ECLI:NL:RBNNE:2019:2133

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
18/830243-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met vuurwapen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

Op 2 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De feiten vonden plaats op 17 oktober 2018 in Veendam, waar de verdachte met een geladen pistool dreigend op twee personen afkwam en hen met een auto volgde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op de bedreiging, aangezien hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat de slachtoffers zich bedreigd zouden voelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die materiële en immateriële schade hadden geleden door de acties van de verdachte. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van zijn gedrag op de slachtoffers. De uitspraak benadrukt de ernst van het ongecontroleerd bezit van vuurwapens en de gevolgen daarvan voor de rechtsorde en de veiligheid van burgers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830243-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.P. Plasman advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 oktober 2018 te Veendam een of meer personen (te weten aangeefster nummer [nummer 2] en/of aangever nummer [nummer 1]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend een (doorgeladen) pistool te tonen aan die personen en/of met dat pistool op die personen af te lopen en/of (vervolgens) met een auto achter die personen aan te rijden en/of hen in te halen en/of vlak voor hen te stil te gaan staan en/of hen tot stoppen te dwingen, en/of (aldus) een voor die personen dreigende situatie te scheppen; (aangiftes 2018275770 en 2018275771)
2.
hij in of omstreeks de periode van 17 tot en met 18 oktober 2018 in de gemeente Veendam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (doorgeladen) pistool, van het merk Walther, type P22 zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 17 patronen, merk/type Winchester Subsonic van het kaliber 22lr, voorhanden heeft gehad;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte bekent de handelingen zoals deze zijn tenlastegelegd, maar hij ontkent dat hij de intentie had om aangevers te bedreigen.
Dat hij geen vol opzet had op het bedreigen van aangevers blijkt uit het gegeven dat verdachte zijn wapen trachtte af te dekken, hetgeen ook verklaard is door aangevers. Ook voor opzet in voorwaardelijke zin zijn te weinig aanknopingspunten te vinden in het dossier. Gezien het gedrag van verdachte, het afdekken van het wapen terwijl hij op aangevers afrende, is het een ongelukkig toeval dat aangevers het wapen hebben gezien. Het was niet zijn bedoeling om het wapen te tonen. Verdachte heeft niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangevers het wapen zouden zien en zich bedreigd zouden voelen. Doordat aangevers terug zijn gereden naar de plek waar ze verdachte zagen met het wapen, is het ook de vraag of er bij hen werkelijk vrees is ontstaan voor een bedreiging met een misdrijf. Ook het latere handelen van verdachte kan niet gezien worden als bedreiging. Verdachte zag aangevers bij toeval weer rijden in de auto en hij haalde ze daarop in, enkel om te zien wie er in de auto zaten. Hij ging ervan uit dat ze even daarvoor géén wapen gezien hadden.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 maart 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben met een pistool in mijn hand, dat ik naast mijn been hield, naar aangevers toegerend. Toen ze terugkwamen ben ik weer naar ze toegelopen. Daarna reed ik in de auto achter ze en ik heb ze ingehaald. Ik ben voor de auto van aangevers gestopt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met nummer 2018275770 d.d. 18 oktober 2018 opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018274977, 2018274984 d.d. 14 januari 2019, inhoudende de verklaring van aangever nummer [nummer 2]:
Ik doe aangifte van bedreiging op 17 oktober 2018. Ik zag een jongen. Het viel mij vrijwel direct op dat hij in zijn rechterhand een vuurwapen had. Ik zag dat hij het wapen naast zijn lichaam hield, ietwat naar achteren gericht. Ik schrok hier enorm van. Het was voor mij duidelijk dat hij echt op ons af liep. Uiteindelijk kwam de man echt dicht bij de auto. Omdat de jongen bij wie ik in de auto zat hard wegreed, kon hij voorkomen dat de man echt bij de auto kwam. (...) Ik zag dat hij bij een Volkswagen Golf stond. (…) hij liep wederom op ons af. Hij liep langzaam in onze richting. We reden de parkeerplaats af. (...) Op dat moment zagen wij dat de Volkswagen Golf achter ons reed. Hij reed dicht op ons. Wij werden ingehaald en hij stopte voor ons. De jongen bij wie ik in de auto zat, zag kans hem weer in te halen. Ik zag dat de auto opnieuw hard achter ons aan reed en vlak achter ons ging rijden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met nummer 2018275771 d.d. 18 oktober 2018 opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van aangever nummer [nummer 1]:
Ik doe aangifte van bedreiging met een vuurwapen op 17 oktober 2018. Bij mij bestond de overtuiging, dat de verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen dan wel mij zou schieten met zijn vuurwapen.
