ECLI:NL:RBNNE:2019:1881

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
C18/190336 PR RK 19-57
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een kantonrechter op basis van vermeende vooringenomenheid

Op 19 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door W.F. Olde Kalter, tegen kantonrechter mr. B. van den Bosch. De wraking was gebaseerd op de stelling dat mr. Van den Bosch een eerdere beslissing van een andere kantonrechter had meegewogen in zijn oordeel, wat volgens de verzoeker zou duiden op vooringenomenheid. Tijdens de zitting op 19 februari 2019 werd het wrakingsverzoek ingediend, maar mr. Van den Bosch gaf in een brief aan dat hij niet berustte in het verzoek. De wrakingskamer behandelde het verzoek op 12 maart 2019, waarbij de gevolmachtigde van de verzoeker en de bewindvoerder aanwezig waren, maar mr. Van den Bosch was afwezig.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een rechter gewraakt kan worden indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de enkele stelling van de verzoeker en zijn gevolmachtigde niet voldoende was om aan te tonen dat mr. Van den Bosch vooringenomen was. De rechtbank oordeelde dat het oordeel van mr. Van den Bosch niet louter was gebaseerd op de eerdere beslissing van de andere kantonrechter, maar dat deze beslissing slechts was meegewogen.

Uiteindelijk wees de rechtbank het wrakingsverzoek af en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden geïnformeerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: 190336 PR RK 19-57
beslissing van de meervoudige kamer van 19 maart 2019
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoeker,
gevolmachtigde W.F. Olde Kalter.

1.Procesverloop

1.1.
Ter zitting van 19 februari 2019 is namens verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van de kantonrechter in de procedure met nummer 7344417 VT VERZ 18-517 (aanhangig bij deze rechtbank, afdeling Privaatrecht, locatie Groningen) waarbij verzoeker als partij is betrokken.
1.2.
Van hetgeen ter zitting van 19 februari 2019 is verhandeld is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
De betreffende kantonrechter, mr. B. van den Bosch, heeft bij brief van 26 februari 2019 gemotiveerd aangegeven dat hij niet berust in het wrakingsverzoek.
1.4.
Op 12 maart 2019 is het wrakingsverzoek behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank. Op deze zitting waren aanwezig de gevolmachtigde van verzoeker en [naam bewindvoerder] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van verzoeker. Mr. Van den Bosch is met kennisgeving niet verschenen. Ter zitting heeft Olde Kalter namens verzoeker het standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek toegelicht.

2.Overwegingen

2.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij wordt rekening gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker, dan wel Olde Kalter, is derhalve niet doorslaggevend.
2.3.
Gelet op het bepaalde in artikel 37, lid 3 Rv, dienen alle feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen tegelijk te worden voorgedragen.
2.4.
Ter zitting van 19 februari 2019 is namens verzoeker aangevoerd dat hij mr. Van den Bosch wraakt omdat die het, onder verwijzing naar de beschikking van een andere kantonrechter van 28 september 2018, niet in het belang van verzoeker acht dat Olde Kalter als mentor wordt voorgedragen. Deze wrakingsgrond ligt derhalve ter beoordeling voor aan (de wrakingskamer van) de rechtbank.
2.5.
Namens verzoeker is ter zitting van 12 maart 2019 een uitvoerige toelichting op wrakingsverzoek gegeven. Voor zover tijdens die toelichting nieuwe feiten en omstandigheden aan het wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd, zullen die – gelet op artikel 37, lid 3 Rv – buiten beschouwing worden gelaten
2.6.
Volgens verzoeker is sprake van de hiervoor bedoelde (schijn van) vooringenomenheid omdat mr. Van den Bosch zijn oordeel dat hij het niet in zijn belang acht dat Olde Kalter als mentor wordt voorgedragen, louter heeft gebaseerd op een eerdere beslissing van een andere kantonrechter, en de zaak niet werd aangehouden om verzoeker in staat te stellen zijn standpunt toe te lichten terwijl Olde Kalter ter zitting ook niet die gelegenheid kreeg.
2.7.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 19 februari 2019 niet dat mr. Van den Bosch zijn oordeel louter heeft gebaseerd op een eerdere beslissing van een andere kantonrechter. Uit dit proces-verbaal blijkt slechts dat hij die eerdere beslissing heeft laten meewegen in zijn oordeel. Die omstandigheid levert echter geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat mr. Van den Bosch jegens verzoeker of Olde Kalter vooringenomenheid koesterde. Ook kan het niet de conclusie dragen dat sprake is van een schijn dat dit het geval was. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank niet anders als bij de beoordeling ook het feit wordt betrokken dat mr. Van den Bosch het verzoek om uitstel heeft afgewezen en Olde Kalter ter zitting slechts beperkt de gelegenheid zou hebben gegeven om zijn standpunt toe te lichten.
2.8.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek af;
3.2.
bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak (met zaaknummer 7344417 VT VERZ 18-517) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
3.3.
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Van den Bosch en [naam bewindvoerder].
Deze beslissing is gegeven door mrs. P. Molema, voorzitter, F. de Jong en S. Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.
typ: 692