ECLI:NL:RBNNE:2019:2121

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
18/920051-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens winkeldiefstal met oplegging van ISD-maatregel

Op 16 mei 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, heeft op 23 februari 2019 in Assen twee blikjes Jack Daniels en een pak vlees weggenomen uit een winkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is, mede op basis van de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van verhoor. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren, gezien de recidive en de ernst van de feiten. De officier van justitie had deze maatregel gevorderd, terwijl de verdediging twijfels had over de noodzaak ervan, gezien eerdere ISD-maatregelen die niet het gewenste effect hadden gehad. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen afgewezen, omdat de verdachte reeds een aanzienlijke vrijheidsbenemende maatregel opgelegd krijgt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het reclasseringsadvies.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/920051-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/930020-14
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/930092-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 mei 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
laatstelijk verblijvende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 mei 2019.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. Th. Martens, advocaat te Assen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2019 te Assen met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee blikjes Jack Daniels,
althans alcohol, en/of een pak vlees, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan het winkelbedrijf [benadeelde partij], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het bewijs geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. een schriftelijk bescheid, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal opgenomen op pagina 10 van voornoemd dossier.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 24 februari 2019
opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
verdachte.
3. Een foto met nummer 2019047574, foto 1, opgenomen in voornoemd dossier op pagina 11.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 februari 2019 te Assen met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee blikjes Jack Daniels en een pak vlees, toebehorende aan het winkelbedrijf [benadeelde partij].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook: ISD), voor de duur van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat er weliswaar voldaan is aan de formele vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel, maar dat hij twijfelt aan de noodzaak ervan. De vraag is wat de ISD-maatregel zal opleveren, gezien het feit dat er al driemaal eerder een ISD-maatregel is opgelegd aan verdachte zonder het beoogde resultaat. Verdachte weigert mee te werken aan iedere vorm van behandeling en hij is groepsongeschikt. De ISD-maatregel heeft dan alleen de bescherming van de maatschappij tot nut. Gelet op het voorgaande komt een ISD-maatregel voor verdachte neer op een kale gevangenisstraf van twee jaren. De raadsman heeft betoogd dat dit buitenproportioneel is, omdat er volgens de LOVS-richtlijnen maximaal vier weken gevangenisstraf wordt opgelegd voor een winkeldiefstal. Verdachte komt steeds in de problemen doordat hij telkens als hij uit detentie komt geen huisvesting heeft waardoor hij geen uitkering kan aanvragen. De maatschappij zou evengoed beschermd worden als er een plek voor verdachte gevonden zou kunnen worden waar hij kan wonen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting het reclasseringsadvies d.d. 18 april 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Verdachte heeft door dit hinderlijke feit te plegen de eigenaar van de supermarkt financiële schade berokkend en overlast veroorzaakt.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 april 2019 - dat
37 pagina's beslaat - blijkt dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld ter zake strafbare feiten; dit betroffen voornamelijk winkeldiefstallen. Vanwege deze diefstallen is aan verdachte al driemaal eerder een ISD-maatregel opgelegd. Verdachte heeft onderhavig feit amper twee weken nadat hij uit detentie kwam, gepleegd. Voornoemde detentie heeft hij opgelegd gekregen vanwege soortgelijke feiten. Er is dan ook sprake van veelvuldige recidive.
Uit het reclasseringsrapport van 18 april 2019 blijkt dat verdachte problemen heeft op diverse leefgebieden. In het bijzonder is sprake van hardnekkige verslavingen aan zowel alcohol als verdovende middelen, waaraan verdachte niet genegen is iets te doen. In het verleden zijn er verschillende trajecten ingezet, zowel gericht op klinische behandeling als op ambulante begeleiding. Deze trajecten zijn óf voortijdig afgebroken, óf hebben – zoals in het geval van eerdere ISD-maatregelen – niet het gewenste effect gehad
Ondanks het bovenstaande, ziet de reclassering het opleggen van een nieuwe ISD-maatregel als enige haalbaar traject. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Verdachte heeft onvoldoende daad- en draagkracht om zelfstandig of binnen de kaders van een lichtere vorm van toezicht en begeleiding een delictvrij leven te leven en te komen tot abstinentie van alcohol en drugsgebruik.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voldoet aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals gesteld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld en het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts moet er, gelet op de veelvuldige eerdere veroordelingen en het feit dat verdachte onverminderd kampt met verslavingsproblemen, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel. Gelet op de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers is de officier van justitie ook bevoegd tot het vorderen van oplegging van de ISD-maatregel in de onderhavige zaak. Aan de voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank dus voldaan.
Verdachte is een veelpleger die de maatschappij zeer veel overlast bezorgt, en die niet wenst mee te werken aan reclasseringstoezicht. Gevangenisstraffen van enige duur hebben geen effect gehad op hem en behandeltrajecten zijn door verdachte voortijdig afgebroken, zodat er geen alternatieven zijn voor de ISD-maatregel om verdachte van het plegen van strafbare feiten af te houden.
De ISD-maatregel strekt primair ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van recidive van verdachte. Dat doel wordt in elk geval bereikt voor de periode dat de maatregel ten uitvoer gelegd wordt.
Verdachte heeft verklaard niet te willen afkicken en geen bemoeienis met zijn leven toe te laten. De rechtbank houdt verdachte voor dat een ieder vrij is zijn leven in te richten zoals hij wil, maar dat de bemoeienis van overheidswege voortkomt uit zijn eigen gedrag, namelijk het steeds opnieuw plegen van strafbare feiten.
Dat verdacht niet mee wenst te werken aan enige vorm van behandeling of begeleiding is en blijft zijn eigen keuze, waarop hij op elk moment terug kan komen. In die zin is, ook al wordt aan verdachte nu voor de vierde maal de ISD-maatregel opgelegd, deze maatregel opnieuw een kans voor hem om tot gedragsverandering te komen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte.
De rechtbank zal de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen, onder aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Parketnummer 18/930020-14
Bij onherroepelijk vonnis van 2 april 2014 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 17 april 2014. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 16 april 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de tenuitvoerlegging afgewezen zal worden aangezien deze voorwaardelijke straf reeds ten uitvoer is gelegd.
Gelet op het feit dat deze voorwaardelijke veroordeling reeds ten uitvoer is gelegd, wijst de rechtbank de vordering af.
Parketnummer 18/930092-14
Bij onherroepelijk vonnis van 16 juni 2014 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 1 juli 2014. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 17 april 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de tenuitvoerlegging afgewezen zal worden, omdat zij het opleggen van een ISD-maatregel heeft gevorderd.
Omdat veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf echter afwijzen, omdat verdachte reeds een vrijheidsbenemende maatregel van aanzienlijke duur opgelegd krijgt, waardoor de rechtbank tenuitvoerlegging - daarnaast - van een gevangenisstraf niet opportuun acht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Legt op aan verdachte:
De maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de ISD-maatregel, geheel in mindering zal worden gebracht.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/930020-14:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 2 april 2014.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/930092-14:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 16 juni 2014.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 mei 2019.