ECLI:NL:RBNNE:2019:220

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
C/18/186125 / FA RK 18-2418
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot bepaling van eenhoofdig gezag over minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de man tot bepaling van het eenhoofdig gezag van de vrouw over hun minderjarige kinderen. De man verzocht de rechtbank om hem te ontheffen van het gezag over zijn zoon, [minderjarige 1], omdat hij meende dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vrouw verzocht om afwijzing van het verzoek, stellende dat de man niet voldoende rekening houdt met de gevoelens van [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij ook de minderjarige is gehoord.

De rechtbank overwoog dat het uitgangspunt van de wet is dat het gezag na echtscheiding gezamenlijk door beide ouders wordt uitgeoefend, en dat een wijziging van het gezag alleen in uitzonderlijke gevallen kan plaatsvinden. De rechtbank constateerde dat er een verstoorde verstandhouding was tussen de man en [minderjarige 1], maar dat de man niet had aangetoond dat het in het belang van het kind was om het gezag aan de vrouw alleen toe te kennen. De rechtbank benadrukte dat de man zijn verantwoordelijkheden als vader niet zonder zwaarwegende redenen kan opgeven en dat hij moet blijven bijdragen aan de verzorging en opvoeding van zijn kinderen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen, met de aanbeveling dat de betrokken partijen de procedure als een kans moeten zien om de communicatie en het contact tussen de man en [minderjarige 1] te verbeteren. De rechtbank drong aan op het zoeken naar oplossingen voor de problemen in de relatie tussen vader en zoon, en benadrukte het belang van een goede relatie voor de ontwikkeling van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/186125 / FA RK 18-2418
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 22 januari 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. E. Henkelman, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.J. Griede, kantoorhoudende te Hoogezand.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 2 augustus 2018,
1.2.
De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk ter zitting behandeld met gesloten deuren van 10 december 2018, in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten en de heer [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Nederland, locatie Groningen. De minderjarige [minderjarige 1] is op 10 december 2018 apart door de kinderrechter gehoord.

2.Rechtsoverwegingen

Feiten
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren de thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.2.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw. Beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
Bij beschikking van 15 februari 2018 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 21 februari 2019.
Standpunt van de man
2.4.
De man heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vrouw alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt belast. De man heeft verzocht de proceskosten tussen partijen te compenseren.
2.5.
De man heeft aan het verzoek, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. [minderjarige 1] laat zich langdurig negatief en laatdunkend uit over de man en er zit een zodanige bestendigheid in de verwijten van [minderjarige 1] jegens de man dat de man niet langer het gezag over [minderjarige 1] wenst uit te oefenen. Er heeft zich ruim twee jaar geleden een ruzie voorgedaan tussen de man en [minderjarige 1] die nooit is bijgelegd. De man heeft geprobeerd om met [minderjarige 1] in gesprek te gaan en het goed te maken, maar dit is niet gelukt. [minderjarige 1] is agressief en heeft zijn zusje [minderjarige 2] mishandeld. Hij heeft de vrouw bedreigd en de man twee keer doodsverwensingen gedaan. Het vertrouwen van de man in [minderjarige 1] is beschadigd. De man is moegestreden en er is bij hem geen ruimte meer voor contact met [minderjarige 1] . De man heeft verder aangegeven dat hij door de GI nergens bij wordt betrokken.
Standpunt van de vrouw
2.6.
De vrouw betreurt het verzoek van de man en zij kan zich er in feite niet in vinden. [minderjarige 1] voelt zich afgewezen door de man. De man lijkt zich niet te realiseren wat zijn handelwijze teweeg brengt bij [minderjarige 1] . De vrouw is van mening dat zij en de man gezamenlijk ouders zijn van [minderjarige 1] . De vrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van [minderjarige 1]
2.7.
[minderjarige 1] vindt het jammer dat hij geen contact heeft met zijn vader. Hij zou dit graag willen. [minderjarige 1] kan zich niet goed herinneren wat hij precies heeft gezegd tijdens de betreffende ruzie. Hij begrijpt niet dat zijn vader hier zoveel gewicht aan geeft en dat er daardoor nu geen contact meer is.
Standpunt van de Raad
2.8.
De Raad heeft de rechtbank geadviseerd het verzoek van de man af te wijzen. De man lijkt zich niet te beseffen dat de verhouding tussen ouder en kind niet een relatie is op basis van gelijkwaardigheid. Voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat hij een (juridische) vader heeft, ook al geeft de man in praktische zin geen invulling aan zijn gezag. De Raad is van mening dat alle kansen moeten worden aangegrepen om te kijken in hoeverre de man en [minderjarige 1] nog tot elkaar kunnen komen, temeer nu [minderjarige 1] heeft aangegeven open te staan voor het contact met de man. Zolang de ondertoezichtstelling nog loopt, kan de gezinsvoogd hierin een rol vervullen.

