ECLI:NL:RBNNE:2019:1956

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
LEE 18/2844
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en bijzonder vermogen in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de huurtoeslag van eiseres, die een verzoek had ingediend om rekening te houden met bijzonder vermogen bij de berekening van de huurtoeslag voor het jaar 2018. Eiseres had een legaat ontvangen van haar overleden grootmoeder, maar de Belastingdienst/Toeslagen weigerde dit legaat mee te tellen bij de berekening van de huurtoeslag, omdat het legaat op een bankrekening stond waarop een testamentair bewind rustte. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst een onjuiste maatstaf had aangelegd door te beoordelen of het legaat een niet-opeisbaar tegoed was, in plaats van te kijken of eiseres of haar minderjarige dochter over het legaat konden beschikken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bijzondere omstandigheden van de zaak. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/2844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.H. Twigt-Endema)
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: J. Ravoo).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres afgewezen. De strekking van het verzoek is dat bij de berekening van de huurtoeslag in het berekeningsjaar 2018 rekening zal worden gehouden met bijzonder vermogen.
Bij besluit van 31 juli 2018 (het bestreden besluit) is verweerder niet aan het bezwaar van eiseres tegemoet gekomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 3 oktober 2018 heeft [betrokkene 1] op verzoek van [betrokkene 2] een afschrift van het testament van 10 juni 2015 van [erflaatster] aan de rechtbank gezonden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Er is huurtoeslag aangevraagd. Het huishouden bestaat, naast eiseres uit [kleindochter erflaatster] .
1.2.
[kleindochter erflaatster] is op [geboortedatum] geboren. [erflaatster] , haar grootmoeder, is op [overlijdensdatum] overleden. De grootmoeder heeft [kleindochter erflaatster] een legaat gegeven.
1.3.
De Rabobank heeft het legaat vermeld in het Financieel Jaaroverzicht 2017. Dit overzicht is gedateerd 24 januari 2018. Er is een addendum opgesteld in aanvulling op de overeenkomsten voor het openen van twee bankrekeningen bij de Rabobank. Het is gedateerd 30 januari 2018 (het addendum).
1.4.
Op 7 februari 2018 heeft eiseres een schriftelijk verzoek ingediend bij verweerder. Het verzoek strekt ertoe dat voor het berekeningsjaar 2018 rekening zal worden gehouden met bijzonder vermogen, bestaande uit bovengenoemd legaat.
2. Bij het bestreden besluit is verweerder niet aan het bezwaar tegemoet gekomen. Daaraan is het volgende ten grondslag gelegd.
"In de wet is vastgesteld welk deel van het vermogen niet meegeteld kan worden. Dat is beperkt tot:
- Vermogen van minderjarige medebewoners waarover niet kan worden beschikt;
[…]
U geeft aan dat er sprake is van een legaat dat door uw minderjarige dochter is verkregen. Dit tegoed staat op een bankrekening, waar een testamentair bewind op rust. Uit overgelegde gegevens en uit bijgaand hoorgesprek is onvoldoende gebleken dat het hier gaat om een niet opeisbaar tegoed. Uw situatie valt derhalve niet onder bovengenoemde situaties en hebt u geen recht op huurtoeslag."
3. Het wettelijk kader is hierna weergegeven onder rechtsoverwegingen 3.1. tot en met 3.4.
3.1.
Op grond van artikel 2.15, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 [wordt] de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen […] van een minderjarig kind toegerekend aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent.
3.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen […] van toepassing.
Op grond van artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder […] en de medebewoners.
3.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e., van de Awir, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, verstaan onder "medebewoner" de persoon die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende […].
Op grond van artikel 7, derde lid, van de Awir bestaat, indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen van medebewoners, tevens geen aanspraak op een tegemoetkoming indien bij een medebewoner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van die wet. Het bepaalde in de eerste volzin geldt alleen ten aanzien van degenen van wie het medebewonerschap het gehele berekeningsjaar heeft geduurd.
Op grond van artikel 47 is [de] Minister bevoegd in overeenstemming met [de] Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van artikel 7 […] vierde lid […] mochten voordoen.
3.4.
De ministeriële regeling, bedoeld in de vorige alinea is de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
In artikel 1 van de Uitvoeringsregeling is bepaald dat deze regeling uitvoering geeft aan [artikel] 47 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen […].
