In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 mei 2019 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar pasgeboren dochter, [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag, omdat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig werd bedreigd door de psychiatrische problematiek van zowel de moeder als de vader. De moeder vertoonde symptomen van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en een bipolaire stemmingsstoornis, terwijl de vader leed aan schizofrenie. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank benadrukte het belang van een veilige hechtingsontwikkeling voor de baby en concludeerde dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd. Tevens werd Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen benoemd tot voogd over [minderjarige]. De beslissing werd genomen in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van het kind, waarbij de rechtbank de zorgen over de ouders en de onveilige situatie benadrukte. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.