3.Beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 1:251a BW kan de rechtbank na ontbinding van het huwelijk anders dan door of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien:
a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.2.
Het uitgangspunt van de wet is dat het in het belang van het kind is dat na echtscheiding het gezag gezamenlijk door de ouders uitgeoefend blijft worden, en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast.
3.3.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen de man en [minderjarige 1] , die zijn oorsprong lijkt te vinden in een ruzie die ruim twee jaar geleden tussen hen heeft plaatsgevonden. De man en [minderjarige 1] verschillen van inzicht over wat er precies aan de contactbreuk ten grondslag heeft gelegen. De man heeft blijk gegeven van een beschadigd vertrouwen in [minderjarige 1] . Blijkbaar heeft de ruzie zoveel bij de man teweeg gebracht dat hij in de afgelopen twee jaren ook geen mogelijkheden heeft onderzocht om weer contact met [minderjarige 1] te zoeken, noch via [minderjarige 1] zelf noch via de moeder, noch via de gezinsvoogd.
Bij [minderjarige 1] leeft een gevoel van onbegrip over de ontstane situatie. [minderjarige 1] heeft steeds open gestaan voor contact met de man en hij heeft aangegeven ook nu nog graag contact met zijn vader te willen.
Het ouderlijk gezag omvat op grond van artikel 1:247 Burgerlijk Wetboek de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Op grond van lid 2 wordt onder verzorging en opvoeding verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of andere vernederende behandeling toe.
Op grond van artikel 1:247 in relatie tot 1:251a BW kan geconcludeerd worden dat de man zijn elementaire plicht tot uitoefenen van het gezag niet zonder zwaarwegende redenen kan opgeven. De man dient als vader beschikbaar te zijn voor zijn zoon en zijn deel in de verzorging en opvoeding op te pakken, gezamenlijk met de vrouw. Mocht de man problemen ervaren met het hanteren van een kind dan dient hij opvoedhulp te zoeken en te aanvaarden. En mocht de man moeite ervaren bij het accepteren van de toenemende mondigheid van een opgroeiende puber, hetgeen overigens noodzakelijk is in de evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige 1] naar volwassenheid, dan dient de man mogelijk voor zichzelf psychologische hulp te zoeken om hemzelf te begeleiden in dit proces. En mocht de man tenslotte problemen ervaren om een eenmaal ingenomen standpunt te herzien, dan dient hij ook ter zake hulp in te roepen. Dit is alles in het belang van een evenwichtige ontwikkeling van de minderjarige. Een afwezige vader zorgt voor een ernstige inbreuk in de ontwikkeling van de minderjarige.
Daarenboven ziet de rechtbank ook het belang van de man bij een goede relatie met zijn zoon en de vreugde die hem dat zal geven voor nu en in de toekomst.
De rechtbank ziet het verzoek van de man als een uiting van onmacht en de rechtbank dringt er bij de man, de gezinsvoogd, de vrouw en [minderjarige 1] op aan om de onderhavige procedure als aanleiding aan te grijpen om te komen tot een vorm van contact in de hoop dat de betrekkingen tussen vader en zoon weer normaliseren.
De zoon kan dan ervaren dat problemen er zijn om aan te pakken en op te lossen door het probleem bespreekbaar te maken terwijl hij momenteel het voorbeeld ervaart dat er wordt weggelopen voor problemen. Gelukkig is bij [minderjarige 1] nog steeds de bereidheid om met de man te praten. De rechtbank heeft verder geen aanwijzing dat de man niet in staat is tot een positief contact met [minderjarige 1] .
De rechtbank oordeelt derhalve dat een situatie als de onderhavige geen gezagsbeëindiging rechtvaardigt en dat dit niet in het belang van [minderjarige 1] .
Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven te Groningen door mr. K.R. Bosker, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
dinsdag 22 januari 2019in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fvb