ECLI:NL:RBNNE:2019:2252

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
18/730252-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met blijvend letsel in uitgaansgelegenheid

Op 16 mei 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 november 2018 in een uitgaansgelegenheid in Kollumerzwaag een andere persoon zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De verdachte, die een vuuraansteker en een zegelring droeg, heeft het slachtoffer met kracht tegen het hoofd geslagen, waardoor het slachtoffer op de grond viel en vervolgens nogmaals werd geslagen. Het slachtoffer liep als gevolg van deze mishandeling een geperforeerde oogbal op, wat leidde tot blijvend verlies van gezichtsvermogen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling bij Verslavingszorg Noord Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het slachtoffer recht heeft op een bedrag van € 10.869,18, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730252-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 mei 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 02 mei 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. Kuper, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 november 2018 te Kollumerzwaag, in de gemeente Kollumerland Ca, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, (te weten: een geperforeerde oogbal van het rechteroog) heeft toegebracht, door deze opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, terwijl hij, verdachte een ring om zijn rechter ringvinger droeg en/of een aansteker, althans een hard en/of stevig voorwerp, om zijn/een vinger en/of in zijn tot vuist gebalde hand had, - (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of (vervolgens) - (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt,) naar die [slachtoffer] toe te lopen en deze (nogmaals) (meermalen) tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 november 2018 te Kollumerzwaag, in de gemeente Kollumerland Ca, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, terwijl hij, verdachte een ring om zijn rechter ringvinger droeg en/of een aansteker, althans een hard en/of stevig voorwerp, om zijn/een vinger en/of in zijn tot vuist gebalde hand had, - (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen, waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of (vervolgens) - (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt,) naar die [slachtoffer] toe te lopen en deze (nogmaals) (meermalen) tegen het hoofd te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde
rechteroogbal, ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daartoe heeft zij aangevoerd dat met het geven van een vuistslag vanaf de achterzijde richting de zijkant van het hoofd, niet willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat het gevolg van perforatie van de oogbol intreedt.
Uit de bewijsmiddelen kan slechts worden vastgesteld dat er sprake is geweest van één rake klap. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangegeven dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 02 mei 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 24 november 2018 te Kollumerzwaag een persoon één keer geslagen. Het klopt dat ik een zegelring om mijn rechter ringvinger droeg en een vuuraansteker in mijn rechterhand had. Het is de zegelring die op de foto in het dossier staat.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 november 2018, opgenomen op pagina 35 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018309268 d.d. 9 januari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op 24 november 2018 was ik in café [naam café] in Kollumerzwaag. Ik ben toen neergeslagen en voelde dat ik op de grond viel. Ik voelde dat er iets met mijn rechteroog aan de hand was. Op de spoedeisende hulp bleek dat mijn oog met spoed geopereerd moest worden. Er zaten verschillende scheurtjes in mijn oogbal. Volgens de chirurg kon de trauma in mijn oog alleen zijn ontstaan, doordat er een hard voorwerp naar binnen is gedrukt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
12 december 2018, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige]:
Op 24 november 2018 bevond ik mij in café [naam café] in Kollumerzwaag. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechtervuist [slachtoffer] sloeg, waarna [slachtoffer] naar de grond ging. [verdachte] sloeg heel hard, ik hoorde het geluid van de vuistslag boven de muziek uit. Ik schat dat [slachtoffer] ten gevolge van de klap van [verdachte] vier tot zes meter verderop op de grond terecht kwam. Ik zag dat het rechteroog van [slachtoffer] toen uit de oogkas hing. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] vervolgens nog tweemaal met kracht sloeg.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
28 november 2018, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van A.F. de Vries:
Op 24 november 2018 bevond ik mij in café [naam café] in Kollumerzwaag. Ik zag dat [slachtoffer] op de rechterkant van zijn gezicht werd geslagen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met fotobijlage) d.d. 25 november 2018, opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op de beelden van de beveiligingscamera van café [naam café] zag ik dat de verdachte naar het slachtoffer toe komt en met kracht met zijn rechterhand tegen het hoofd van het slachtoffer slaat. Vervolgens zag ik dat de verdachte afstand neemt, maar ook meteen weer naar voren komt en tweemaal met kracht in de richting van de grond slaat.
Op het beeld is te zien dat de verdachte een voorwerp in zijn rechterhand heeft en dat verdachte een ring om zijn rechtervinger draagt. Ik herken de verdachte als [verdachte].
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met fotobijlage) d.d. 5 december 2018, opgenomen op pagina 91 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Op de camerabeelden van café [naam café] zag ik dat verdachte zijn rechtervuist opende en er een blauw voorwerp zichtbaar werd in zijn handpalm. Dit voorwerp leek qua vorm op een vuuraansteker. Ik zag vervolgens dat verdachte met zijn rechterhand weer een gesloten vuist maakte, met daarin het voorwerp. Op het moment dat verdachte naar de plaats liep waar de mishandeling plaats vond, had de verdachte een gesloten vuist met daarin het voorwerp.
