hiertoe een bevel was gegeven. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, van oordeel dat er gelet op de aangetroffen fles wodka in de auto van verdachte bij zijn aanhouding, de waargenomen rood doorlopen ogen bij verdachte bij de voorgeleiding, het feit dat hij onvast ter been was en met dubbele tong sprak, voorafgaand aan het bevel sprake was van een redelijke vermoeden dat verdachte had gereden onder invloed van alcohol

Bewezenverklaring

Ten aanzien van parketnummer 18/820431-18
De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. Primair
hij op 24 oktober 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal, zijn moeder, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar met kracht bij de pols vast te pakken en te knijpen en vervolgens de pols om te draaien;
2.
hij op 24 oktober 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal, [slachtoffer 2] (zus) en [slachtoffer 3] (vader) telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend tegen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] te zeggen: 'Ik maak iedereen af/dood' en daarbij dreigend een lange vijl aan die [slachtoffer 2] te tonen en daarmee slaande bewegingen te maken.
Ten aanzien van parketnummer 18/159108-18
De rechtbank acht het onder 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat:
3. Primair
hij op 19 juli 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een stuk gereedschap, althans een zwaar metalen voorwerp, en met kracht, in te slaan op de ruiten van een auto, waar die [slachtoffer 4] direct achter zat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. Primair
hij in de periode van 29 mei 2018 tot en met 30 mei 2018 te Blijham, op de N368 en N369, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5] , brigadier bij de politie Eenheid Noord-Nederland, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn, verdachtes, auto te trachten het dienstvoertuig van [slachtoffer 5] , bestuurder van een politievoertuig met zwaailichten, van de weg af te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, en terwijl dit misdrijf werd gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de staandehouding en/of aanhouding op heterdaad van verdachte ex 52 en 53 van het Wetboek van Strafvordering;
5.
hij op 30 mei 2018 te Groningen, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto, te weten Peugeot Expert (kenteken [kenteken] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18/820431-18

