Op 22 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Assen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993, die werd beschuldigd van het opzettelijk telen, verkopen en aanwezig hebben van cocaïne. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer en vond zijn oorsprong in een onderzoek dat op 18 december 2018 plaatsvond. De verdachte was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.T.H.M. Mühren, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.
De tenlastelegging betrof het opzettelijk handelen met cocaïne in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 september 2015 in de gemeente Meppel. De officier van justitie vorderde vrijspraak, stellende dat er onvoldoende steunbewijs was voor de belastende verklaringen van getuige 1. De verdediging voerde aan dat er geen wettig en overtuigend bewijs was en dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen.
De rechtbank oordeelde dat, ondanks de belastende verklaringen van getuige 1, er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaring van getuige 2 werd als onduidelijk beschouwd en kon niet als steunbewijs dienen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de feiten had gepleegd.