Ik reed in mijn auto door Veendam (…) De VW Golf, welke voor ons reed, reed dezelfde parkeerplaats op. Ik zag dat de bestuurder van VW Golf zijn auto parkeerde op deze parkeerplaats. (...)
Terwijl wij reden zag ik ineens een man aan komen rennen vanuit de richting van de parkeerplaats. Ik zag dat hij een voorwerp vast had wat gelijkend was op een vuurwapen. Hij hield deze ook vast zoals je een pistool vast houdt. Ik zag ook dat hij het voorwerp af probeerde te dekken met zijn rechterhand maar toch kon ik het deels zien. Ik zag een loop onder zijn rechterhand uitsteken. Tevens zag ik een kolf welke in zijn linkerhand zat. (...) Op het moment dat ik het vuurwapen zag, schrok ik. (…)
Ik ben dus weer terug gereden (…) Op dat moment zag ik ook een manspersoon op ons af komen lopen. De andere aangever herkende deze man als dezelfde man welke eerst het vuurwapen vasthield. Deze man kwam lopen vanuit de richting waar ook de VW Golf geparkeerd stond. Omdat hij op ons af kwam lopen heb ik besloten om weg te gaan want het werd te gevaarlijk. (...) Op den duur zag ik de VW Golf achter mij aan komen rijden. Hij reed een tijdje achter mij aan en seinde met zijn lampen. . Ik zag op den duur dat de bestuurder van de VW Golf mij inhaalde. Hij passeerde mij aan de linkerzijde en ik zag dat hij voor mij stopte. Ik moest hierdoor ook stoppen. Ik heb een paar seconden stil gestaan en toen besloten om toch weer te gaan rijden. Ik heb hem vervolgens weer in gehaald. Ik zag dat de bestuurder van de VW Golf weer achter mij aan kwam rijden.
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 maart 2019;
2. Kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 Wetboek van Strafvordering d.d. 18 oktober 2018 opgenomen op pagina 75 van voornoemd dossier;
3. Kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 Wetboek van Strafvordering d.d. 18 oktober 2018 opgenomen op pagina 81 van voornoemd dossier;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Onderzoek vuurwapen/munitie d.d. 26 november 2018 opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier inhoudende de relatering van verbalisant.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten inzake feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu het opzet (in voorwaardelijke zin) ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de tenlastegelegde bedreiging.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier bedreiging – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op aangevers is afgerend met het wapen in zijn hand. Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen niet aan aangevers wilde tonen. Verdachte heeft echter het wapen in zijn ene hand gehouden, kennelijk slechts gedeeltelijk afgeschermd met zijn andere hand, in elk geval zodanig dat het voor beide aangevers nog duidelijk zichtbaar was. Door op deze wijze het wapen vast te houden, terwijl hij op aangevers afrende, was er een aanmerkelijke kans dat aangevers het wapen zouden zien, hetgeen ook is gebeurd, en zouden vrezen voor hun leven. Het kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte zich daarvan bewust is geweest. Verdachte heeft, door niettemin zo te handelen, die aanmerkelijke kans aanvaard.
Datzelfde geldt voor de latere handelingen van verdachte. Verdachte heeft hierna namelijk nogmaals op zodanige wijze de confrontatie met aangevers gezocht, dat bij aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden laten. Verdachte is immers, in de wetenschap dat aangevers even daarvoor mogelijk het wapen in zijn hand hadden gezien, in zijn auto achter aangevers aangereden, heeft hen ingehaald en heeft hen vervolgens op intimiderende wijze tot stoppen gedwongen, en aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij hierdoor zouden vrezen voor hun leven.