1. Primair: mishandeling, begaan tegen zijn moeder;

2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

Ten aanzien van parketnummer 18/159108-18

3. Primair: poging tot zware mishandeling;

4. Primair: poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

5. overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 onder parketnummer 18/820431-18 en het onder 3 primair, 4 primair en 5 onder parketnummer 18/159108-18 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 215 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 3 jaren. Daarbij gelden de bijzondere voorwaarden zoals die zijn opgelegd bij de schorsing van de voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft een wijziging gevorderd van de bijzondere voorwaarden met betrekking tot het elektronisch toezicht, in zoverre dat veroordeelde dient mee te werken aan het elektronisch toezicht zolang de reclassering dit nodig acht, maar het toezicht niet langer dan maximaal 1 jaar mag duren. De officier van justitie heeft daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid van motorrijtuigen gevorderd voor de duur van 15 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft daarbij gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn justitiële documentatie, de rapportages van de psycholoog, psychiater en reclassering en de richtlijnen van het openbaar ministerie. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie de 2 ad informandum gevoegde feiten meegenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die voor de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn gesteld, met uitzondering van het elektronisch toezicht. Met betrekking tot dat laatste heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het elektronisch toezicht een zware vorm van vrijheidsbeneming is. Gelet daarop moet het niet aan het oordeel van de reclassering worden overgelaten hoe lang het elektronisch toezicht van kracht blijft. Subsidiair heeft de raadsvrouw met betrekking tot het elektronisch toezicht aangevoerd dat gelet op de geringe ernst van de feiten de rechtbank het elektronisch toezicht voor de duur van maximaal 1 à 2 maanden moet laten voortduren. De 2 ad informandum gevoegde feiten kunnen worden meegenomen bij de strafbepaling nu verdachte deze feiten heeft erkend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de psycholoog, de psychiater en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, terwijl hij onder invloed van alcohol was, zich schuldig gemaakt aan zeven strafbare feiten. Zo is verdachte in een poging om aan de politie te ontkomen, dwars door een tuin gereden, heeft hij een bushalte omver gereden en heeft verdachte een politieauto van de weg gereden, waardoor deze met hoge snelheid in de nabijgelegen berm terechtkwam. Na te zijn aangehouden, wilde verdachte vervolgens niet meewerken aan een door een opsporingsambtenaar gevorderd ademonderzoek. Verdachte heeft op deze manier het werk van de politie bemoeilijkt en de gezondheid van een opsporingsambtenaar in gevaar gebracht. Hierbij geldt als strafverzwarende omstandigheid dat het slachtoffer een dienstdoende opsporingsambtenaar was.
In diezelfde periode heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, waarbij verdachte met een stuk gereedschap een autoruit aan de bestuurderszijde van een auto heeft kapotgeslagen. Dit terwijl de bestuurder van de auto zich op dat moment achter deze autoruit bevond. Daarnaast heeft verdachte zijn moeder mishandeld door in haar pols te knijpen en deze om te draaien en heeft verdachte zijn vader en zus bedreigd, terwijl verdachte op dat moment bij zijn moeder thuis op bezoek was. De ervaring leert dat dergelijk geweld of dreiging met geweld grote psychische en emotionele gevolgen kan hebben voor de slachtoffers daarvan.
Bij de mishandeling geldt als strafverzwarende omstandigheid dat het slachtoffer een familielid van verdachte was.
De rechtbank heeft tevens in strafverzwarende zin in aanmerking genomen dat verdachte blijkens zijn strafblad meermalen is veroordeeld voor mishandeling en het niet meewerken aan een ademtest. Kennelijk hebben eerdere straffen verdachte er niet van weerhouden opnieuw tot het plegen van dergelijke feiten over te gaan.
De rechtbank beschikt over een psychiatrisch rapport d.d. 6 februari 2019, opgemaakt door dr. L.E.E. Ligthart, psychiater, en een psychologisch rapport d.d. 7 februari 2019, opgemaakt door drs. A.M. de Jong, psycholoog. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel met gedragsstoornissen, een autismespectrumstoornis en een stoornis in middelengebruik (met name alcohol). De aard van het frontale hersenletsel, in combinatie met middelengebruik kan gemakkelijk aanleiding geven tot impulsief en ontremd gedrag. Ook heeft verdachte een star en rigide denkpatroon dat voortkomt uit de autismespectrumstoornis, waardoor hij sneller dan gemiddeld boos of geagiteerd kan reageren. Doordat verdachte halverwege het psychologisch onderzoek plotseling geen medewerking meer wilde verlenen en nauwelijks wilde verklaren over de ten laste gelegde feiten, kon door de psycholoog over de doorwerking van het de gediagnosticeerde stoornissen in de ten laste gelegde feiten slechts in beperkte mate iets worden opgemerkt. Zij wijst erop dat voornoemd gedrag ten tijde van het ten laste gelegde door aangevers wordt gemeld. Zowel de psycholoog als de psychiater komen tot de conclusie dat bovenstaande stoornissen van invloed zijn geweest op het ten laste gelegde en verdachte hebben gestuurd in zijn gedrag; geadviseerd wordt om verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten.
Beide deskundigen achten de kans op herhaling groot. De aanwezigheid van de neurocognitieve stoornis en de autismespectrumstoornis in combinatie met het gebruik van middelen leidt tot prikkelbaar, impulsief en ontremd gedrag. Het gebruik van middelen wordt daarom sterk ontraden. Daarnaast is er bij verdachte nauwelijks sprake van ziektebesef en ziekte-inzicht en heeft hij beperkte copingvaardigheden. Enige vorm van behandeling is van groot belang om de kans op herhaling te verminderen. Door zowel de psycholoog als de psychiater wordt geadviseerd om verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, zoals behandeling in een ambulant kader / FACT-team vanuit een forensisch kader, waarbij er voldoende toezicht en controle moet zijn op het middelengebruik van verdachte.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en concludeert dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 12 april 2019 blijkt dat de kans op herhaling eveneens door de reclassering inschat wordt als hoog. Door de combinatie van de aard en ernst van de psychische problematiek van verdachte (met het niet aangeboren hersenletsel) worden de veranderingen in het gedrag van verdachte door middel van interventies beperkt. De reclassering adviseert een forse voorwaardelijke straf als stok achter de deur voor verdachte, met daarnaast bijzondere voorwaarden, zoals deze ook zijn opgelegde bij de schorsing van de preventieve hechtenis door de rechtbank op 22 maart 2019. Op deze manier is er een frequente controle op de gedragingen van verdachte.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend en geboden is. Ter voorkoming van de recidive acht de rechtbank het in het bijzonder noodzakelijk dat verdachte zich laat behandelen voor zijn alcoholproblematiek en meewerkt aan middelencontrole. Het uitvoeren van de bijzondere voorwaarden, zoals opgelegd bij de schorsing van de voorlopige hechtenis van 22 maart 2019 door deze rechtbank, kan daarmee worden voortgezet. De rechtbank is, overeenkomstig het advies van de reclassering, van oordeel dat het elektronisch toezicht bijdraagt aan structuur in het leven van verdachte en de kans op recidive hierdoor kan verminderen. De rechtbank zal de maximale duur van het elektronisch toezicht stellen op één jaar.
Daarbij is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 15 maanden passend en geboden is.

