In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 14 maart 2019 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.J. Griede. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere civiele procedure, waarin de verzoeker gedaagde was. Tijdens een mondelinge behandeling op 14 september 2018 had de verzoeker het gevoel dat zijn advocaat onvoldoende ruimte kreeg om zijn standpunt naar voren te brengen, wat leidde tot de indruk van partijdigheid van de rechter. De verzoeker had na de zitting persoonlijke omstandigheden die hem belemmerden om de getroffen regeling uit te voeren, en hij diende pas op 23 januari 2019, vijf maanden na de mondelinge behandeling, een wrakingsverzoek in.
De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het verzoek te laat was ingediend. De wrakingskamer benadrukte dat een wrakingsverzoek onmiddellijk moet worden ingediend zodra de omstandigheden die tot het verzoek aanleiding geven zich voordoen. De verzoeker had de mogelijkheid om eerder een wrakingsverzoek in te dienen, maar had dit nagelaten. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de door de verzoeker aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet verschoonbaar waren voor de te late indiening van het verzoek. Hierdoor werd de inhoudelijke beoordeling van de wrakingsgronden niet aan de orde gesteld.
De rechtbank besloot dat de procedure met nummer C/19/121772/HA ZA 18/27 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om deze beslissing aan partijen te mededelen.