Het onder 1 ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 oktober 2018 te Veendam personen (te weten aangeefster nummer [nummer 2] en aangever nummer [nummer 1]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend een (geladen) pistool te tonen aan die personen en met dat pistool op die personen af te lopen en vervolgens met een auto achter die personen aan te rijden en hen in te halen en vlak voor hen te stil te gaan staan en hen tot stoppen te dwingen, en aldus een voor die personen dreigende situatie te scheppen;
2.
hij in de periode van 17 tot en met 18 oktober 2018 in de gemeente Veendam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (geladen) pistool, van het merk Walther, type P22 zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 17 patronen, merk/type Winchester Subsonic van het kaliber 22lr, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, gepleit voor een gevangenisstraf voor de duur gelijk aan de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft hiertoe verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat verdachte nooit de intentie heeft gehad aangevers te bedreigen. De raadsman heeft verzocht om in het geval de rechtbank aanleiding ziet de voorlopige hechtenis eerder op te heffen, daarmee dan niet te wachten tot de dag van de uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting het reclasseringsrapport d.d. 7 maart 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte zocht op 17 oktober 2017 meermalen de confrontatie met twee onschuldige burgers die gewoon een plek zochten om hun auto te parkeren. Dat zij vervolgens geconfronteerd werden met een persoon die met een vuurwapen op hen afrende, hen daarna nogmaals benaderde en die hen ten slotte ook nog met de auto volgde en klem reed, moet voor hen een angstige en heftige ervaring zijn geweest. Verdachte was in het bezit van een geladen vuurwapen dat hij onder handbereik in zijn auto bewaarde. Het voorhanden hebben van een vuurwapen is een ernstig strafbaar feit, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan een onaanvaardbaar risico met zich brengt voor de veiligheid van personen en ernstig inbreuk maakt op de rechtsorde. Het voorhanden hebben van een vuurwapen leidt namelijk soms tot gebruik daarvan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard het pistool niet te hebben aangeschaft om het te gebruiken. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat verdachte in de openbare ruimte op anderen afrende met dit pistool, dat bovendien geladen was, daarmee in tegenspraak is.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor delicten met een geweldscomponent.
Daarnaast heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS.
Verdachte heeft verklaard dat hij een conflict heeft met drie leden van een familie uit Veendam tegen wie hij meerdere malen aangifte heeft gedaan. Verdachte voelde zich door de politie onvoldoende ondersteund, reden waarom hij een vuurwapen heeft aangeschaft.
Verdachte heeft geen medewerking willen verlenen aan het tot stand komen van een adviesrapport voor de rechtszitting. De reclassering vindt het zorgelijk dat verdachte, door te wijzen naar het Openbaar Ministerie en de politie, die naar zijn mening onvoldoende doen om hem te beschermen, voorbij gaat aan zijn eigen rol en het strafbare karakter van zijn handelen. De reclassering heeft daarom twijfels over de probleemhantering en de attitude van verdachte. Verdachte is echter niet bereid medewerking te verlenen aan interventies gericht op recidivevermindering. De reclassering adviseert daarom een (onvoorwaardelijke) straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, daar zij geen mogelijkheden ziet met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank acht, alles overwegend, de straf zoals door de officier van justitie is geëist passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwerpen, te weten het stroomstootwapen, de munitie en het pistool zoals vermeld op de beslaglijst d.d. 20 december 2018 onder de nummers 8, 9 en 10, onttrokken worden aan het verkeer.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoons heeft de officier van justitie gevorderd dat de Apple IPhone SE, kleur roze, en de Apple IPhone X, kleur zwart, zoals vermeld op voornoemde beslaglijst onder de nummers 2 en 5 aan verdachte zullen worden teruggeven, en dat de andere op deze lijst genoemde telefoons zullen worden bewaard voor de rechthebbenden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoons verzocht deze terug te geven aan verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
  • 1 Stroomstootwapen in de vorm van een powerbank kleur roze;
  • 17 stuks Munitie Winchester Subsonic kaliber 221r;
  • 1 Pistool Walther P22;
vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het onder feit 1 tenlastegelegde gedeeltelijk met deze voorwerpen is begaan en dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee mobiele telefoons: een Apple IPhone SE kleur roze en een Apple IPhone X kleur zwart, genoemd onder 2 en 5 op voornoemde beslaglijst moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
De rechtbank is verder van oordeel dat de overige inbeslaggenomen voorwerpen, te weten drie mobiele telefoons: een Apple IPhone SE kleur zwart, en twee zwarte Nokia telefoons, genoemd onder 1, 3 en 4 van voornoemde beslaglijst moeten worden bewaard ten behoeve van de tot nu toe onbekend gebleven rechthebbende(n).