Benadeelde partij

[slachtoffer 6] heeft zich namens [benadeelde partij] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 589,39 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast is door de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten ter hoogte van € 127,05 gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich wat betreft tot de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij nu niet gebleken is van een machtiging om namens [benadeelde partij] als benadeelde partij op te treden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade van de benadeelde partij De Groot voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat, omdat aangever van de geleden schade en indiener van de vordering tot schadevergoeding dezelfde persoon betreffen, daaruit afgeleid kan worden dat aangever - ondanks het ontbreken van een formele machtiging - feitelijk gemachtigd was tot het indienen van de vordering tot schadevergoeding namens [benadeelde partij] .
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot het onder 2 ad informandum gevoegde feit toewijzen tot een bedrag van € 589,39 aan materiële schade. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de uitvoering van deze uitspraak nog moet maken. Zij zal bij de begroting van deze kosten het liquidatietarief kanton als uitgangspunt nemen, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 120,00.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 38v, 38w, 45, 57, 285, 300, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 onder parketnummer 18/820431-18 is ten laste gelegd en onder 3 primair, 4 primair en 5 onder parketnummer 18/159108-18 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van parketnummer 18/820431-18 onder 1 primair en 2, en
onder parketnummer 18/159108-18 onder 3 primair, 4 primair en 5:
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 214 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclassering Leger des Heils op het adres Damsterdiep 271 te Groningen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. dat veroordeelde meewerkt aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig acht. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken.
3. dat veroordeelde zich laat behandelen door polikliniek Verslavingszorg Noord-Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en zolang de reclassering dat nodig acht;
4. dat veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
5. dat veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit drugsverbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
6. dat veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
7. dat veroordeelde op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod, zolang de reclassering dit nodig acht maar niet langer dan voor de duur van 1 jaar. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het huidige verblijfadres is [straatnaam] te Mussel. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft;
8. dat veroordeelde meewerkt aan begeleiding door een FACT-team. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met het FACT-team, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 22 maart 2019.
Ten aanzien van parketnummer 18/159108-18 onder 5:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 15 maanden.
Beveelt dat deze ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 ad informandum gevoegde feit:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 589,39 (zegge: vijfhonderd negenentachtig euro en negenendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2018.
Veroordeeld verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 120,00 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] te betalen een bedrag van € 589,39 (zegge: vijfhonderd negenentachtig euro en negenendertig cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 589,39 materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] daarom de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. A.M.J. Flach, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 mei 2019.
Mr. J.V. Nolta is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.