ECLI:NL:RBNNE:2019:2040
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Mishandeling met vrijspraak van poging tot zware mishandeling
Op 14 mei 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit had gepleegd, namelijk het slaan van de aangever tegen het hoofd en het stompen van de aangever in het gezicht terwijl deze op de grond lag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzet had om de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank baseerde deze beslissing op de verklaringen van de aangever en de forensische rapporten, die niet voldoende steun boden voor de beschuldiging dat de verdachte een hamer of ander hard voorwerp had gebruikt.
De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever niet geloofwaardig waren en dat de letsels niet duidden op het gebruik van een wapen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 33 dagen voorwaardelijk, maar de rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van 1 maand, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de psychologische rapportages, die wezen op een laag recidiverisico. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen verklaarde mishandeling, maar dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.