ECLI:NL:RBNNE:2019:1874

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
C18/190643 PR RK 19-74
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in bestuursrechtelijke procedure wegens vermeende partijdigheid en misbruik van recht

In deze zaak hebben verzoekers op 11 maart 2019 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. P. Molema, mr. F. de Jong en mr. S. Dijkstra, die betrokken waren bij een andere wrakingsprocedure. De verzoekers stellen dat deze rechters bevooroordeeld zijn vanwege eerdere contacten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoekers geen concrete feiten of omstandigheden hebben aangedragen die hun wrakingsverzoek onderbouwen. Volgens de wet moeten verzoekers de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek gelijktijdig met het verzoek indienen, wat hier niet is gebeurd. Hierdoor is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verzoekers eerder in andere bestuursrechtelijke procedures meerdere vruchteloze wrakingsverzoeken hebben ingediend, wat de rechtbank doet concluderen dat er sprake is van misbruik van recht. De rechtbank heeft besloten dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet meer in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 april 2019 en is ondertekend door de oudste rechter en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: C18/190643 / PR RK 19-74
beslissing van de meervoudige kamer van 11 april 2019
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (Abw) van
[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers.

1.Procesverloop

Bij brief van 11 maart 2019 hebben verzoekers een verzoek ingediend tot wraking van de mr. P. Molema, mr. F. de Jong en mr. S. Dijkstra, behandelende rechters in de wrakingsprocedure met nummer C18/190500 PR RK 19-63.
Mr. P. Molema heeft op 14 maart 2019 mede namens mr. F. de Jong en mr. S. Dijkstra schriftelijk kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten.

2.Overwegingen

2.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen
waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als
de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief
gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig
te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke
onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere
omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de
objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoekers die
concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hen bekend zijn
geworden.
2.2.
Verzoekers wraken de rechters omdat zij vanuit eerdere contacten bevooroordeeld zouden zijn. Aan het verzoek tot wraking zijn geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd. De wet schrijft voor dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek bekend zijn geworden en dat deze tegelijk moeten worden voorgedragen. Het wrakingsverzoek voldoet niet aan deze voorschriften. Om die reden kan verzoeker niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
2.3.
De rechtbank is ambtshalve op de hoogte van het feit dat verzoekers eerder in andere bestuursrechtelijke procedures een negental vruchteloze wrakingsverzoeken hebben ingediend dat er kennelijk op gericht was190643 om de behandeling van de betreffende bodemzaak uit te stellen dan wel te compliceren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verzoekers met het middel wraking misbruik van recht maken. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te beslissen dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet meer in behandeling zal worden genomen.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzoek (kennelijk) niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak met zaaknummer C18/190500 PR RK 19-63 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers, mr. P. Molema, mr. F. de Jong en mr. S. Dijkstra, de Belastingdienst en aan mr. M. van den Bosch.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, Th.A. Wiersma en
A.F. Gerding, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2019 en ondertekend door de oudste rechter en de griffier
de griffier de oudste rechter
typ: 123