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef, onderdeel a, subonderdeel 2, van de Uitvoeringsregeling blijft, op verzoek van de belanghebbende, artikel 7 […] vierde lid, van de wet buiten toepassing indien wel aanspraak op een tegemoetkoming zou bestaan indien ten aanzien van […] een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zou worden verminderd met bezittingen die zijn opgekomen van de zijde van een minderjarig kind en waarover zowel de belanghebbende […] alsook het kind niet kan beschikken.
4. Eiseres voert aan dat zij de moeder is van haar minderjarige dochter [kleindochter erflaatster] . [kleindochter erflaatster] heeft als kleindochter bij het overlijden van haar oma, [erflaatster] € [bedrag] ,– ontvangen. Volgens eiseres is sprake van "bijzonder vermogen" als bedoeld in artikel 47 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), gelezen in samenhang met artikel 9, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (de Uitvoeringsregeling). Daarvoor zijn twee feiten van belang.
Ten eerste is in het relevante onderdeel van het testament geregeld dat op de verkrijging een bewind rust waarop dochter van erflaatster, mevrouw [dochter erflaatster] (de tante van [kleindochter erflaatster] ), als bewindvoerder is aangesteld totdat [kleindochter erflaatster] de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Ten tweede is het bedrag per 20 juni 2017 verdeeld over twee geblokkeerde rekeningen bij de Rabobank. Per 1 januari 2018 bedragen de saldi in totaal € [bedrag] . Eiseres wijst op het addendum.
Zij verbindt hieraan de conclusie dat zij voor het berekeningsjaar 2018 recht heeft op huurtoeslag en verzoekt de rechtbank verweerder te verplichten een nieuw besluit te nemen dat daartoe strekt.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om rekening te houden met bijzonder vermogen terecht is afgewezen. Bezittingen die bijvoorbeeld staan op een rekening met een "clausule Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen" (BEM‑clausule) kunnen, op verzoek van een belanghebbende, buiten beschouwing worden gelaten. Een dergelijke rekening is voor de rekeninghouder gedurende de minderjarigheid geblokkeerd. De rekeninghouder heeft dan niet de beschikking over het geld van die rekening. Uitsluitend de wettelijke vertegenwoordiging kan, met toestemming van de kantonrechter, beschikken over het geld.
Volgens hem blijkt uit het door eiseres overgelegde rekeningafschrift dat [kleindochter erflaatster] de rekeninghouder is. Uit het addendum behorend bij het Rabobankproduct blijkt dat is overeengekomen dat de rekeninghouder uitsluitend gezamenlijk met de bewindvoerder bevoegd is over de rekening te beschikken. Weliswaar is eiseres niet aangewezen als wettelijke vertegenwoordiger in deze, maar de rekening is voor [kleindochter erflaatster] niet geblokkeerd. Gelet hierop kan de onderhavige rekening niet worden gelijkgesteld met een rekening waarop een BEM-clausule rust. Voor een situatie als door eiseres geschetst is geen uitzondering gemaakt in de Uitvoeringsregeling.
4.2.
De beroepsgrond slaagt. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen omdat het is genomen in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 47 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 9, eerste lid, aanhef, onderdeel a, subonderdeel 2, van de Uitvoeringsregeling.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Hij heeft beoordeeld of is gebleken dat het hier gaat om een niet‑opeisbaar tegoed. Hij had behoren te beoordelen of eiseres en/ of [kleindochter erflaatster] kan/ kunnen beschikken over het legaat in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef, onder a, ten 2 van de Uitvoeringsregeling.
Definitieve geschilbeslechting
5. De rechtbank is van oordeel dat partijen zich in de procedure voldoende hebben uitgelaten over het geschilpunt. Gelet daarop bestaat aanleiding de mogelijkheden te onderzoeken om het geschil definitief te beslechten.
5.1.
Het wettelijk kader voor de geschilbeslechting luidt als volgt.
Op grond van artikel 8:72, derde lid van de Awb kan de rechtbank bepalen dat (a.) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of (b.) haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
Op grond van het vierde lid kan de rechtbank indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij (a.) bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven; (b.) het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet in stand kunnen blijven. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag bedoeld in rechtsoverweging 4. een bezitting is zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef, onderdeel a, subonderdeel 2, van de Uitvoeringsregeling. Daartoe overweegt zij als volgt.
5.2.1.
Op 10 juni 2015 heeft de grootmoeder een testament laten opmaken. Daaruit is het volgende citaat afkomstig:
"[…]
LEGAAT
Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, aan:
a. […]
b. de kinderen van mijn zoon, te weten [kleindochter erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] , en [kleinzoon erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , een bedrag in contanten overeenkomende met één/vierde (l/4e) gedeelte van het zuiver saldo van mijn nalatenschap, […]
ERFSTELLING
2.2.