7. Een geneeskundige verklaring, op 17 december 2018 opgemaakt en ondertekend door E.A. Timmerman, oogarts, opgenomen op pagina 141 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
Betreft de heer [slachtoffer], gezien d.d. 24 november 2018. Ernstige perforatie van het rechteroog. Geen kans op herstel van gezichtsscherpte.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat niet kan worden bewezen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de intentie (zogenaamd vol opzet) had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom moet de rechtbank beoordelen of er sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter zitting volgt dat verdachte onverhoeds, met een aansteker in zijn vuist en een ring om zijn rechter ringvinger, met kracht tegen de rechterkant van het hoofd van aangever heeft geslagen. De kracht was zodanig dat getuige [getuige] – die op die avond geen alcohol gedronken had – beschrijft dat hij de klappen boven de muziek uithoorde, en dat aangever ten gevolge van de klap circa vier tot zes meter verderop op de grond terechtkwam. Bovendien heeft verdachte, nadat aangever op de grond terecht was gekomen, aangever nog tweemaal met kracht geslagen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte wist dat hij een aansteker in zijn rechtervuist had en een zegelring met scherpe kanten om zijn rechter ringvinger droeg. Van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam is, en dat een verwonding aan het hoofd gemakkelijk tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. Dit geldt in het bijzonder voor de ogen. Ook verdachte moet dat geweten hebben. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte aan de aangever toegebrachte oogletsel, te weten een geperforeerde oogbal van het rechteroog met blijvend verlies van gezichtsvermogen als gevolg, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals deze uit de medische gegevens naar voren komen. Immers, aangever is meerdere malen aan zijn oog geopereerd en het zicht in zijn oog zal nooit meer zo worden als voorheen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de primair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 november 2018 te Kollumerzwaag, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: een geperforeerde oogbal van het rechteroog heeft toegebracht, door deze opzettelijk, meermalen, terwijl hij, verdachte een ring om zijn rechter ringvinger droeg en een aansteker in zijn tot vuist gebalde hand had, - met kracht in het gezicht te slaan waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en vervolgens - terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt naar die [slachtoffer] toe te lopen en deze nogmaals meermalen te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een taakstraf, waarbij een gedeelte van de straf voorwaardelijk opgelegd kan worden met hieraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting en de rapportages van de reclassering, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een uitgaansgelegenheid, terwijl hij een vuuraansteker in zijn handpalm had en een zegelring om zijn ringvinger droeg, onverhoeds en met kracht tegen het hoofd van aangever geslagen. Nadat aangever op de grond was gevallen, heeft verdachte nog tweemaal met kracht geslagen. Aangever was een willekeurig slachtoffer en niet betrokken bij de ruzie die op dat moment op de dansvloer gaande was. Als gevolg van het slaan tegen het hoofd en het drukken van een hard voorwerp in het oog van aangever is de oogbal van zijn rechteroog geperforeerd. Aangever heeft meerdere operaties aan zijn rechteroog moeten ondergaan en heeft blijvend verlies van gezichtsvermogen opgelopen. Daarbij komt dat zulk ernstig uitgaansgeweld veel gevoelens van onveiligheid veroorzaakt onder degenen die daarvan getuige zijn en - in breder verband - in de samenleving.
De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. Uit deze rapportage blijkt dat verdachte een stabiel bestaan leidt. De reclassering ziet alcohol als een risicofactor en als mogelijke trigger tot ongeremd gedag.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. Op grond van de door de rechtbank gehanteerde landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt dat in een geval als dit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ten minste acht maanden wordt opgelegd. De rechtbank ziet, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, geen aanleiding om hier van af te wijken. Daarnaast zal de rechtbank, gelet op het advies van de reclassering, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw zulke feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat het strafvoorstel van de raadsvrouw onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Gelet op het voorgaande en het advies van de reclassering zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden van meldplicht en ambulante behandelverplichting bij de forensische polikliniek van VNN. De voorwaarde die ziet op het innemen van medicijnen als onderdeel van de behandeling zal de rechtbank niet overnemen, nu dit een vorm van dwangmedicatie zou betekenen.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 869,18 ter vergoeding van materiële schade en € 20.000 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering ter zake de materiële schade en van een bedrag van € 20.000,00 als voorschot op de vergoeding van immateriële schade, nu er nog geen sprake is van een eindsituatie. Voorts heeft hij gevorderd aan verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft verzocht de gevorderde immateriële schade aanmerkelijk te matigen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de totale omvang van de immateriële schade op dit moment niet goed kan worden vastgesteld, omdat er nog onduidelijkheid bestaat over de prognose van het uiteindelijke letsel van de benadeelde partij. Daarnaast verwijst de raadsvrouw in haar pleitaantekeningen naar jurisprudentie in soortgelijke zaken, waarbij de toegekende schadevergoeding aanzienlijk lager was dan € 20.000,00. Hoewel verdachte oprecht bereid is te doen wat hij kan, wordt hij begrensd door zijn financiële mogelijkheden op grond van zijn inkomen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de materiële schade van € 869,18 heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het feit. De verdediging heeft deze schade ook niet betwist.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de benadeelde partij ook immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het feit. De verdediging heeft de hoogte van de immateriële schade betwist. Voor de bepaling van de hoogte daarvan zoekt de rechtbank aansluiting bij de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. De rechtbank overweegt dat er sprake is van fysiek letsel met blijvende hinderlijke beperkingen. Zij acht het daarom passend om aansluiting te zoeken bij categorie 4 betreffende fysiek letsel van voornoemde letsellijst. De bijbehorende uitkering van het Schadefonds bedraagt € 10.000,00. De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, het bedrag voor de thans geleden immateriële schade op grond van de redelijkheid en billijkheid vast op € 10.000,00. Nu er nog geen sprake is van een medische eindsituatie en de benadeelde partij nog meerdere oogoperaties zal moeten ondergaan, zal de rechtbank dit bedrag bij wijze van voorschot toewijzen.
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 10.869,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 november 2018.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als (algemene) voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering Leger des Heils, op het adres Zoutbranderij 1 te Leeuwarden, zo vaak en zolang de reclassering dat, gedurende de proeftijd, noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van twee jaren, of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht, onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
10.869,18(zegge: tienduizend achthonderdnegenenzestig euro en achttien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 10.869,18 (zegge: tienduizend achthonderdnegenenzestig euro en achttien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 89 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 869,18 aan materiële schade en € 10.000 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. K. Post en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 mei 2019.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.