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. Aangever met nummer [nummer 2], tot een bedrag van € 42,44 ter zake van materiële schade en € 850, - ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. Aangever met nummer [nummer 1], tot een bedrag van € 280,35 ter vergoeding van materiële schade en € 850, - ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen, te weten aangever met nummer [nummer 2] en aangever met nummer [nummer 1], in zijn geheel toe te wijzen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2017 en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen
Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich voor wat betreft de materiele schade aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de immateriële schade verzoekt de raadsman deze te matigen, nu de jurisprudentie die de benadeelde partijen voor de onderbouwing van hun vordering hebben gebruikt ziet op wezenlijk andere omstandigheden. Daarnaast heeft aangever met nummer [nummer 1] verklaard dat hij zich veilig voelde, omdat hij in de auto zat.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van aangever met nummer [nummer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 oktober 2018.
De rechtbank wijst de vordering van aangever met nummer [nummer 2] toe voor wat betreft de materiele schade voor een bedrag van € 42,44
Voor wat betreft de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. Verdachte heeft dit ook onweersproken gelaten. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de totale immateriële schade op € 500, -. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Gelet op vorenstaande zal de rechtbank in totaal een bedrag van € 542,44 toewijzen aan schadevergoeding en voor het overige gedeelte de vordering afwijzen. Tevens zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 oktober 2018 toewijzen over het toegewezen bedrag.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en ten behoeve van de ten uitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van aangever met nummer [nummer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 oktober 2018.
De rechtbank wijst de vordering van aangever met nummer [nummer 1] toe voor wat betreft de materiele schade voor een bedrag van € 280,35.
Voor wat betreft de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op € 500, -. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Gelet op vorenstaande zal de rechtbank in totaal een bedrag van € 780,35 toewijzen aan schadevergoeding en voor het overige gedeelte de vordering afwijzen. Tevens zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 oktober 2018 toewijzen over het toegewezen bedrag.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en ten behoeve van de ten uitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen:
Verklaart de volgende goederen
  • 1 Stroomstootwapen in de vorm van een powerbank kleur roze;
  • 17 stuks Munitie Winchester Subsonic kaliber 221r;
  • 1 Pistool Walther P22;
onttrokken aan het verkeer.
Bepaalt dat de volgende goederen
  • een mobiele telefoon Apple IPhone SE kleur roze;
  • een mobiele telefoon Apple IPhone X kleur zwart;
zullen worden teruggegeven aan verdachte.
Bepaalt dat de volgende goederen
  • een mobiele telefoon Apple IPhone SE kleur zwart;
  • een mobiele telefoon Nokia kleur zwart;
  • een mobiele telefoon Nokia kleur zwart;
zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij met nummer [nummer 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
aangever met nummer [nummer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 542, 44(zegge: vijfhonderd tweeënveertig euro en vierenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
aangever met nummer [nummer 2]voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer aangever met nummer [nummer 2] te betalen een bedrag van
€ 542,44(zegge: vijfhonderd tweeënveertig euro en vierenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 42,44 aan materiële schade en € 500, - aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer aangever met nummer [nummer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij met nummer 167782:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
aangever met nummer 167782toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
780, 35(zegge: zevenhonderdtachtig euro en vijfendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
aangever met nummer 167782voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer aangever met nummer 167782 te betalen een bedrag van €
780, 35(zegge: zevenhonderdtachtig euro en vijfendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 280,35 aan materiële schade en € 500, - aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer aangever met nummer [nummer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 april 2019.