Ik benoem mijn dochter, mevrouw [dochter erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: mijn dochter, tot mijn enige en algehele erfgename.
[…]
UITSLUITING OUDERLIJK VRUCHTGENOT
5. Ik bepaal dat aan de ouders van mijn kleinkinderen niet zal toekomen het ouderlijk vruchtgenot van het vermogen dat mijn kleinkinderen onder welke titel ook uit mijn nalatenschap zullen verkrijgen.
BEWIND
6. Voor het geval [kleindochter erflaatster] […] voornoemd, […] hierna ook te noemen: “rechthebbende”, bij mijn overlijden nog geen achttien (18) jaar oud is […], stel ik al hetgeen door [haar] onder welke titel ook uit mijn nalatenschap wordt verkregen onder bewind en benoem mijn dochter tot bewindvoerder.
Met betrekking tot dit bewind bepaal ik als volgt:
1. Dit bewind wordt ingesteld in het belang van de rechthebbende.
2. Het bewind gaat in op de dag waarop het hierna in artikel 7 bedoelde afwikkelingsbewind eindigt/vervalt en eindigt voor iedere rechthebbende afzonderlijk op de dag waarop deze achttien (18) jaar wordt of bij eerder overlijden van de rechthebbende.
3. Voor ieder van de rechthebbenden betreft het een afzonderlijk bewind; niettemin zal voor elk bewind steeds dezelfde bewindvoerder optreden, tenzij de bewindvoerder voor iedere rechthebbende een afzonderlijke vervanger of opvolger aanstelt.
4. […]
5. De bewindvoerder bepaalt of, wanneer en in welke mate het onderbewindgestelde vermogen en/of de inkomsten uit/vruchten van het onderbewindgestelde vermogen aan de rechthebbende ter beschikking worden gesteld.
5.2.2.
Op 10 maart 2017 is een verklaring van erfrecht en executele/ afwikkelingsbewind opgemaakt. Daaruit is het volgende citaat afkomstig.
"
Conclusie
Gelet op al het vorenstaande is mevrouw [dochter erflaatster] , voornoemd, in haar hoedanigheden van enig erfgename, executeur en afwikkelingsbewindvoerder, als enige bevoegd en gerechtigd om erflaatsters nalatenschap te beheren en over de daarvan deel uitmakende goederen te beschikken, om deze in ontvangst te nemen en daarvoor kwijting te verlenen."
5.2.3.
De tekst van het addendum luidt als volgt (voor zover relevant):
"In aanvulling op de overeenkomsten voor het openen van de Rabo [bankproduct 1] en Rabo [bankproduct 2] , (hierna: de rekeningen) komen de rekeninghouder [kleindochter erflaatster] (hierna: de rekeninghouder), de bewindvoerder [dochter erflaatster] (hierna: de bewindvoerder) en Rabobank [regio] (hierna: de bank) het volgende overeen:
 Op het tegoed op de rekening rust een testamentair bewind.
 [dochter erflaatster] is benoemd tot bewindvoerder.
 De rekeninghouder is uitsluitend gezamenlijk met bewindvoerder bevoegd over de rekening te beschikken. De bewindvoerder is zelfstandig bevoegd over de rekening te beschikken op alle door de bank aangeboden manieren. De bank bepaalt welke manieren mogelijk zijn. De bank houdt geen toezicht op het handelen van de bewindvoerder.
[…]

Einde bewind

Het bewind eindigt onder de volgende omstandigheden:
 De rekeninghouder overlijdt.
 Er is een verklaring van een notaris of een verklaring voor recht (van een rechter) dat het bewind is geëindigd.
 Op de dag dat de rekeninghouder de leeftijd van 18 jaar bereikt.
5.2.4.
Niet in geschil is dat:
- de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen van [kleindochter erflaatster] moet worden toegerekend aan eiseres.
- het legaat een bezitting is die is opgekomen van de zijde van een minderjarig kind, te weten [kleindochter erflaatster] .
- eiseres niet over het legaat kan beschikken.
Het is de rechtbank niet gebleken dat het testamentair bewind in het berekeningsjaar 2018 is beëindigd. Evenmin is gebleken dat de bewindvoerder eiseres als vervanger of opvolger heeft aangesteld.
5.2.5.
In het onderhavige geval is daarom – uitsluitend – van belang of [kleindochter erflaatster] kan beschikken over de bezitting. De betekenis van het begrip "beschikken" is in de Uitvoeringsregeling niet omschreven. Daarom zal de rechtbank voor de uitleg van dit begrip aansluiting zoeken bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven.
