In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en verhuurder over de redelijkheid van de aanvangshuurprijs van een woning. De huurovereenkomst was ingegaan op 1 februari 2018, met een afgesproken huurprijs van € 598,- per maand. De huurder, [eiser], heeft de Huurcommissie benaderd om de huurprijs te verlagen, wat resulteerde in een uitspraak die de huurprijs vaststelde op € 564,57. De huurder was het niet eens met deze uitspraak en vorderde vernietiging ervan, met als doel de oorspronkelijke huurprijs te handhaven en betaling van achterstallige huur te eisen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Huurcommissie in haar uitspraak niet alle aspecten van de woning had meegenomen in de waardering. De rechter heeft de redelijkheid van de aanvangshuurprijs zelfstandig beoordeeld, waarbij hij het Beleidsboek waarderingsstelsel zelfstandige woonruimte als leidraad heeft gebruikt. Na beoordeling van verschillende onderdelen van de woning, zoals de berging, gang, keuken, sanitair en energieprestatie, kwam de kantonrechter tot de conclusie dat de aanvangshuurprijs op € 574,94 per maand moest worden vastgesteld. Dit leidde tot een huurachterstand van € 124,44 die de gedaagde aan de eiser moest betalen.
De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde direct aan de uitspraak moet voldoen, ondanks mogelijke hoger beroep procedures.