ECLI:NL:RBNNE:2019:2206

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
18/830184-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring zonder oplegging van straf voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 2 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1963, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak betreft feiten die zich hebben voorgedaan tussen 1 december 2016 en 8 februari 2017 in de gemeente Groningen. De verdachte heeft samen met anderen heroïne en cocaïne bereid, bewerkt, verkocht en vervoerd. Tijdens de zitting op 19 maart 2019 heeft de verdachte bekend dat hij deze werkzaamheden verrichtte om in zijn eigen drugs te voorzien, maar dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in harddrugs. De rechtbank heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de rol van de verdachte en zijn kwetsbaarheid als oudere man met een langdurige verslaving. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de verdediging pleitte voor een schuldigverklaring zonder strafoplegging. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om geen straf of maatregel op te leggen, verwijzend naar de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte na de feiten en het advies van de reclassering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte geen strafbare feiten meer heeft gepleegd sinds de incidenten en dat een straf op dit moment niet meer nodig is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830184-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R.H. Baas, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 8 februari 2017
in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
(diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot
en met 8 februari 2017 in de gemeente Groningen met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan
[straatnaam] ), hoeveelheden en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
(diacetylmorfine) en/of hoeveelheden en/of een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst I tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 8 februari 2017 in
de gemeente Groningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest,
door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voornoemd pand voor de verkoop/dealen
en/of opslag en/of verwerking van die hoeveelheden/hoeveelheid cocaïne en/of
heroïne ter beschikking te stellen;
2.
hij op of omstreeks 8 februari 2017 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (in woning [straatnaam] ) aanwezig heeft gehad ongeveer 72,97 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne, en/of ongeveer 75,36 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair en feit 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behoudens voor wat betreft de tenlastegelegde nauwe en bewuste samenwerking bij de verkoop van drugs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1.de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 maart 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 8 februari 2017 opgenomen op pagina 224 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakte kennisgeving inbeslagneming
d.d. 8 februari 2017 opgenomen op pagina 16 van voornoemd dossier;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakte kennisgeving inbeslagneming
d.d. 8 februari 2017 opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakte kennisgeving inbeslagneming
d.d. 8 februari 2017 opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 14 februari 2017, opgenomen op pagina 358 e.v. van het voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland, inhoudende de relatering van verbalisanten:
7. Een schriftelijk bescheid te weten een rapport Identificatie van veelvoorkomende drugs d.d. 16 februari 2017 opgenomen op pagina 363 e.v. van voornoemd dossier.
Verdachte heeft verklaard deze werkzaamheden voor de dealers alleen te hebben verricht om in zijn eigen drugs te voorzien, toch heeft verdachte zich door zijn handelwijze ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van handel in harddrugs. De bolletjes werden immers gemaakt om vervolgens verkocht te worden, hetgeen verdachte ook wist.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 8 februari 2017 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met anderen meermalen, telkens opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 8 februari 2017 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk (in woning [straatnaam] ) aanwezig heeft gehad ongeveer 72,97 gram, heroïne, en ongeveer 75,36 gram, cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een onder artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een onder artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
Verdachte is een kwetsbare oudere man die jarenlang verslaafd is geweest aan harddrugs. Verdachte beseft dat zijn handelen strafbaar is geweest; zijn handelen werd hem echter ingegeven door zijn verslaving. De toenmalige dealers van verdachte hebben misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van verdachte en medeverdachte, die tot op dat moment samen een woning deelden waarbij zij naar elkaar omzagen. Door de gebeurtenissen heeft verdachte deze woning moeten verlaten, hetgeen hem zwaar gevallen is. Het gebeurde is nu ruim 2 jaar geleden, verdachte heeft in de tussentijd op vrijwillige basis hulp aanvaard en zijn leven inmiddels goed op de rit. Een straf voegt nu niets meer toe. Mocht de rechtbank een straf in voorwaardelijke zin opleggen dan verzoekt de raadsvrouw een kortere proeftijd op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport d.d. 4 maart 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en medeverdachte hebben in de periode van 21 december 2016 tot 8 februari 2017 voor hun toenmalige dealers cocaïne en heroïne verwerkt tot verkoopbare zogenaamde bolletjes. Tevens hebben zij hun dealers onderdak geboden. In ruil voor het verpakken en het bieden van onderdak, kregen zij drugs voor eigen gebruik. Verdachte heeft zich daarnaast ook nog schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid van voornoemde harddrugs. Het is algemeen bekend dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Verdachte is hier door zijn handelen medeverantwoordelijk voor.
Deze feiten rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank houdt echter ook rekening met het feit dat de rol van verdachte in het plegen van de strafbare feiten beduidend minder groot is geweest dan de in deze zaak reeds in 2017 veroordeelde dealers. De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat deze dealers misbruik hebben gemaakt van de kwetsbaarheid van verdachte die vanwege zijn verslaving geen weerstand kon bieden aan de beloning die hem in het vooruitzicht werd gesteld in ruil voor het plegen van voornoemde strafbare feiten.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte een 55-jarige man is die al decennia kampt met een harddrugverslaving. Ondanks meerdere pogingen is het hem nooit gelukt te breken met zijn verslaving. Na zijn aanhouding in onderhavige zaak heeft verdachte de keus gemaakt geen drugs meer te gebruiken buiten de methadon die hij verstrekt krijgt. Verdachte heeft in een vrijwillig kader hulp geaccepteerd en hij woont nu in een appartement in de provincie. Hij wordt daarbij begeleid door de Stichting Keroazie. Medeverdachte woont daar ook en beiden hebben hun leven nu op orde in een omgeving ver weg van de stad Groningen waar ze alle drugsgebruikers kennen en waar de verleiding op de loer ligt. De reclassering adviseert om verdachte in geen geval een gevangenisstraf op te leggen daar verdachte dan alle beschermende factoren die hem nu in balans houden zou verliezen. Een werkstraf met een voorwaardelijk deel als stok achter de deur zou doenlijk moeten zijn. De reclassering ziet geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden, nu de beschermende factoren voldoende geborgd zijn in een vrijwillig kader.
Verdachte heeft sinds de gepleegde feiten geen strafbare feiten meer gepleegd.
Alles overwegend acht de rechtbank, mede gezien het feit dat sprake is van feiten die zich meer dan 2 jaar geleden hebben voorgedaan, oplegging van een sanctie passend noch geboden. Zij zal daarom toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, M.B.W. Venema en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 april 2019.