5.2.6.
Onder beschikken dient in het onderhavige geval te worden verstaan dat [kleindochter erflaatster] eigenmachtig, met uitsluiting van derden, haar legaat vrijelijk kan besteden aan wat haar nodig, nuttig of wenselijk voorkomt.
Voor het legaat is evenwel testamentair bepaald dat de bewindvoerder bepaalt of, wanneer en in welke mate het onderbewindgestelde vermogen en/of de inkomsten uit/vruchten van het onderbewindgestelde vermogen aan de rechthebbende ter beschikking worden gesteld.
Daarom kan [kleindochter erflaatster] niet beschikken over het legaat. In de Uitvoeringsregeling wordt niet als voorwaarde gesteld dat het tegoed voor de minderjarige geblokkeerd moet zijn.
5.2.7.
Het toepassen van de vermogenstoets zónder het legaat aan te merken als bijzonder vermogen zou er daarom toe leiden dat in strijd met de bedoeling van de wetgever geen (of een lagere) huurtoeslag zou worden toegekend. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de toelichting op artikel 9 van de Uitvoeringsregeling (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2005-251-p31-SC72817.html). Daaruit is het volgende citaat afkomstig:
"Artikel 9. Hardheidsclausule
In artikel 9 worden de maatregelen neergelegd die zijn getroffen voor groepen van gevallen waarin toepassing van de vermogenstoets van artikel 7, derde of vierde lid, van de wet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
[…]
Ingevolge artikel 7, derde en vierde lid, van de wet bestaat geen recht op een tegemoetkoming, als bij een van de bewoners (aanvrager, diens eventuele
partner en medebewoners) die bepalend zijn voor de draagkracht van het huishouden, voordeel uit sparen en beleggen in aanmerking wordt genomen. Artikel 47 bevat de mogelijkheid om daarvan bij ministeriële regeling af te wijken bij onbillijkheden van overwegende aard. Blijkens de toelichting op artikel 47 van de wet wordt hiermee een hardheidsclausule ingevoerd voor situaties waarin de vermogenstoets ertoe zou leiden dat in strijd met de bedoeling van de wetgever geen of een lagere tegemoetkoming zou worden toegekend.
De afwijkingen op grond van de hardheidsclausule hebben de vorm van een fictieve vermindering van de rendementsgrondslag voor de toepassing van de vermogenstoets. In gevallen waarin de belanghebbende, zijn partner, of een medebewoner de bijzondere vermogensbestanddelen bezitten die in artikel 9, eerste lid, zijn genoemd, wordt op verzoek de vermogenstoets toegepast alsof de rendementsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen deze bestanddelen niet zou bevatten. Als op basis van deze lagere rendementsgrondslag geen inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking zou worden genomen, leidt de vermogenstoets niet tot uitsluiting van de tegemoetkoming.
[…]
Artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bevat de bepaling dat bij de vermogenstoets bezittingen buiten aanmerking kunnen blijven die zijn opgekomen van de zijde van een minderjarig kind, en waarover noch de belanghebbende, noch diens partner, noch een medebewoner kan beschikken. Ook het minderjarige kind moet dus niet kunnen beschikken over die bezittingen. Deze bezittingen kunnen bijvoorbeeld staan op een bankrekening waarop een clausule rust dat de ouders er geen beschikking over hebben (bijvoorbeeld tot het moment dat het kind meerderjarig is). Ook kan het gaan om vermogen van minderjarige kinderen waarbij door een rechter goedgekeurd moet worden of van de bezittingen van dat kind kosten mogen worden betaald, de zogeheten BEM-clausules."
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het niet mogelijk is dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dat zou alleen kunnen als de rechtbank beschikt over de gegevens om (de hoogte van) het recht op huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2018 zelf te bepalen. Dat is niet het geval.
5.4.
De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de volgende aanwijzing:
- In het te nemen besluit op bezwaar zal verweerder een standpunt moeten innemen over de verschuldigdheid van proceskosten aan eiseres voor de bezwaarfase.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder een termijn te stellen voor het nemen van het nieuwe besluit. Ter voorlichting van partijen wijst zij op rechtsoverweging 6.2. van de tussenuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1026, www.rechtspraak.nl).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, zal zij verweerder opdragen het betaalde griffierecht van € 46,– aan eiseres te vergoeden.
7. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten voor de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,– en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de door de rechtbank gegeven aanwijzing;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,– (zegge: zesenveertig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,– (zegge: duizendvierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.